Index: translations/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.xml =================================================================== --- translations/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.xml (revision 47732) +++ translations/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.xml (revision 47733) @@ -1,5166 +1,5168 @@ Geavanceerde netwerken René Ladan Vertaald door Samenvatting Dit hoofdstuk zal een aantal onderwerpen over geavanceerde netwerken behandelen. Na het lezen van dit hoofdstuk is bekend: De beginselen van gateways en routes. Hoe USB tethering te configureren. Hoe &ieee; 802.11- en &bluetooth;-apparaten te installeren. Hoe &os; als een bridge te laten werken. Hoe een machine met PXE vanaf het netwerk op te starten. Hoe IPv6 op een &os;-machine te installeren. Hoe de mogelijkheden van CARP, het Common Address Redundancy Protocol, aan te zetten en te benutten. Voordat dit hoofdstuk gelezen wordt, dient de lezer: De beginselen van de scripts in /etc/rc te begrijpen. Bekend te zijn met basisnetwerktermen. Te weten hoe een nieuwe &os;-kernel in te stellen en te installeren (). Te weten hoe aanvullende software van derde partijen te installeren (). Gateways en routes Coranth Gryphon Bijgedragen door routing gateway subnet Routen is het mechanisme dat een systeem toestaat een network pad naar een ander system te vinden. Een route is een gedefineerd adressenpaar dat een bestemming en een gateway representeerd. De route geeft aan dat door deze gateway gecommuniceerd moet worden om bij deze bestemming aan te komen. Er zijn drie soorten bestemmingen: individuele host, subnetten en standaardroute. De standaardroute wordt gebruikt indien geen van de andere routes van toepassing zijn. Verderop wordt verder op standaardroutes ingegaan. Er zijn ook drie soorten gateways: individuele hosts, interfaces (ook wel verbindingen genoemd), en Ethernet-hardware-adressen (MAC-adressen). Bekende routes worden opgeslagen in een routing tabel. Deze sectie geeft een overzicht van routen fundamenten. Het demonstreerd hoe u een &os; systeem als een router configureerd en biedt een aantal tips voor het oplossen van problemen. Standaardroutes Om de routing tabel van een &os; systeem te bekijken, gebruik &man.netstat.1;: &prompt.user; netstat -r Routering tabellen Internet: Destination Gateway Flags Refs Use Netif Expire default outside-gw UGS 37 418 em0 localhost localhost UH 0 181 lo0 test0 0:e0:b5:36:cf:4f UHLW 5 63288 re0 77 10.20.30.255 link#1 UHLW 1 2421 example.com link#1 UC 0 0 host1 0:e0:a8:37:8:1e UHLW 3 4601 lo0 host2 0:e0:a8:37:8:1e UHLW 0 5 lo0 => host2.example.com link#1 UC 0 0 224 link#1 UC 0 0 De vermeldingen in dit voorbeeld zijn als volgt: default De eerste route in deze tabel geeft de default route aan. Wanneer het lokale systeem moet verbinden met een externe host, controleert het systeem de routeringstabel om te bepalen of er een bekend pad bestaat. Als de remote host overeenkomt met een vermelding in de tabel, controleert het systeem om te zien of het verbinding kan maken met behulp van de in het item gespecificeerde interface. Als de bestemming niet overeenkomt met een regel, of als alle bekende paden falen, maakt het systeem gebruik van de vermelding voor de standaard route. Voor hosts op een lokaal netwerk, het Gateway veld in de standaard route is ingesteld op het systeem dat een directe verbinding heeft met het Internet. Bij het lezen van deze regel, controleer dan of de Vlaggen kolom aan geeft dat de gateway bruikbaar is (UG). De standaardroute voor een machine die zelf functionereerd als gateway naar de buitenwereld zal de gateway machine van de Internet Service Provider (ISP) zijn. teruglusapparaat De tweede route is de localhost route. De interface opgegeven in de Netif kolom voor localhost is lo0, ook bekend als het teruglusapparaat. Dit geeft aan dat alle verkeer voor deze bestemming intern gehouden moet worden, in plaats van het over het LAN te sturen. MAC-adres De adressen die beginnen met 0:e0: zijn MAC adressen. &os; zal automatisch elke host, in het voorbeeld test0, op het lokale Ethernet identificeren en een route voor die host toevoegen, direct van deze host over de Ethernet-interface, re0. Dit soort route heeft een timeout, gezien in de Expire kolom die wordt gebruikt als de host niet reageert binnen een bepaalde tijd. Wanneerdit gebeurt, zal de route naar de host automatisch verwijderd worden. Deze hosts worden ge\xedentificeerd door middel van een machanisme dat bekend staat als (RIP) het Routing Information Protocol, dat routes berekent naar lokale hosts op basis van een kortste weg bepaling. subnet &os; zal automatisch subnetroutes voor het lokale subnet toevoegen. In dit voorbeeld 10.20.30.255 is het broadcast-adres voor het subnet 10.20.30, en example.com is de domeinnaam die bij dat subnet hoort. De aanduiding link#1 verwijst naar de eerste Ethernetkaart in de machine. Voor lokale netwerkhosts en lokale subnetten voor de routes automatisch ingesteld door een daemon genaamd &man.routed.8;. Indien dit niet draait, zullen alleen routes die statisch gedefinieerd (i.e., expliciet vermeld zijn) bestaan. host De regel met host1 verwijst naar deze host, het kent deze door het Ethernetadres. Aangezien het de zendende host is, weet &os; dat het de teruglus-interface (lo0) moet gebruiken, in plaats van het over de Ethernet-interface te verzenden. De twee regels met host2 geven een voorbeeld van wat er gebeurt als een alias met &man.ifconfig.8; gemaakt wordt. Het symbool => na de interface lo0 zegt dat niet alleen de teruglus gebruikt wordt (aangezien dit adres ook verwijst naar de lokale host), maar specifiek dat dit een alias is. Zulke routes verschijnen alleen op de hosts die de alias ondersteunen; alle andere hosts op het lokale netwerk vermelden simpelweg een regel met link#1 voor zulke routes. 224 De laatste regel (bestemming subnet 224) heeft te maken met multicasten. Als laatste staan in de kolom Flags verschillende attributen. Hieronder staat een korte tabel met enkele van deze vlaggen en hun betekenis: Vaak voorkomende routing tabel vlaggen Commando Doel U Up: De route is actief. H Host: De bestemming van de route is een enkele host. G Gateway: Stuur alles voor deze bestemming door naar dit verre systeem, dat zoekt daar uit waar het verder naar te sturen. S Statisch: Deze route was handmatig ingesteld, dus niet automatisch door het systeem aangemaakt. C Kloon: Maakt op basis van deze route een nieuwe route aan voor machines waarmee verbinding wordt gemaakt. Dit soort routes wordt gewoonlijk in lokale netwerken gebruikt. W WasGekloond: Geeft aan dat een route automatisch was ingesteld gebaseerd op een LAN (kloon)-route. L Verbinding: De route maakt gebruik van verwijzingen naar Ethernet-hardware.
Op een &os; systeem, kan de standaard route gedefinieerd worden in /etc/rc.conf Door het opgeven van het IP adres van de default gateway: defaultrouter="10.20.30.1" Het is ook mogelijk om de route handmatig toevoegen via route: &prompt.root; route add default 10.20.30.1 Merk op dat handmatig toegevoegde route een reboot niet zal. overleven. Voor meer informatie over handmatige manipulatie van netwerk routeringstabellen raadpleeg &man.route.8;.
Een router configureren met static routes Al Hoang Contributed by dual homed hosts Een &os; systeem kan worden geconfigureerd als de standaard gateway, of router, voor een netwerk als het een dual-homed systeem is. Een dual-homed systeem is een host die zich op ten minste twee verschillende netwerken bevind. Normaliter wordt elk netwerk verbonden met een aparte netwerkinterface, hoewel ook IP aliasing kan worden gebruikt om meerdere adressen te configureren, elk op een ander subnet, aan \xe9\xe9n fysieke interface. router Om deze machine daadwerkelijk pakketten te laten forwarden tussen de twee interfaces, moet aan &os; verteld worden dat het deze mogelijkheid aan moet zetten. Internet normen en goede technische praktijken te voorkomen dat het &os; Project deze functie standaard inschakelt, maar het kan worden geconfigureerd om te starten tijdens het opstarten door het toevoegen van deze regel aan /etc/rc.conf: gateway_enable="YES" # Op YES instellen indien deze host een gateway is Om nu routing mogelijk te maken, stel de &man.sysctl.8; variabele net.inet.ip.forwarding in op 1. Om routing stoppen, reset deze variabele naar 0. BGP RIP OSPF De routeringstabel van een router heeft aanvullende routes nodig, zodat het weet hoe andere netwerken te bereiken. Routes kunnen ofwel handmatig toegevoegd worden met statische route of routes kunnen automatisch geleerd worden met behulp van een routing protocol. Statische routes zijn geschikt voor kleine netwerken en dit deel beschrijft hoe je een statische route toevoegd voor een klein netwerk. Voor grote netwerken, worden statische routes al snel onschaalbaar. &os; wordt geleverd met de standaard BSD routing daemon &man.routed.8;, die zorgt voor de routing protocollen RIP, versies 1 en 2, en IRDP. Ondersteuning voor de BGP en OSPF routeringsprotocollen kan worden geïnstalleerd met het net/zebra pakket. Stel je het volgende netwerk voor: INTERNET | (10.0.0.1/24) Standaard router naar het Internet | |Interface xl0 |10.0.0.10/24 +------+ | | RouterA | | (FreeBSD gateway) +------+ | Interface xl1 | 192.168.1.1/24 | +--------------------------------+ Intern Net 1 | 192.168.1.2/24 | +------+ | | RouterB | | +------+ | 192.168.2.1/24 | Intern Net 2 In dit scenario is RouterA een &os; machine die dienst doet als een router naar de rest van het Internet. Het heeft een standaardroute ingesteld op 10.0.0.1 dat het in staat stelt om + class="ipaddress">10.0.0.1 dat het in staat stelt om verbindingen met de buitenwereld te maken. RouterB is al geconfigureerd om te gebruiken - 192.168.1.1 als zijn + 192.168.1.1 als zijn standaard gateway. Voor het toevoegen van statische routes, ziet de routeertabel op RouterA er als volgt uit: &prompt.user; netstat -nr Routing tables Internet: Destination Gateway Flags Refs Use Netif Expire default 10.0.0.1 UGS 0 49378 xl0 127.0.0.1 127.0.0.1 UH 0 6 lo0 10.0.0.0/24 link#1 UC 0 0 xl0 192.168.1.0/24 link#2 UC 0 0 xl1 Met de huidige routeertabel is RouterA niet in staat om Intern Net 2 te bereiken. Het heeft geen route voor 192.168.2.0/24. Een manier om dit te verhelpen is om de route handmatig toe te voegen. Het volgende commando voegt het netwerk Intern Net 2 toe aan de routeertabel van RouterA door 192.168.1.2 als de volgende hop te gebruiken: &prompt.root; route add -net 192.168.2.0/24 192.168.1.2 Nu kan RouterA elke host op het netwerk 192.168.2.0/24 bereiken. Toch zal de routeerinformatie verdwijnen als het &os; systeem herstart. Als een statische route blijvend onthouden moet worden, voeg het dan toe aan /etc/rc.conf: # Voeg Intern Net 2 als blijvende statische route toe static_routes="internalnet2" route_internalnet2="-net 192.168.2.0/24 192.168.1.2" De instellingsvariabele static_routes is een lijst van strings gescheiden door een spatie. Elke string verwijst naar een routenaam. De string route_internnet2 bevat de statische route voor die route naam. Het gebruik van meer dan één string in static_routes creëert meerdere statische routes. Het volgende toont een voorbeeld van het toevoegen van statische routes voor het 192.168.0.0/24 en - 192.168.1.0/24 + class="ipaddress">192.168.0.0/24 en + 192.168.1.0/24 netwerken: static_routes="net1 net2" route_net1="-net 192.168.0.0/24 192.168.0.1" route_net2="-net 192.168.1.0/24 192.168.1.1" Problemen oplossen Wanneer een adresruimte aan een site wordt toegewezen, stelt de serviceprovider al hun routeertabellen zodanig in dat al het verkeer voor het bijhorende subnet naar de PPP-verbinding van de site gezonden wordt. Maar hoe weten sites door het land heen hoe naar de ISP van deze site te versturen? Er bestaat een systeem dat alle toegewezen adresruimtes bijhoudt, en hun verbindingspunt met de Internet Backbone definieert. De Backbone zijn de grote kabels die Internetverkeer door het land en over de wereld sturen. Elke backbone-machine heeft een kopie van een master-verzameling van tabellen, die verkeer voor een bepaald netwerk naar een bepaalde backbone-carrier sturen, en van daaruit naar een keten van serviceproviders totdat het netwerk van de site bereikt is. Het is de taak van de serviceprovider om bij de backbone-sites aan te geven dat zij het verbindingspunt (en dus het ingaande pad) zijn voor de site. Dit staat bekend als routepropagatie. &man.traceroute.8; Soms is er een probleem met routepropagatie en kunnen sommige sites geen verbinding maken. Misschien is het nuttigste commando om proberen uit te zoeken waar het routen misgaat traceroute. Het is ook nuttig als er geen verbinding mogelijk lijkt met een verre machine (dus als ping faalt). Het commando traceroute wordt gedraaid met de naam van de verre host waarmee geprobeerd wordt te verbinden. Het laat de gateway-hosts zien langs het gepoogde pad, dat uiteindelijk de doelhost bereikt, of wegens een gebrek aan verbinding afgebroken wordt. Voor meer informatie zie &man.traceroute.8;. Multicast overwegingen multicast routen kernelopties MROUTING &os; ondersteunt zowel multicast-applicaties als multicast routen van huis uit. Voor multicast-applicaties is geen speciale configuratie van &os; nodig; applicaties draaien over het algemeen als geleverd. Voor multicast routen dient ondersteuning in de kernel gecompileerd te worden: options MROUTING De multicast-routeer-daemon, mrouted kan worden geïnstalleerd met behulp van de net/mrouted pakket of port. Deze daemon implementeert het multicast-routeer-protocol DVRMP en word geconfigureerd door het aanpassen van /usr/local/etc/mrouted.conf om tunnels en DVMRP op te zetten. De installatie van mrouted installeert ook map-mbone en mrinfo, evenals de bijbehorende man pages. Bekijk deze voor de configuratie voorbeelden. DVMRP is grotendeels vervangen door het PIM protocol in veel multicast installaties. Raadpleeg &man.pim.4; voor meer informatie.
Draadloze netwerken Loader Marc Fonvieille Murray Stokely draadloze netwerken 802.11 draadloze netwerken De beginselen van draadloos netwerken De meeste draadloze netwerken zijn op de &ieee; 802.11 standaarden gebaseerd. Een eenvoudig draadloos netwerk bestaat uit meerdere stations die met radio's communiceren die in de 2,4GHz of de 5GHz band uitzenden (alhoewel dit regionaal varieert en het ook verandert om communicatie in de 2,3GHz en de 4,9GHz banden mogelijk te maken). 802.11-netwerken zijn op twee manieren georganiseerd: in infrastructuurmodus treedt één station als meester op, alle andere stations associëren met dit station; dit netwerk staat bekend als een BSS en het meesterstation heet een toegangspunt (AP). In een BSS gaat alle communicatie via het AP; zelfs als een station met een ander draadloos station wil communiceren gaan de boodschappen door het AP. In de tweede netwerkvorm is er geen meester en communiceren de stations direct. Deze netwerkvorm is een IBSS en staat gewoonlijk bekend als een ad-hoc netwerk. 802.11 netwerken begonnen in de 2,4GHz band waarbij gebruik werd gemaakt van protocollen die door de &ieee; 802.11 en 802.11b standaarden worden gedefinieerd. Deze specificaties omvatten de werkfrequenties, karakteristieken van de MAC-lagen waaronder frame- en zendsnelheden (communicatie kan met verschillende snelheden plaatsvinden). Later definieerde de 802.11a-standaard het werken in de 5GHz band, inclusief andere mechanismen voor signalering en hogere zendsnelheden. Nog later werd de 802.11g-standaard gedefinieerd om gebruik te kunnen maken van de signalerings- en zendmechanismen van 802.11a in de 2,4GHz band zodanig dat het met terugwerkende kracht werkt op 802.11b-netwerken. Afgezien van de onderliggende zendtechnieken beschikken 802.11-netwerken over een verscheidenheid aan beveiligingstechnieken. De originele 802.11-specificaties definieerden een eenvoudig beveiligingsprotocol genaamd WEP. Dit protocol maakt gebruik van een vaste, van te voren gedeelde sleutel en het cryptografische algoritme RC4 om de gegevens die over het netwerk verstuurd worden te coderen. Alle stations dienen dezelfde sleutel te gebruiken om te kunnen communiceren. Het is bewezen dat dit mechanisme eenvoudig te kraken is en wordt nu, afgezien om voorbijgaande gebruikers te ontmoedigen het netwerk te gebruiken, nog zelden gebruikt. De huidige beveiligingsmethoden worden gegeven door de &ieee; 802.11i specificatie dat nieuwe cryptografische algoritmen en een aanvullend protocol om stations aan een toegangspunt te authenticeren en om sleutels voor gegevenscommunicatie uit te wisselen definieert. Verder worden cryptografische sleutels periodiek ververst en zijn er mechanismen om indringpogingen te detecteren (en om indringpogingen tegen te gaan). Een andere specificatie van een veelgebruikt beveiligingsprotocol in draadloze netwerken is WPA. Dit was een voorloper op 802.11i en gedefinieerd door een industriegroep als een tussenmaatregel terwijl er gewacht werd op de ratificatie van 802.11i. WPA specificeert een deel van de eisen van 802.11i en is ontworpen voor implementatie op verouderde hardware. In het bijzonder vereist WPA alleen de TKIP-sleutel die van de originele WEP-sleutel is afgeleid. 802.11i staat het gebruik van TKIP toe maar vereist ook ondersteuning voor een sterkere sleutel, AES-CCM, om gegevens te versleutelen. (De AES-sleutel was niet nodig in WPA omdat het rekenkundig te kostbaar werd geacht voor implementatie op verouderde hardware.) Afgezien van de bovenstaande protocolstandaarden is de andere belangrijke standaard waarvan bewustzijn belangrijk is 802.11e. Deze standaard definieert het opstellen van multimediatoepassingen zoals gestroomde video en voice over IP (VoIP) binnen een 802.11-netwerk. Net als 802.11i heeft ook 802.11e een voorgaande specificatie genaamd WME (later hernoemd tot WMM) die door een industriegroep is gedefinieerd als een deelverzameling van 802.11e die nu kan worden gebruikt om multimediatoepassingen mogelijk te maken terwijl er gewacht wordt op de uiteindelijke ratificatie van 802.11e. Het belangrijkste om over 802.11e en WME/WMM te weten is dat ze gepriotiseerd verkeersgebruik van een draadloos netwerk mogelijk maken door middel van Quality of Service (QoS) protocollen en protocollen voor verbeterde mediatoegang. Een juiste implementatie van deze protocollen maken snelle gegevensbursts en gepriotiseerde verkeersstromen mogelijk. &os; ondersteunt netwerken die met 802.11a, 802.11b, en 802.11g werken. Ook worden de veiligheidsprotocollen WPA en 802.11i ondersteund (samen met 11a, 11b, of 11g) en QoS en de verkeerspriorisatieprotocollen die nodig zijn voor de protocollen WME/WMM worden voor een beperkte verzameling draadloze apparatuur ondersteund. Snelle start Een computer aansluiten op een bestaand draadloos netwerk is een veel voorkomende situatie. Deze procedure laat de stappen zien die vereist zijn. Verkrijg het SSID (Service Set Identifier) ​​en de PSK (Pre-Shared Key) voor het draadloze netwerk van de netwerk administrator. Identificeer de draadloze adapter. De &os; GENERIC kernel bevat drivers voor veel voorkomende draadloze adapters. Als de draadloze adapter een van die modellen is, zal de output van &man.ifconfig.8; het weergegeven: &prompt.user; ifconfig | grep -B3 -i wireless Als een draadloze adapter niet wordt vermeld, kan een extra kernel module nodig zijn, of is misschien is het een door &os; niet ondersteund model. Dit voorbeeld toont de Atheros ath0 draadloze adapter. Voeg een vermelding voor dit netwerk aan /etc/wpa_supplicant.conf. Indien het bestand niet bestaat, maak het aan. Vervang myssid en mypsk met de SSID en PSK verstrekt door de netwerkbeheerder. network={ ssid="myssid" psk="mypsk" } Voeg vermeldingen toe aan /etc/rc.conf om het netwerk bij het opstarten te configureren: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0 ="WPA SYNCDHCP" Herstart de computer of de netwerk service om verbinding met het netwerk te maken: &prompt.root; service netif restart Basisinstallatie Kernelinstellingen Om van een draadloos netwerk gebruik te maken is het nodig om een draadloze netwerkkaart te hebben en om de kernel met de juiste ondersteuning voor draadloze netwerken in te stellen. Het laatste is verdeeld in meerdere modulen zodat alleen de software ingesteld hoeft te worden die daadwerkelijk gebruikt zal worden. Ten eerste is een draadloos netwerkapparaat nodig. De meestgebruikte apparaten zijn degenen die onderdelen van Atheros gebruiken. Deze apparaten worden ondersteund door het stuurprogramma &man.ath.4; en voor hen dient de volgende regel aan /boot/loader.conf toegevoegd te worden: if_ath_load="YES" Het stuurprogramma voor Atheros is opgedeeld in drie verschillende delen: het eigenlijke stuurprogramma (&man.ath.4;), de ondersteuningslaag voor de hardware die chip-specifieke functies afhandelt (&man.ath.hal.4;), en een algoritme om de snelheid om frames te verzenden te kiezen uit een reeks mogelijke waarden (hier ath_rate_sample). Indien deze ondersteuning als kernelmodules wordt geladen, zullen de afhankelijkheden automatisch afgehandeld worden. Voor andere apparaten dan die van Atheros dient de module voor dat stuurprogramma geladen te worden; bijvoorbeeld: if_wi_load="YES" voor apparaten die op onderdelen van Intersil Prism zijn gebaseerd (stuurprogramma &man.wi.4;). In de rest van dit document zal een &man.ath.4; apparaat gebruikt worden, de naam van het apparaat in de voorbeelden dient aangepast te worden aan de lokale installatie. Een lijst van beschikbare draadloze stuurprogramma's en ondersteunde adapters staat in de &os; Hardware Notes. Kopieën hiervan voor verschillende uitgaven en architecturen zijn beschikbaar op de Uitgave Informatie pagina van de &os; website. Indien er geen origineel stuurprogramma voor het draadloze apparaat bestaat, is het mogelijk om te proberen om direct het stuurprogramma van &windows; proberen te gebruiken met behulp van de stuurprogramma-wrapper NDIS. Daarvoor zijn ook de modules nodig die cryptografische ondersteuning implementeren voor de te gebruiken veiligheidsprotocollen. Het is de bedoeling dat ze dynamisch door de module &man.wlan.4; worden geladen maar momenteel dienen ze handmatig ingesteld te worden. De volgende modules zijn beschikbaar: &man.wlan.wep.4;, &man.wlan.ccmp.4;, en &man.wlan.tkip.4;. Zowel de stuurprogramma's &man.wlan.ccmp.4; en &man.wlan.tkip.4; zijn alleen nodig indien het veiligheidsprotocol WPA en/of 802.11i gebruikt wordt. Indien het netwerk encryptieloos dient te zijn, is de ondersteuning van &man.wlan.wep.4; niet nodig. Om deze modules tijdens het opstarten te laden, dienen de volgende regels aan /boot/loader.conf toegevoegd te worden: wlan_wep_load="YES" wlan_ccmp_load="YES" wlan_tkip_load="YES" Nadat deze informatie aan het instellingenbestand om het systeem op te starten (i.e., /boot/loader.conf) is toegevoegd, is het noodzakelijk om de &os;-computer opnieuw op te starten. Indien het ongewenst is om de computer nu opnieuw op te starten, kunnen de modules ook handmatig worden geladen door &man.kldload.8; te gebruiken. Indien het gebruik van modules ongewenst is, kunnen deze stuurprogramma's in de kernel worden gecompileerd door de volgende regels aan het kernelinstellingenbestand toe te voegen: device wlan # 802.11 ondersteuning device wlan_wep # 802.11 WEP-ondersteuning device wlan_ccmp # 802.11 CCMP-ondersteuning device wlan_tkip # 802.11 TKIP-ondersteuning device wlan_amrr # AMRR controle-algoritme voor zendsnelheid device ath # Atheros PCI/Cardbus netwerkkaarten device ath_hal # Ondersteuning voor PCI/cardbus chips options AH_SUPPORT_AR5146 # zet AR5146 tx/rx descriptors aan device ath_rate_sample # SampleRate verzendsnelheid-controle voor ath Met deze informatie in het kernelinstellingenbestand kan de kernel opnieuw gecompileerd en de &os;-computer opnieuw opgestart worden. Wanneer het systeem draait, is het mogelijk om enige informatie over de draadloze apparaten in de opstartboodschappen te vinden, zoals: ath0: <Atheros 5212> mem 0x88000000-0x8800ffff irq 11 at device 0.0 on cardbus1 ath0: [ITHREAD] ath0: AR2413 mac 7.9 RF2413 phy 4.5 Infrastructuurmodus De infrastructuur- of BSS-modus is de modus die normaliter gebruikt wordt. In deze modus zijn een aantal draadloze toegangspunten verbonden met een bedraad netwerk. Elk draadloos netwerk heeft een eigen naam, deze naam wordt de SSID van het netwerk genoemd. Draadloze cliënten verbinden zich met de draadloze toegangspunten. &os; cliënten Hoe toegangspunten te vinden Voor het scannen van netwerken wordt het commando ifconfig gebruikt. Het kan even duren voordat dit verzoek is afgehandeld aangezien het systeem op elke beschikbare draadloze frequentie naar toegangspunten moet zoeken. Alleen de super-gebruiker kan zo'n scan opzetten: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 &prompt.root; ifconfig wlan0 up scan SSID/MESH ID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS dlinkap 00:13:46:49:41:76 11 54M -90:96 100 EPS WPA WME freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M -83:96 100 EPS WPA De interface dient als up te worden gemarkeerd voordat het scannen begint. Voor verdere scans is het niet nodig om de interface als up te markeren. De uitvoer van een scanverzoek vermeld elk gevonden BSS/IBSS-netwerk. Naast de naam van het netwerk, SSID, staat het BSSID, wat het MAC-adres van het toegangspunt is. Het veld CAPS identificeert het type van elk netwerk en de mogelijkheden van de stations die daar werkzaam zijn: Station Capability Codes Capability Code Betekenis E Uitgebreide dienstenverzameling (ESS). Geeft aan dat het station deel uitmaakt van een infrastructuurnetwerk (in tegenstelling tot een IBSS-/ ad-hoc-netwerk). I IBSS-/ad-hoc-netwerk. Geeft aan dat het station deel uitmaakt van een ad-hoc-netwerk (in tegenstelling tot een ESS-netwerk). P Privacy. Vertrouwelijkheid is vereist voor alle gegevensframes die binnen het BSS worden uitgewisseld. Dit betekent dat dit BSS eist dat het station cryptografische middelen als WEP, TKIP of AES-CCMP dient te gebruiken om de gegevensframes die met anderen worden uitgewisseld te versleutelen en te ontsleutelen. S Korte preambule. Geeft aan dat het netwerk korte preambules gebruikt (gedefinieerd in 802.11b Hoge Snelheid/DSSS PHY, korte preambule gebruikt een 56-bits synchronisatieveld in tegenstelling tot een 128-bits dat bij lange preambules wordt gebruikt). s Korte slottijd. Geeft aan dat het 802.11g-netwerk een korte slottijd gebruikt omdat er geen verouderde (802.11b) stations aanwezig zijn.
Het is ook mogelijk om de huidige lijst van bekende netwerken weer te geven met: &prompt.root; ifconfig wlan0 list scan Deze informatie kan automatisch bijgewerkt worden door de adapter of handmatig met een verzoek. Oude gegevens worden automatisch uit de cache verwijderd, dus kan deze lijst na verloop van tijd korter worden tenzij er meer scanverzoeken gedaan worden.
Basisinstellingen Deze sectie geeft een eenvoudig voorbeeld hoe de draadloze netwerkadapter in &os; zonder encryptie aan de praat te krijgen. Nadat deze concepten bekend zijn, wordt het sterk aangeraden om WPA te gebruiken om de draadloze netwerken op te zetten. Er zijn drie basisstappen om een draadloos netwerk in te stellen: een toegangspunt kiezen, het station authenticeren, en een IP-adres instellen. De volgende secties behandelen elk een stap. Een toegangspunt kiezen In de meeste gevallen is het voldoende om het systeem een toegangspunt gebaseerd op de ingebouwde heuristieken te laten kiezen. Dit is het standaardgedrag wanneer een interface als up wordt gemarkeerd of als een interface wordt ingesteld door het te noemen in /etc/rc.conf, bijvoorbeeld: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="DHCP" Indien er meerdere toegangspunten zijn en het gewenst is om een specifieke te kiezen, kan dit met het SSID: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="ssid uw_ssid_hier DHCP" In een omgeving waar meerdere toegangspunten hetzelfde SSID hebben (vaak gedaan om roamen eenvoudiger te maken) kan het nodig zijn om met één specifiek apparaat te associëren. In dit geval kan ook het BSSID van het toegangspunt gespecificeerd worden (het SSID kan ook weggelaten worden): wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="ssid uw_ssid_hier bssid xx:xx:xx:xx:xx:xx DHCP Er zijn andere manieren om de keuze van een toegangspunt te beperken zoals het beperken van het aantal frequenties waarop het systeem scant. Dit kan handig zijn bij multi-band-netwerkkaarten aangezien het scannen van alle mogelijke kanalen tijdrovend kan zijn. Om de werking tot een specifieke band te beperken kan de parameter gebruikt worden; bijvoorbeeld: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="mode 11g ssid uw_ssid_hier DHCP" zal de kaart forceren om te werken in 802.11g welke alleen voor 2,4GHz frequenties is gedefinieerd dus de 5GHz kanalen blijven buiten beschouwing. Andere manieren om dit te doen zijn de parameter , om bewerkingen op één specifieke frequentie vast te zetten, en de parameter , om een lijst van te scannen kanalen te specificeren. Meer informatie over deze parameters kan in de hulppagina &man.ifconfig.8; gevonden worden. Authenticatie Nadat er een toegangspunt is gekozen moet het station zich authenticeren voordat het gegevens kan versturen. Authenticatie kan op verschillende manieren gebeuren. Het meest gebruikte schema wordt open authenticatie genoemd en staat doe dat elk station aan het netwerk deelneemt en communiceert. Deze manier van authenticatie dient gebruikt te worden voor testdoeleinden tijdens het voor de eerste keer opzetten van een draadloos netwerk. Andere schema's vereisen dat cryptografische overeenkomsten voltooid worden voordat gegevensverkeer kan stromen; ofwel door vooraf gedeelde sleutels of geheimen te gebruiken, of door complexere schema's te gebruiken welke achterliggende diensten zoals RADIUS betrekken. De meeste gebruikers zullen open authenticatie gebruiken welke de standaardinstelling is. De dan meest voorkomende opstelling is WPA-PSK, ook bekend als WPA Personal, welke hieronder beschreven is. Indien er een &apple; &airport; Extreme basisstation als toegangspunt wordt gebruikt kan het nodig zijn om gedeelde-sleutel-authenticatie samen met een WEP-sleutel in te stellen. Dit kan gedaan worden in het bestand /etc/rc.conf of door het programma &man.wpa.supplicant.8; te gebruiken. Indien er een enkel &airport; basisstation wordt gebruikt kan de toegang met zoiets als het volgende worden ingesteld: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="authmode shared wepmode on weptxkey 1 wepkey 01234567 DHCP" Over het algemeen dient authenticatie via gedeelde sleutels worden voorkomen omdat het materiaal van de WEP-sleutel op een zeer afgedwongen manier gebruikt wordt wat het zelfs gemakkelijker maakt om de sleutel te kraken. Indien WEP gebruikt moet worden (bijvoorbeeld voor compatibiliteit met verouderde apparaten) is het beter om WEP met open authenticatie te gebruiken. Meer informatie met betrekking tot WEP kan gevonden worden in . Een IP-adres verkrijgen met DHCP Nadat het toegangspunt is gekozen en de parameters voor de authenticatie zijn ingesteld, dient er een IP-adres ter communicatie verkregen worden. In de meeste gevallen wordt het draadloze IP-adres verkregen via DHCP. Om dat te bereiken, dient /etc/rc.conf bewerkt te worden en DHCP aan de instellingen voor het apparaat toegevoegd te worden zoals in de verschillende bovenstaande voorbeelden is laten zien: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="DHCP" Op dit moment kan de draadloze interface geactiveerd worden: &prompt.root; service netif start Wanneer de interface draait, kan ifconfig gebruikt worden om de status van de interface ath0 te zien: &prompt.root; ifconfig wlan0i wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.1.00 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.1.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet OFDM/54Mbps mode 11g status: associated ssid dlinkap channel 11 (2462 Mhz 11g) bssid 00:13:46:49:41:76 country US ecm authmode OPEN privacy OFF txpower 21.5 bmiss 7 scanvalid 60 bgscan bgscanintvl 300 bgscanidle 250 roam:rssi 7 roam:rate 5 protmode CTS wme burst Het status: associated betekent dat er verbinding is met een draadloos netwerk (in dit geval met het netwerk dlinkap). Het gedeelte bssid 00:13:46:49:41:76 is het MAC-adres van het toegangspunt; de gedeelte met authmode OPEN vertelt dat de communicatie niet versleuteld is. Statisch IP-adres In het geval dat het niet mogelijk is om een IP-adres van een DHCP-server te krijgen, kan er een vast IP-adres worden ingesteld. Vervang het sleutelwoord DHCP van hierboven met de adresinformatie. Zorg ervoor dat de andere parameters voor het selecteren van een toegangspunt behouden blijven: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="inet 192.168.1.100 netmask 255.255.255.0 ssid uw_ssid_hier" WPA WPA (Wi-Fi Protected Access) is een beveiligingsprotocol dat samen met 802.11-netwerken wordt gebruikt om het gebrek aan degelijke authenticatie en de zwakte van WEP te benadrukken. WPA verbetert het 802.1X-authenticatieprotocol en gebruikt een sleutel gekozen uit meerdere in plaats van WEP voor gegevensintegriteit. De enige sleutel welke WPA vereist is TKIP (Temporary Key Integrity Protocol). TKIP is een sleutel dat de basis-RC4-sleutel welke door WEP wordt gebruikt uitbreidt door integriteitscontroles, knoeidetectie, en maatregelen om op elke gedetecteerde inbraak te reageren toe te voegen. TKIP is ontworpen om op verouderde hardware met enkel wijzigingen in software te draaien; het representeert een compromis dat de veiligheid verbetert maar nog steeds niet geheel immuun is tegen aanvallen. WPA specificeert ook de sleutel AES-CCMP als een alternatief voor TKIP welke te verkiezen is indien mogelijk; voor deze specificatie wordt gewoonlijk de term WPA2 (of RSN) gebruikt. WPA definieert protocollen voor authenticatie en versleuteling. Authenticatie gebeurt het meeste door één van deze twee technieken te gebruiken: door 802.1X en een achterliggende authenticatiedienst zoals RADIUS, of door een minimale overeenkomst tussen het station en het toegangspunt door een van te voren gedeeld geheim te gebruiken. Het eerste wordt vaak WPA Enterprise genoemd en het laatste staat bekend als WPA Personal. Aangezien de meeste mensen geen achterliggende RADIUS-server voor hun draadloos netwerk zullen opzetten, is WPA-PSK veruit de meest gebruikte configuratie voor WPA. Het beheer van de draadloze verbinding en de authenticatie (sleutelonderhandeling of authenticatie met een server) gebeurt met het gereedschap &man.wpa.supplicant.8;. Dit programma vereist dat er een instellingenbestand, /etc/wpa_supplicant.conf, draait. Meer informatie over dit bestand kan in de hulppagina &man.wpa.supplicant.conf.5; worden gevonden. WPA-PSK WPA-PSK, ook bekend als WPA-Personal, is gebaseerd op een vooraf gedeelde sleutel (PSK) gegenereerd vanuit een gegeven wachtwoord die gebruikt zal worden als de hoofdsleutel in het draadloze netwerk. Dit betekent dat alle draadloze gebruikers dezelfde sleutel zullen delen. WPA-PSK is bedoeld voor kleine netwerken waar het gebruik van een authenticatieserver niet mogelijk of gewenst is. Gebruik altijd sterke wachtwoorden welke voldoende lang zijn en opgebouwd zijn uit een grote tekenverzameling zodat ze niet gemakkelijk worden geraden of aangevallen. De eerste stap is het instellen van het bestand /etc/wpa_supplicant.conf met het SSID en de vooraf gedeelde sleutel van het netwerk: network={ ssid="freebsdap" psk="freebsdmall" } Daarna zal in /etc/rc.conf worden aangegeven dat de draadloze configuratie met WPA zal gebeuren en dat het IP-adres met DHCP zal worden verkregen: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="WPA DHCP" Hierna kan de interface geactiveerd worden: &prompt.root; service netif start Starting wpa_supplicant. DHCPDISCOVER on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 interval 5 DHCPDISCOVER on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 interval 6 DHCPOFFER from 192.168.0.1 DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.1 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet OFDM/36Mbps mode 11g status: associated ssid freebsdap channel 1 (2412 Mhz 11g) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF AES-CCM 3:128-bit txpower 21.5 bmiss 7 scanvalid 450 bgscan bgscanintvl 300 bgscanidle 250 roam:rssi 7 roam:rate 5 protmode CTS wme burst roaming MANUAL Ook kan gepoogd worden dit handmatig in te stellen door hetzelfde /etc/wpa_supplicant.conf als hierboven te gebruiken, en dit te draaien: &prompt.root; wpa_supplicant -i wlan0 -c /etc/wpa_supplicant.conf Trying to associate with 00:11:95:c3:0d:ac (SSID='freebsdap' freq=2412 MHz) Associated with 00:11:95:c3:0d:ac WPA: Key negotiation completed with 00:11:95:c3:0d:ac [PTK=CCMP GTK=CCMP] CTRL-EVENT-CONNECTED - Connection to 00:11:95:c3:0d:ac completed (auth) [id=0 idstr=] De volgende stap is het lanceren van het commando dhclient om een IP-adres van de DHCP-server te krijgen: &prompt.root; dhclient wlan0 DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.1 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. &prompt.root; ifconfig wlan0 wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet OFDM/36Mbps mode 11g status: associated ssid freebsdap channel 1 (2412 Mhz 11g) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode WPA2/802.11i privacy ON defxkey UNDEF AES-CCM 3:128-bit txpower 21.5 bmiss 7 scanvalid 450 bgscan bgscanintvl 300 bgscanidle 250 roam:rssi 7 roam:rate 5 protmode CTS wme burst roaming MANUAL Als /etc/rc.conf een regel heeft met de tekst ifconfig_wlan0="DHCP", zal &man.dhclient.8; automatisch gestart worden nadat wpa_supplicant geassocieerd is met het toegangspunt. Als DHCP niet mogelijk of gewenst is, kan een statisch IP-adres worden ingesteld nadat wpa_supplicant het station heeft geauthenticeerd: &prompt.root; ifconfig wlan0 inet 192.168.0.100 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig wlan0 wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.0.100 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet OFDM/36Mbps mode 11g status: associated ssid freebsdap channel 1 (2412 Mhz 11g) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF AES-CCM 3:128-bit txpower 21.5 bmiss 7 scanvalid 450 bgscan bgscanintvl 300 bgscanidle 250 roam:rssi 7 roam:rate 5 protmode CTS wme burst roaming MANUAL Indien DHCP niet wordt gebruikt, dienen ook de standaard gateway en de naamserver handmatig ingesteld te worden: &prompt.root; route add default uw_standaard_router &prompt.root; echo "nameserver uw_DNS_server" >> /etc/resolv.conf WPA met EAP-TLS De tweede manier om WPA te gebruiken is met een achterliggende 802.1X-authenticatieserver. In dit geval wordt het WPA-Enterprise genoemd om het verschil met het minder veilige WPA-Personal met de vooraf gedeelde sleutel aan te duiden. Authenticatie is in WPA-Enterprise gebaseerd op EAP (Extensible Authentication Protocol). EAP wordt niet met een encryptiemethode geleverd. In plaats daarvan was het besloten om EAP in een versleutelde tunnel te omsluiten. Er bestaan vele EAP-authenticatiemethodes, de meest voorkomende zijn EAP-TLS, EAP-TTLS, en EAP-PEAP. EAP-TLS (EAP met Transport Layer Security) is een zeer goed ondersteund authenticatieprotocol in de draadloze wereld aangezien het de eerste EAP-methode was die gecertificeerd werd door de Wi-Fi alliantie. EAP-TLS vereist dat er drie certificaten draaien: het CA-certificaat (geïnstalleerd op alle machines), het servercertificaat voor de authenticatieserver, en een cliëntcertificaat voor elke draadloze cliënt. Bij deze EAP-methode authenticeren zowel de authenticatieserver als de draadloze cliënt elkaar door hun respectievelijke certificaten te laten zien, en ze controleren dat deze certificaten zijn getekend door de certificatenauthoriteit (CA) van de organisatie. Zoals voorheen gebeurt het instellen via /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=TLS identity="loader" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" client_cert="/etc/certs/clientcert.pem" private_key="/etc/certs/clientkey.pem" private_key_passwd="freebsdmallclient" } Dit veld geeft de naam van het netwerk (SSID) aan. Hier wordt het RSN (&ieee; 802.11i) protocol gebruikt, ofwel WPA2. De regel key_mgmt verwijst naar het gebruikte sleutelbeheerprotocol. In dit geval is het WPA dat EAP-authenticatie gebruikt: WPA-EAP. In dit veld wordt de EAP-methode voor de verbinding genoemd. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP. Het veld ca_cert geeft de padnaam van het CA-certificaatbestand aan. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. De regel client_cert geeft de padnaam van het cliëntcertificaatbestand aan. Dit certificaat is uniek voor elke draadloze cliënt van het netwerk. Het veld private_key is de padnaam naar het bestand dat de privésleutel van het cliëntcertificaat bevat. Het veld private_key_passwd bevat het wachtwoord voor de privésleutel. Voeg vervolgens de volgende regels toe aan /etc/rc.conf: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="WPA DHCP" De volgende stap is het activeren van de interface: &prompt.root; service netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet DS/11Mbps mode 11g status: associated ssid freebsdap channel 1 (2412 Mhz 11g) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode WPA/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF AES-CCM 3:128-bit txpower 21.5 bmiss 7 scanvalid 450 bgscan bgscanintvl 300 bgscanidle 250 roam:rssi 7 roam:rate 5 protmode CTS wme burst roaming MANUAL Zoals eerder is laten zien, is het ook mogelijk om de interface handmatig te activeren met zowel de commando's wpa_supplicant en ifconfig. WPA met EAP-TTLS Bij EAP-TLS hebben zowel de authenticatieserver als de cliënt een certificaat nodig, met EAP-TTLS (EAP-Tunneled Transport Layer Security) is een cliëntcertificaat optioneel. Deze methode komt in de buurt van wat sommige beveiligde websites doen, waar de webserver een veilige SSL-tunnel kan aanmaken zelfs als de bezoekers geen certificaten aan de cliëntkant hebben. EAP-TTLS zal de versleutelde TLS-tunnel gebruiken voor het veilig transporteren van de authenticatiegegevens. De instellingen worden gedaan via het bestand /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=TTLS identity="test" password="test" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" phase2="auth=MD5" } Dit veld noemt de EAP-methode voor de verbinding. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP-authenticatie binnen de versleutelde TLS-tunnel. Het veld password bevat het wachtwoord voor de EAP-authenticatie. Het veld ca_cert wijst naar de padnaam van het CA-certificaatbestand. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. Dit veld noemt de gebruikte authenticatiemethode in de versleutelde TLS-tunnel. In dit geval is EAP met MD5-Challenge gebruikt. De binnenste authenticatie-fase wordt vaak phase2 genoemd. Ook dienen de volgende regels toegevoegd te worden aan /etc/rc.conf: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_ath0="WPA DHCP" De volgende stap is het activeren van de interface: &prompt.root; service netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 interval 7 DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 interval 15 DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 interval 21 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect DS/11Mbps mode 11g status: associated ssid freebsdap channel 1 (2412 Mhz) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF AES-CCM 3:128-bit txpower 21.5 bmiss 7 scanvalid 450 bgscan bgscanintvl 300 bgscanidle 250 roam:rssi 7 roam:rate 5 protmode CTS wme burst roaming MANUAL WPA met EAP-PEAP PEAPv0/EAP-MSCHAPv2 is de meest gebruikelijke PEAP-methode. In de rest van dit document wordt de term PEAP gebruikt om naar die methode te verwijzen. PEAP (Beveiligd EAP) is ontworpen als een alternatief voor EAP-TTLS, en is de meest gebruikte EAP-standaard na EAP-TLS. Met andere woorden, als u een netwerk met verschillende besturingssystemen heeft, zou PEAP de meest ondersteunde standaard moeten zijn na EAP-TLS. PEAP is soortgelijk aan EAP-TTLS: het gebruikt een server-side certificaat om de cliënten te authenticeren door een beveiligde TLS-tunnel tussen de cliënt en de authenticatieserver aan te maken, welke de uitwisseling van de authenticatie-informatie beschermt. Vanuit een beveiligingsoogpunt gezien is het verschil tussen EAP-TTLS en PEAP dat PEAP-authenticatie de gebruikersnaam onversleuteld uitzendt, alleen het wachtwoord wordt in de beveiligde TLS-tunnel verzonden. EAP-TTLS gebruikt de TLS-tunnel voor zowel de gebruikersnaam als het wachtwoord. Het bestand /etc/wpa_supplicant.conf dient gewijzigd te worden om de EAP-PEAP-gerelateerde instellingen toe te voegen: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=PEAP identity="test" password="test" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" phase1="peaplabel=0" phase2="auth=MSCHAPV2" } Dit veld noemt de EAP-methode voor de verbinding. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP-authenticatie binnen de versleutelde TLS-tunnel. Het veld password bevat het wachtwoord voor de EAP-authenticatie. Het veld ca_cert wijst naar de padnaam van het CA-certificaatbestand. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. Dit veld bevat de parameters voor de eerste fase van authenticatie (de TLS-tunnel). Afhankelijk van de gebruikte authenticatieserver moet er een specifiek label voor authenticatie worden opgegeven. In de meeste gevallen zal het label client EAP encryption zijn welke ingesteld is door peaplabel=0 te gebruiken. Meer informatie kan in de hulppagina &man.wpa.supplicant.conf.5; gevonden worden. Dit veld noemt het authenticatieprotocol dat in de versleutelde TLS-tunnel gebruikt wordt. In het geval van PEAP is dit auth=MSCHAPV2. Het volgende dient te worden toegevoegd aan /etc/rc.conf: wlans_ath0="wlan0" ifconfig_wlan0="WPA DHCP" Hierna kan de interface worden geactiveerd: &prompt.root; service netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 interval 7 DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 interval 15 DHCPREQUEST on wlan0 to 255.255.255.255 port 67 interval 21 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect DS/11Mbps mode 11g status: associated ssid freebsdap channel 1 (2412 Mhz) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF AES-CCM 3:128-bit txpower 21.5 bmiss 7 scanvalid 450 bgscan bgscanintvl 300 bgscanidle 250 roam:rssi 7 roam:rate 5 protmode CTS wme burst roaming MANUAL WEP WEP (Wired Equivalent Privacy) maakt deel uit van de oorspronkelijke 802.11 standaard. Er is geen authenticatiemechanisme, slechts een zwakke vorm van toegangscontrole, en het is gemakkelijk te kraken. WEP kan worden opgezet met ifconfig: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 &prompt.root; ifconfig wlan0 inet 192.168.1.100 netmask 255.255.255.0 \ ssid mijn_net wepmode on weptxkey 3 wepkey 3:0x3456789012 De weptxkey geeft aan welke WEP-sleutel zal worden gebruikt tijdens het verzenden. Hier wordt de derde sleutel gebruikt. Dit dient overeen te komen met de instelling in het toegangspunt. Probeer, indien onbekend is welke sleutel door het toegangspunt wordt gebruikt, 1 (i.e., de eerste sleutel) voor deze waarde te gebruiken. De wepkey selecteert één van de WEP-sleutels in. Het dient in het formaat index:sleutel te zijn. Sleutel 1 wordt als standaard gebruikt; de index hoeft alleen ingesteld te worden als we een andere dan de eerste sleutel gebruiken. De 0x3456789012 dient vervangen te worden door de sleutel die ingesteld is voor gebruik met het toegangspunt. Het wordt aangeraden om de hulppagina &man.ifconfig.8; te lezen voor verdere informatie. De faciliteit wpa_supplicant kan ook gebruikt worden om de draadloze interface in te stellen voor WEP. Het bovenstaande voorbeeld kan worden ingesteld door de volgende regels toe te voegen aan /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="mijn_net" key_mgmt=NONE wep_key3=3456789012 wep_tx_keyidx=3 } Daarna: &prompt.root; wpa_supplicant -i wlan0 -c /etc/wpa_supplicant.conf Trying to associate with 00:13:46:49:41:76 (SSID='dlinkap' freq=2437 MHz) Associated with 00:13:46:49:41:76
Ad-hoc-modus IBSS-modus, ook ad-hoc-modus genoemd, is ontworpen voor point-to-point-verbindingen. Om bijvoorbeeld een ad-hoc-netwerk tussen de machine A en de machine B op te zetten, is het slechts nodig om twee IP-adressen en een SSID te kiezen. Op machine A: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 wlanmode adhoc &prompt.root; ifconfig wlan0 inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 ssid freebsdap wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 00:11:95:c3:0d:ac inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <adhoc> status: running ssid freebsdap channel 2 (2417 Mhz 11g) bssid 02:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode OPEN privacy OFF txpower 21.5 scanvalid 60 protmode CTS wme burst De parameter adhoc geeft aan dat de interface in de IBSS-modus draait. Op B zal het mogelijk moeten zijn om A te detecteren: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 wlanmode adhoc &prompt.root; ifconfig wlan0 up scan SSID/MESH ID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS reebsdap 02:11:95:c3:0d:ac 2 54M -64:-96 100 IS WME De I in de uitvoer bevestigt dat machine A in ad-hoc-modus verkeert. Het is slechts nodig om B met een ander IP-adres in te stellen: &prompt.root; ifconfig wlan0 inet 192.168.0.2 netmask 255.255.255.0 ssid freebsdap &prompt.root; ifconfig wlan0 wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.0.2 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <adhoc> status: running ssid freebsdap channel 2 (2417 Mhz 11g) bssid 02:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode OPEN privacy OFF txpower 21.5 scanvalid 60 protmode CTS wme burst Zowel A als B zijn nu klaar om informatie uit te wisselen. &os; Host Toegangspunten &os; kan als toegangspunt (AP) functioneren wat de noodzaak om een hardwarematig AP te kopen of een ad-hoc-netwerk te draaien wegneemt. Dit kan bijzonder nuttig zijn indien de &os;-machine als gateway naar een ander netwerk (bijvoorbeeld het Internet) functioneert. Basisinstellingen Voordat de &os;-machine als een AP wordt ingesteld, dient de kernel te worden ingesteld met de juiste ondersteuning voor draadloos netwerken voor de draadloze kaart. Ook dient er ondersteuning voor de te gebruiken beveiligingsprotocollen te worden toegevoegd. Meer details staan in . Momenteel staan de NDIS-stuurprogrammawrapper en de stuurprogramma's van &windows; het werken als AP niet toe. Alleen originele draadloze &os;-stuurprogramma's ondersteunen AP-modus. Wanneer de ondersteuning voor draadloos netwerken is geladen, kan gecontroleerd worden of het draadloze apparaat de hostgebaseerde toegangspuntmodus ondersteunt (ook bekend als hostap-modus): &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 &prompt.root; ifconfig wlan0 list caps drivercaps=6f85edc1<STA,FF,TURBOP,IBSS,HOSTAP,AHDEMO,TXPMGT,SHSLOT,SHPREAMBLE,MONITOR,MBSS,WPA1,WPA2,BURST,WME,WDS,BGSCAN,TXFRAG> cryptocaps=1f<WEP,TKIP,AES,AES_CCM,TKIPMIC> Deze uitvoer geeft de mogelijkheden van de kaart weer, het woord HOSTAP bevestigt dat deze draadloze kaart als toegangspunt kan functioneren. Ook worden verschillende ondersteunde versleutelmethoden genoemd: WEP, TKIP, AES, enzovoorts. Deze informatie is belangrijk om te weten welke beveiligingsprotocollen gebruikt kunnen worden op het toegangspunt. Het draadloze apparaat kan enkel in hostap-modus worden gezet tijdens het creeëren van het netwerk pseudo-device dus een vooraf aangemaakt apparaat moet eerst verwijderd worden: &prompt.root; ifconfig wlan0 destroy waarna deze opnieuw aangemaakt kan worden met de juiste parameters: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 wlanmode hostap &prompt.root; ifconfig wlan0 inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 ssid freebsdap mode 11g channel 1 Gebruik nogmaals &man.ifconfig.8; om de status van de interface wlan0 te zien: &prompt.root; ifconfig wlan0 wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 00:11:95:c3:0d:ac inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 status: running ssid freebsdap channel 1 (2412 Mhz 11g) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode OPEN privacy OFF txpower 21.5 scanvalid 60 protmode CTS wme burst dtimperiod 1 -dfs De parameter hostap geeft aan dat de interface in hostgebaseerde toegangspuntmodus draait. Het instellen van de interface kan automatisch tijdens het opstarten gedaan worden door de volgende regels aan /etc/rc.conf toe te voegen: wlans_ath0="wlan0" create_args_wlan0="wlanmode hostap" ifconfig_wlan0="inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 ssid freebsdap mode 11g channel 1" Hostgebaseerde toegangspunt zonder authenticatie of versleuteling Hoewel het niet aangeraden wordt om een AP zonder enige vorm van authenticatie of encryptie te draaien, is dit een eenvoudige manier om te controleren of het AP werkt. Deze configuratie is ook belangrijk voor het debuggen van problemen met cliënten. Nadat het AP is ingesteld als eerder is laten zien, is het mogelijk om van een andere draadloze machine een scan te beginnen om het AP te vinden: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 &prompt.root; ifconfig wlan0 up scan SSID/MESH ID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M -66:-96 100 ES WME De cliëntmachine heeft het AP gevonden en kan ermee geassocieerd worden: &prompt.root; ifconfig wlan0 inet 192.168.0.2 netmask 255.255.255.0 ssid freebsdap ifconfig wlan0 &prompt.root; ifconfig wlan0 wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 00:11:95:d5:43:62 inet 192.168.0.2 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet OFDM/54Mbps mode 11g status: associated ssid freebsdap channel 1 (2412 Mhz 11g) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode OPEN privacy OFF txpower 21.5 bmiss 7 scanvalid 60 bgscan bgscanintvl 300 bgscanidle 250 roam:rssi 7 roam:rate 5 protmode CTS wme burst WPA2 hostgebaseerde toegangspunt Deze sectie zal zich richten op opzetten van een &os; toegangspunt dat het beveiligingsprotocol WPA2 gebruikt. Meer details over WPA en het instellen van op WPA gebaseerde draadloze cliënten kan gevonden worden in . De daemon hostapd wordt gebruikt om cliëntauthenticatie en sleutelbeheer op het toegangspunt met WPA2 af te handelen. In het volgende zullen alle instellingsbewerkingen worden uitgevoerd op de &os;-machine die als AP dienst doet. Wanneer het AP correct werkt, zou hostapd automatisch tijdens het opstarten aangezet moeten worden met de volgende regel in /etc/rc.conf: hostapd_enable="YES" Zorg ervoor dat voordat geprobeerd wordt om hostapd in te stellen, de basisinstellingen die in zijn geïntroduceerd zijn uitgevoerd. WPA2-PSK WPA2-PSK is bedoeld voor kleine netwerken waar het gebruik van een achterliggende authenticatieserver niet mogelijk of gewenst is. Het instellen wordt gedaan in het bestand /etc/hostapd.conf: interface=wlan0 debug=1 ctrl_interface=/var/run/hostapd ctrl_interface_group=wheel ssid=freebsdap wpa=2 wpa_passphrase=freebsdmall wpa_key_mgmt=WPA-PSK wpa_pairwise=CCMP Dit veld geeft aan welke draadloze interface voor het toegangspunt wordt gebruikt. Dit veld stelt het verbositeitsniveau in dat tijdens het draaien van hostapd wordt gebruikt. Een waarde van 1 vertegenwoordigt het minimale niveau. Het veld ctrl_interface geeft de padnaam van de door hostapd gebruikte map om de domeinsocketbestanden voor communicatie met externe programma's zoals &man.hostapd.cli.8; in op te slaan. Hier wordt de standaardwaarde gebruikt. De regel ctrl_interface_group stelt de groep in (hier is het de groep wheel) die toegang heeft tot de controle interfacebestanden. Het veld wpa maakt WPA mogelijk en specificeert welk WPA-authenticatieprotocol nodig zal zijn. De waarde 1 stelt het AP in op WPA-PSK. Het veld wpa_passphrase bevat het ASCII-wachtwoord voor de WPA-authenticatie. Gebruik altijd sterke wachtwoorden welke voldoende lang zijn en opgebouwd zijn uit een grote tekenverzameling zodat ze niet gemakkelijk worden geraden of aangevallen. De regel wpa_key_mgmt verwijst naar het gebruikte sleutelbeheerprotocol. In dit geval is dat WPA-PSK. Het veld wpa_pairwise geeft aan welke versleutelingsalgoritmes door het toegangspunt worden geaccepteerd. Hier worden zowel de versleuteling TKIP (WPA) en CCMP (WPA2) geaccepteerd. De versleuteling CCMP is een alternatief voor TKIP en wordt sterk aangeraden indien mogelijk; TKIP dient alleen gebruikt te worden voor stations die geen CCMP aankunnen. De volgende stap is het starten van hostapd: &prompt.root; service hostapd forcestart &prompt.root; ifconfig wlan0 wlan0: flags=8943<UP,BROADCAST,RUNNING,PROMISC,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 04:f0:21:16:8e:10 inet6 fe80::6f0:21ff:fe16:8e10%wlan0 prefixlen 64 scopeid 0x9 nd6 options=21<PERFORMNUD,AUTO_LINKLOCAL> media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11na <hostap> status: running ssid No5ignal channel 36 (5180 MHz 11a ht/40+) bssid 04:f0:21:16:8e:10 country US ecm authmode WPA2/802.11i privacy MIXED deftxkey 2 AES-CCM 2:128-bit AES-CCM 3:128-bit txpower 17 mcastrate 6 mgmtrate 6 scanvalid 60 ampdulimit 64k ampdudensity 8 shortgi wme burst dtimperiod 1 -dfs groups: wlan Het toegangspunt draait nu, de cliënten kunnen er nu mee worden geassocieerd, zie voor meer details. Het is mogelijk om de stations die met het AP geassocieerd zijn te zien door het commando ifconfig wlan0 list sta te gebruiken. WEP hostgebaseerd toegangspunt Het wordt niet aangeraden om WEP te gebruiken om een toegangspunt op te zetten aangezien er geen authenticatiemechanisme is en het gemakkelijk is te kraken. Sommige verouderde draadloze kaarten ondersteunen alleen WEP als een beveiligingsprotocol, met deze kaarten is het alleen mogelijk om een AP zonder authenticatie of encryptie of een AP dat het WEP-protocol gebruikt op te zetten. Het draadloze apparaat kan nu in hostap-modus worden gezet en ingesteld worden met het juiste SSID en IP-adres: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 wlanmode hostap &prompt.root; ifconfig wlan0 inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 \ ssid freebsdap wepmode on weptxkey 3 wepkey 3:0x3456789012 mode 11g Het weptxkey geeft aan welke WEP-sleutel tijdens het zenden zal worden gebruikt. Hier wordt de derde sleutel gebruikt (merk op dat de nummering van de sleutels bij 1 begint). Deze parameter moet gespecificeerd worden om de gegevens daadwerkelijk te versleutelen. Het wepkey geeft aan dat de geselecteerde WEP-sleutel wordt ingesteld. Het dient in het formaat index:key te zijn, indien de index niet is gegeven, wordt sleutel 1 gebruikt. Dus indien een andere sleutel dan de eerste wordt gebruikt dient de index te worden ingesteld. Weer wordt ifconfig gebruikt om de status van de interface wlan0 te zien: &prompt.root; ifconfig wlan0 wlan0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 00:11:95:c3:0d:ac inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <hostap> status: running ssid freebsdap channel 4 (2427 Mhz 11g) bssid 00:11:95:c3:0d:ac country US ecm authmode OPEN privacy ON deftxkey 3 wepkey 3:40-bit txpower 21.5 scanvalid 60 protmode CTS wme burst dtimperiod 1 -dfs Vanaf een andere draadloze machine is het mogelijk om een scan te beginnen om het AP te vinden: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev ath0 &prompt.root; ifconfig wlan0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M 22:1 100 EPS De cliëntmachine heeft het toegangspunt gevonden en kan ermee geassocieerd worden door de juiste parameters (sleutel, enz.) te gebruiken, zie voor meer details. Zowel de bekabelde als de draadloze verbinding gebruiken Een bekabelde verbinding biedt betere prestaties en betrouwbaarheid, terwijl een draadloze verbinding meer flexibiliteit en mobiliteit biedt; laptop-gebruikers zullen dit willen combineren en naadloos tussen de twee overschakelen. In &os; is het mogelijk om twee of meer netwerkinterfaces te combineren in een failover-opstelling, dit houdt in dat de meest geprefereerde en best beschikbare verbinding van een groep van netwerkinterfaces wordt gebruikt, en het besturingssysteem automatisch te laten overschakelen wanneer de status van de verbinding verandert. Link-aggregatie en failover worden behandeld in , een voorbeeld voor het gebruik van zowel een bekabelde als een draadloze verbinding wordt gegeven in . Problemen verhelpen Indien er problemen met het draadloos netwerk zijn, zijn er een aantal stappen die genomen kunnen worden om het probleem te helpen verhelpen. Indien het toegangspunt niet vermeld wordt tijdens het scannen, controleer dan of het draadloze apparaat niet is ingesteld op een beperkt aantal kanalen. Indien het niet mogelijk is om met een toegangspunt te associëren, controleer dan of de instellingen van het station overeenkomen met die van het toegangspunt. Dit omvat het authenticatieschema en de beveiligingsprotocollen. Versimpel de configuratie zoveel mogelijk. Indien een beveiligingsprotocol als WPA of WEP wordt gebruikt, stel het toegangspunt dan in voor open authenticatie en geen beveiliging en kijk of er verkeer door kan. wpa_supplicant biedt veel ondersteuning voor debuggen; probeer het handmatig te draaien met de optie en controleer de systeemlogs. Wanneer er met het toegangspunt geassocieerd kan worden, stel dan een diagnose over alle beveiligingsinstellingen met eenvoudige gereedschappen zoals &man.ping.8;. Er zijn ook veel debug-gereedschappen op lagere niveaus. Het is mogelijk om debugberichten in de laag die het 802.11 protocol ondersteunt aan te zetten door het programma wlandebug te gebruiken dat gevonden wordt in /usr/src/tools/tools/net80211. Bijvoorbeeld: &prompt.root; wlandebug -i ath0 +scan+auth+debug+assoc net.wlan.0.debug: 0 => 0xc80000<assoc,auth,scan> kan worden gebruikt om consoleberichten aan te zetten die te maken hebben met het scannen van toegangspunten en het uitvoeren van 802.11 handshakes die nodig zijn om communicatie te regelen. Er worden ook veel nuttige statistieken door de 802.11 laag bijgehouden; het gereedschap wlanstats geeft deze informatie weer. Deze statistieken zouden alle fouten die door de 802.11 laag zijn geïdentificeerd moeten identificeren. Let erop dat sommige fouten worden geïdentificeerd in de apparaatstuurprogramma's die onder de 802.11 laag liggen zodat ze niet verschijnen. Voor het diagnosticeren van apparaatspecifieke problemen dient de documentatie van het stuurprogramma geraadpleegd te worden. Indien de bovenstaande informatie niet helpt om het probleem te verhelderen, stuur dan een probleemrapport op inclusief de uitvoer van de bovenstaande gereedschappen.
USB-tethering tether Veel mobiele telefoons bieden de mogelijkheid om hun gegevens verbinding te delen over USB (vaak "tethering" genoemd). Deze functie maakt gebruik van de RNDIS, CDC of een aangepast &apple; &iphone;/&ipad; protocol. &android; apparaten in het algemeen gebruik maken van de &man.urndis.4; driver. &apple; apparaten gebruiken de &man.ipheth.4; driver. De oudere apparaten zullen vaak gebruik maken van de &man.cdce.4; driver. Voordat u een apparaat aansluit, laadt u de juiste driver in de kernel: &prompt.root; kldload if_urndis &prompt.root; kldload if_cdce &prompt.root; kldload if_ipheth Zodra het apparaat is aangesloten zal ue0 beschikbaar zijn voor gebruik als een normaal netwerkapparaat. Zorg ervoor dat de USB-tethering optie is ingeschakeld op het apparaat. Bluetooth Pav Lucistnik Geschreven door pav@FreeBSD.org Bluetooth Bluetooth is een draadloze technologie om persoonlijke netwerken aan te maken die in de vrije 2,4GHz-band werken binnen een straal van 10 meter. Deze netwerken worden gewoonlijk ad-hoc gevormd en bestaan uit draagbare apparaten zoals mobiele telefoons, handhelds en laptops. In tegenstelling tot die andere populaire draadloze techniek, Wi-Fi, biedt Bluetooth een hoger niveau van serviceprofielen, zoals FTP-achtige bestandsservers, pushing van bestanden, stemtransport, emulatie van seriële lijnen, en meer. Dit hoofdstuk beschrijft het gebruik van een USB Bluetooth dongle op een &os; systeem. Vervolgens beschrijft het verschillende Bluetooth protocollen en utilities. Bluetooth ondersteuning laden De Bluetooth stack is in &os; geïmplementeerd door gebruik te maken van het Netgraph-raamwerk (zie &man.netgraph.4;). Veel van de Bluetooth USB-dongles worden ondersteund door het stuurprogramma &man.ng.ubt.4;. Apparaten gebaseerd op de Broadcom BCM2033 chip worden ondersteund door de stuurprogramma's &man.ubtbcmfw.4; en &man.ng.ubt.4;. De 3Com Bluetooth PC Card 3CRWB60-A wordt ondersteund door het stuurprogramma &man.ng.bt3c.4;. Seriële en op UART gebaseerde Bluetooth-apparaten worden ondersteund via &man.sio.4;, &man.ng.h4.4;, en &man.hcseriald.8;. Standaard zijn stuurprogramma's voor Bluetooth-apparaten beschikbaar als kernelmodules. Voordat een apparaat wordt aangekoppeld, dient het stuurprogramma in de kernel geladen te worden: &prompt.root; kldload ng_ubt Indien het Bluetooth-apparaat tijdens het opstarten van het systeem in het systeem aanwezig is, kan de module vanuit /boot/loader.conf geladen worden: ng_ubt_load="YES" Prik de USB-dongle in. Uitvoer vergelijkbaar aan de onderstaande zal op de console (of in syslog) verschijnen: ubt0: vendor 0x0a12 product 0x0001, rev 1.10/5.25, addr 2 ubt0: Interface 0 endpoints: interrupt=0x81, bulk-in=0x82, bulk-out=0x2 ubt0: Interface 1 (alt.config 5) endpoints: isoc-in=0x83, isoc-out=0x3, wMaxPacketSize=49, nframes=6, buffer size=294 &man.service.8; wordt gebruikt om de Bluetooth-stack te starten en te stoppen. Het is een goed idee om de stack te stoppen voordat het apparaat wordt losgekoppeld, maar het is (gewoonlijk) niet fataal. Tijdens het starten van de stack verschijnt er uitvoer vergelijkbaar met de onderstaande: &prompt.root; service bluetooth start ubt0 BD_ADDR: 00:02:72:00:d4:1a Features: 0xff 0xff 0xf 00 00 00 00 00 <3-Slot> <5-Slot> <Encryption> <Slot offset> <Timing accuracy> <Switch> <Hold mode> <Sniff mode> <Park mode> <RSSI> <Channel quality> <SCO link> <HV2 packets> <HV3 packets> <u-law log> <A-law log> <CVSD> <Paging scheme> <Power control> <Transparent SCO data> Max. ACL packet size: 192 bytes Number of ACL packets: 8 Max. SCO packet size: 64 bytes Number of SCO packets: 8 Het vinden van andere Bluetooth-apparaten HCI Het Host Controller Interface (HCI) biedt een uniforme manier om de mogelijkheden van de basisband van Bluetooth te benaderen. Voor een elk Bluetooth-apparaat wordt een Netgraph knoop van het type hci aangemaakt. Kijk voor meer details in de hulppagina &man.ng.hci.4;. Eén van de meest voorkomende taken is het ontdekken van Bluetooth-apparaten binnen radiobereik. Deze bewerking wordt ondervragen genoemd. Ondervragen en andere HCI-gerelateerde bewerkingen worden uitgevoerd met het programma &man.hccontrol.8;. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe kan worden uitgezocht welke Bluetooth-apparaten zich binnen het bereik bevinden. De lijst met apparaten zou binnen enkele seconden moeten binnenkomen. Bedenk dat een apparaat op afstand alleen antwoord op de ondervraging zal geven indien het in ontdekbare modus staat. &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci inquiry Inquiry result, num_responses=1 Inquiry result #0 BD_ADDR: 00:80:37:29:19:a4 Page Scan Rep. Mode: 0x1 Page Scan Period Mode: 00 Page Scan Mode: 00 Class: 52:02:04 Clock offset: 0x78ef Inquiry complete. Status: No error [00] BD_ADDR is een uniek adres van een Bluetooth-apparaat, vergelijkbaar met een MAC-adres van een netwerkkaart. Dit adres is nodig voor verdere communicatie met een apparaat. Het is mogelijk om een menselijk leesbare naam aan een BD_ADDR toe te kennen. Het bestand /etc/bluetooth/hosts bevat informatie over de bekende Bluetooth-gastheren. Het volgende voorbeeld laat zien hoe de menselijk leesbare naam dat aan het apparaat op afstand was toegekend te verkrijgen is: &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci remote_name_request 00:80:37:29:19:a4 BD_ADDR: 00:80:37:29:19:a4 Name: Pav's T39 Tijdens het uitvoeren van een ondervraging op een Bluetooth-apparaat op afstand zal het de computer als uw.gastheer.naam (ubt0) vinden. De naam die aan het lokale apparaat is toegekend, kan altijd gewijzigd worden. Het Bluetooth-systeem biedt een punt-naar-punt-verbinding (slechts twee Bluetooth-eenheden betrokken), of een punt-naar-veelpunt-verbinding. Bij een punt-naar-veelpunt-verbinding wordt de verbinding met meerdere Bluetooth-apparaten gedeeld. Het volgende voorbeeld laat zien hoe de lijst met actieve basisbandverbindingen voor het lokale apparaat te verkrijgen is: &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci read_connection_list Remote BD_ADDR Handle Type Mode Role Encrypt Pending Queue State 00:80:37:29:19:a4 41 ACL 0 MAST NONE 0 0 OPEN Een verbindingshandvat is nuttig indien het beëindigen van de basisbandverbinding noodzakelijk is. Normaalgesproken is het niet nodig om dit handmatig te doen. De stack zal automatisch niet-actieve basisbandverbindingen beëindigen. &prompt.root; hccontrol -n ubt0hci disconnect 41 Connection handle: 41 Reason: Connection terminated by local host [0x16] Raadpleeg hccontrol help voor een volledige lijst van beschikbare HCI-opdrachten. Voor de meeste HCI-opdrachten zijn geen beheerdersrechten nodig. Het paren van apparaten Standaard is Bluetooth-communicatie niet geauthenticeerd en kan elk apparaat met elk ander apparaat praten. Een Bluetooth-apparaat zoals een mobiele telefoon kan ervoor kiezen dat voor bepaalde diensten authenticatie nodig is. Bluetooth-authenticatie geschied normaalgesproken met PIN-codes. Een PIN-code is een ACII-reeks van maximaal 16 tekens lang. De gebruiker dient dezelfde PIN-code op beide apparaten in te voeren. Nadat de gebruiker de PIN-code heeft ingevoerd, zullen beide apparaten een verbindingssleutel aanmaken. Hierna kan de verbindingssleutel òfwel in de apparaten zelf, òfwel in een permanente opslag worden opgeslagen. De volgende keer zullen beide apparaten de van tevoren aangemaakte verbindingssleutel gebruiken. Bovenstaande procedure wordt paren genoemd. Merk op dat indien een apparaat de verbindingssleutel verliest, het paren moet worden herhaald. De daemon &man.hcsecd.8; is verantwoordelijk voor het behandelen van alle verzoeken voor Bluetooth-authenticatie. Het standaard instellingenbestand is /etc/bluetooth/hcsecd.conf. Een voorbeeldsectie voor een mobiele telefoon waarvan de PIN-code willekeurig op 1234 is hieronder beschreven: device { bgaddr 00:80:37:29:19:a4; name "Pav's T39"; key nokey; pin "1234"; } Er is geen limiet voor PIN-codes (behalve de lengte). Voor sommige apparaten (bijvoorbeeld Bluetooth-headsets) kan de PIN-code vast zijn ingebouwd. De schakelaar dwingt de daemon &man.hcsecd.8; om op de voorgrond te blijven, zodat het gemakkelijk is om te zien wat er gebeurt. Stel het andere apparaat in om paarverzoeken te ontvangen en initialiseer de Bluetooth-verbinding naar het andere apparaat. Het apparaat moet zeggen dat het paarverzoek geaccepteerd is en om de PIN-code vragen. Geef dezelfde PIN-code op als in hcsecd.conf. Nu zijn de PC en het andere apparaat gepaard. Als alternatief kan paren op het andere apparaat worden geïnitialiseerd. De volgende regel kan aan het bestand /etc/rc.conf worden toegevoegd om hcsecd automatisch met het systeem op te starten: hcsecd_enable="YES" Het volgende is een voorbeeld van de uitvoer van de daemon hcsecd: hcsecd[16484]: Got Link_Key_Request event from 'ubt0hci', remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Found matching entry, remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4, name 'Pav's T39', link key doesn't exist hcsecd[16484]: Sending Link_Key_Negative_Reply to 'ubt0hci' for remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Got PIN_Code_Request event from 'ubt0hci', remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Found matching entry, remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4, name 'Pav's T39', PIN code exists hcsecd[16484]: Sending PIN_Code_Reply to 'ubt0hci' for remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 Netwerktoegang met <acronym>PPP</acronym> profielen Het inbelnetwerk (DUN) profiel kan gebruikt worden om met een mobiele telefoon als een draadloos modem te verbinden met een inbelserver voor Internet-toegang. Het kan ook gebruikt worden om een computer te configureren om van een mobiele telefoon gegevensoproepen te ontvangen. Het profiel voor netwerktoegang met PPP (LAN) kan worden voor LAN-toegang voor een enkel Bluetooth-apparaat of meerdere Bluetooth-apparaten. Het kan ook gebruik worden om PC naar PC via PPP-netwerk over een seriële kabel te emuleren. Op &os; zijn beide profielen geïmplementeerd met &man.ppp.8; en &man.rfcomm.pppd.8; - een wrapper die een RFCOMM Bluetooth-verbinding omzet in iets waar PPP mee overweg kan. Voordat een profiel gebruikt kan worden, dient een nieuw PPP-label in het bestand /etc/ppp/ppp.conf te worden aangemaakt. Raadpleeg de hulppagina &man.rfcomm.pppd.8; voor voorbeelden. In het volgende voorbeeld zal &man.rfcomm.pppd.8; gebruikt worden om verbinding met een ver apparaat met BD_ADDR 00:80:37:29:19:a4 op een DUN RFCOMM-kanaal te maken: &prompt.root; rfcomm_pppd -a 00:80:37:29:19:a4 -c -C dun -l rfcomm-dialup Het eigenlijke kanaalnummer zal worden verkregen van het verre apparaat met behulp van het SDP protocol. Het is mogelijk om het RFCOMM kanaal met de hand op te geven, in dit geval zal &man.rfcomm.pppd.8; de SDP query niet uitvoeren. Gebruik &man.sdpcontrol.8; voor het vinden van het RFCOMM kanaal op de verre apparaat. Om netwerktoegang met PPP (LAN) aan te bieden moet de server &man.sdpd.8; draaien. Er dient een nieuwe regel voor LAN-cliënten in het bestand /etc/ppp/ppp.conf aangemaakt te worden. Raadpleeg de hulppagina &man.rfcomm.pppd.8; voor voorbeelden. Tenslotte dient de RFCOMM PPP-server op een geldig RFCOMM-kanaal gestart te worden. De RFCOMM PPP-server zal automatisch de Bluetooth LAN-dienst bij de plaatselijke SDP-daemon registreren. Het volgende voorbeeld laat zien hoe een RFCOMM PPP-server te starten: &prompt.root; rfcomm_pppd -s -C 7 -l rfcomm-server Bluetooth Protocollen Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de verschillende Bluetooth protocollen, hun functie en de bijbehorende hulpprogramma's. Logical Link Control and Adaptation Protocol (<acronym>L2CAP</acronym>) L2CAP Het Logical Link Control and Adaptation Protocol (L2CAP) biedt verbindingsgeori\xebnteerde en verbindingsloze gegevensdiensten voor protocollen in hogere lagen. L2CAP staat toe dat protocollen en toepassingen in hogere lagen L2CAP-gegevenspakketten met een maximale lengte van 64 kB te verzenden en ontvangen. L2CAP is op het concept van kanalen gebaseerd. Een kanaal is een logische verbinding bovenop een basisbandverbinding. Elk kanaal is op een veel-op-\xe9\xe9n manier aan een enkel protocol gebonden. Aan hetzelfde protocol kunnen meerdere kanalen worden gebonden, maar \xe9\xe9n kanaal kan niet aan meerdere protocollen worden gebonden. Elk L2CAP-pakket dat op een kanaal wordt ontvangen, wordt naar het juiste hogere protocol doorgestuurd. Meerdere kanalen kunnen dezelfde basisbandverbinding delen. Voor elk Bluetooth-apparaat wordt een enkele Netgraph-knoop van het soort l2cap aangemaakt. De L2CAP-knoop is normaalgesproken verbonden met de Bluetooth HCI-knoop (naar beneden toe) en de knopen van de stopcontacten voor Bluetooth (naar boven toe). De standaardnaam voor de L2CAP-knoop is devicel2cap. Zie voor meer details de hulppagina &man.ng.l2cap.4;. Een nuttig commando is &man.l2ping.8;, dat gebruikt kan worden om andere apparaten te pingen. Sommige Bluetooth-implementaties geven niet alle verzonden gegevens terug, dus is 0 bytes normaal in het volgende voorbeeld. &prompt.root; l2ping -a 00:80:37:29:19:a4 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=0 time=48.633 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=1 time=37.551 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=2 time=28.324 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=3 time=46.150 ms result=0 Met het programma &man.l2control.8; kunnen verschillende bewerkingen op L2CAP-knopen worden uitgevoerd. Dit voorbeeld laat zien hoe de lijst met logische verbindingen (kanalen) en de lijst met basisbandverbindingen voor het lokale apparaat verkregen kunnen worden: &prompt.user; l2control -a 00:02:72:00:d4:1a read_channel_list L2CAP channels: Remote BD_ADDR SCID/ DCID PSM IMTU/ OMTU State 00:07:e0:00:0b:ca 66/ 64 3 132/ 672 OPEN &prompt.user; l2control -a 00:02:72:00:d4:1a read_connection_list L2CAP connections: Remote BD_ADDR Handle Flags Pending State 00:07:e0:00:0b:ca 41 O 0 OPEN Een ander diagnostisch programma is &man.btsockstat.1;. Het heeft ongeveer hetzelfde doel als &man.netstat.1;, maar dan voor Bluetooth-netwerkgerelateerde gegevensstructuren. Het onderstaande voorbeeld laat dezelfde logische verbinding zien als die van &man.l2control.8; hierboven. &prompt.user; btsockstat Active L2CAP sockets PCB Recv-Q Send-Q Local address/PSM Foreign address CID State c2afe900 0 0 00:02:72:00:d4:1a/3 00:07:e0:00:0b:ca 66 OPEN Active RFCOMM sessions L2PCB PCB Flag MTU Out-Q DLCs State c2afe900 c2b53380 1 127 0 Yes OPEN Active RFCOMM sockets PCB Recv-Q Send-Q Local address Foreign address Chan DLCI State c2e8bc80 0 250 00:02:72:00:d4:1a 00:07:e0:00:0b:ca 3 6 OPEN Radio Frequency Communicatie (<acronym>RFCOMM</acronym>) Het RFCOMM-protocol biedt emulatie van seri\xeble poorten over het L2CAP-protocol. Het protocol is gebaseerd op de ETSI-standaard TS 07.10. RFCOMM is een eenvoudig transportprotocol, met aanvullende voorzieningen om de 9 circuits van RS-232- (EIATIA-232-E-) seri\xeble poorten te emuleren. Het RFCOMM-protocol ondersteunt tot 60 gelijktijdige verbindingen (RFCOMM-kanalen) tussen twee Bluetooth-apparaten. Het is de bedoeling van RFCOMM dat in een volledig communicatiepad twee toepassingen op verschillende apparaten draaien (de eindpunten van de communicatie) met daartussen een communicatiesegment. RFCOMM is bedoeld om de toepassingen te beheren die gebruik maken van de seri\xeble poorten van de apparaten waarop ze zijn ge\xefnstalleerd. Het communicatiesegment is een directe Bluetooth-verbinding van het ene apparaat naar het andere. RFCOMM houdt zich alleen bezig met de verbinding tussen twee apparaten bij directe verbindingen, of tussen het apparaat en een modem in het geval van een netwerk. RFCOMM kan andere opstellingen ondersteunen, zoals modules die via draadloze Bluetooth-technologie communiceren aan de ene kant, en een draadinterface aanbieden aan de andere kant. In &os; is het RFCOMM-protocol in de laag van de Bluetooth-stopcontacten ge\xefmplementeerd. Service Discovery Protocol (<acronym>SDP</acronym>) SDP Het Service Discovery Protocol (SDP) biedt voor cli\xebnttoepassingen de mogelijkheid om diensten te ontdekken die door servertoepassingen worden aangeboden alsook de kenmerken van deze diensten. De kenmerken van een dienst omvatten de soort of klasse van de aangeboden dienst en de informatie over het mechanisme of protocol dat nodig is om de dienst te gebruiken. SDP omvat communicatie tussen een SDP-server en een SDP-cli\xebnt. De server houdt een lijst van dienstenregistraties bij die de eigenschappen van de diensten beschrijven die met de server geassocieerd zijn. Elke dienstregistratie bevat informatie over een enkele dienst. Een cli\xebnt kan informatie over een dienstregistratie opvragen die door de SDP-server wordt bijgehouden door een SDP-verzoek in te dienen. Indien de cli\xebnt, of een toepassing die met de cli\xebnt geassocieerd is, besluit om de dienst te gebruiken, moet het een aparte verbinding naar de aanbieder van de dienst openen om de dienst te gebruiken. SDP biedt een mechanisme om diensten en hun attributen te ontdekken, maar het biedt geen mechanisme om die diensten te gebruiken. Normaalgesproken zoekt een SDP-cli\xebnt naar diensten naar aanleiding van enkele gewenste eigenschappen van die diensten. Soms is het echter wenselijk om te ontdekken welke soorten diensten door de dienstregistraties van een SDP-server worden beschreven zonder enige voorkennis van deze diensten. Dit kijken naar alle aangeboden diensten wordt browsen genoemd. De Bluetooth SDP-server &man.sdpd.8; en de opdrachtregelcli\xebnt &man.sdpcontrol.8; zitten in de standaard &os;-installatie. Het volgende voorbeeld laat zien hoe een SDP-browse query uit te voeren. &prompt.user; sdpcontrol -a 00:01:03:fc:6e:ec browse Record Handle: 00000000 Service Class ID List: Service Discovery Server (0x1000) Protocol Descriptor List: L2CAP (0x0100) Protocol specific parameter #1: u/int/uuid16 1 Protocol specific parameter #2: u/int/uuid16 1 Record Handle: 0x00000001 Service Class ID List: Browse Group Descriptor (0x1001) Record Handle: 0x00000002 Service Class ID List: LAN Access Using PPP (0x1102) Protocol Descriptor List: L2CAP (0x0100) RFCOMM (0x0003) Protocol specific parameter #1: u/int8/bool 1 Bluetooth Profile Descriptor List: LAN Access Using PPP (0x1102) ver. 1.0 Merk op dat elke dienst een lijst met attributen heeft (bijvoorbeeld een RFCOMM-kanaal). Afhankelijk van de dienst kan het nodig zijn om een aantekening van sommige attributen te maken. Sommige Bluetooth-implementaties ondersteunen dienst-browsen niet en zullen een lege lijst teruggeven. In dit geval is het mogelijk om naar de specifieke dienst te zoeken. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe naar de dienst OBEX Object Push (OPUSH) gezocht kan worden: &prompt.user; sdpcontrol -a 00:01:03:fc:6e:ec search OPUSH Het aanbieden van diensten op &os; aan Bluetooth-cli\xebnten wordt gedaan met de server &man.sdpd.8;. De volgende regel kan aan het bestand /etc/rc.conf worden toegevoegd: sdpd_enable="YES" Het daemon sdpd kan worden gestart met: &prompt.root; service sdpd start De plaatselijke servertoepassing die Bluetooth-diensten wil aanbieden aan verre cli\xebnten zal de dienst registreren bij de plaatselijke SDP-daemon. Een voorbeeld van zo'n toepassing is &man.rfcomm.pppd.8;. Nadat het gestart is zal het de Bluetooth LAN-dienst bij de plaatselijke SDP-daemon registreren. De lijst met diensten die bij de plaatselijke SDP-server zijn geregistreerd kan worden opgevraagd door te SDP-browsen via het plaatselijke controlekanaal: &prompt.root; sdpcontrol -l browse Het <acronym>OBEX</acronym> Object Push (<acronym>OPUSH</acronym>) profiel OBEX OBEX is een veelgebruikt protocol voor eenvoudige bestandsoverdrachten tussen mobiele apparaten. Het primaire gebruik is infraroodcommunicatie, waar het wordt gebruikt voor generieke bestandsoverdrachten tussen notebooks of PDA's, en om visitekaarten en kalenderregels tussen mobiele telefoons en andere apparaten met PIM-toepassingen over te dragen. De OBEX-server en clieënt zijn geïmplenteerd als een pakket van derde partij, obexapp, dat beschikbaar is als de port comms/obexapp. De OBEX-cliënt wordt gebruikt om objecten naar en/of van de OBEX-server te duwen/trekken. Een object kan bijvoorbeeld een visitekaart of een afspraak zijn. De OBEX-cliënt kan het RFCOMM-kanaalnummer van het verre apparaat via SDP opvragen. Dit kan gedaan worden door de dienstnaam in plaats van het RFCOMM-kanaalnummer op te geven. De ondersteunde dienstnamen zijn: IrMC, FTRN en OPUSH. Het is mogelijk om het RFCOMM-kanaal als een nummer op te geven. Het onderstaande is een voorbeeld van een OBEX-sessie, waar een apparaatinformatie-object van de mobiele telefoon wordt getrokken, en een nieuw object (een visitekaart) in de gids van de telefoon wordt geduwd: &prompt.user; obexapp -a 00:80:37:29:19:a4 -C IrMC obex> get telecom/devinfo.txt devinfo-t39.txt Success, response: OK, Success (0x20) obex> put new.vcf Success, response: OK, Success (0x20) obex> di Success, response: OK, Success (0x20) Om de dienst OBEX Object Push aan te bieden, moet de server &man.sdpd.8; draaien. Er moet een hoofdmap worden aangemaakt waarin alle binnenkomende objecten worden opgeslagen. Het standaardpad naar de hoofdmap is /var/spool/obex. Tenslotte moet de OBEX-server op een geldig RFCOMM-kanaal worden gestart. De OBEX-server zal automatisch de dienst OBEX Object Push bij de plaatselijke SDP-daemon registeren. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe de OBEX-server gestart wordt: &prompt.root; obexapp -s -C 10 Serial Port Profile (<acronym>SPP</acronym>) Het Seriële Poort Profiel (SPP) zorgt ervoor dat Bluetooth-apparaten RS232 (of gelijkwaardige) seriële kabels kunnen emuleren. Het scenario dat dit profiel behandelt zorgt ervoor dat oude toepassingen Bluetooth kunnen gebruiken als vervanging van kabels, door gebruik te maken van een virtuele seriële poort. Het programma &man.rfcomm.sppd.1; implementeert het Seriële Poort profiel. Een pseudo-tty wordt gebruikt als abstractie voor een virtuele seriële poort. Onderstaand voorbeeld laat zien hoe met een Seriële Poortdienst voor verre apparaten te verbinden. Merk op dat het niet nodig is om een RFCOMM-kanaal te kiezen - &man.rfcomm.sppd.1; kan het via SDP van het verre apparaat verkrijgen. Dit kan worden overruled door een RFCOMM-kanaal op de opdrachtregel te specificeren. &prompt.root; rfcomm_sppd -a 00:07:E0:00:0B:CA -t /dev/ttyp6 rfcomm_sppd[94692]: Starting on /dev/ttyp6... Als er een verbinding is, kan de pseudo-tty als seriële poort worden gebruikt: &prompt.root; cu -l ttyp6 De pseudo TTY geeft uitvoer op stdout en kan worden gelezen door wrapper scripts: PTS=`rfcomm_sppd -a 00:07:E0:00:0B:CA -t` cu -l $PTS Problemen oplossen Sommige oudere Bluetooth-apparaten ondersteunen het wisselen van rol niet. Standaard probeert &os;, wanneer het een nieuwe verbinding accepteert, een rolwisseling uit te voeren en meester te worden. Apparaten die dit niet ondersteunen zullen niet kunnen verbinden. Merk op dat van rol wordt gewisseld wanneer een nieuwe verbinding wordt gemaakt, dus het is niet mogelijk om het verre apparaat te vragen of het rolwisseling ondersteunt. Er is een HCI-optie om rolwisselen aan de plaatselijke kant uit te zetten: &prompt.root; hccontrol -n ubt0hci write_node_role_switch 0 Om Bluetooth-pakketten weer te geven, gebruikt u het pakket hcidump, dat kan worden geïnstalleerd met behulp van de comms/hcidump pakket of port. Het gereedschap is vergelijkbaar met &man.tcpdump.1; en kan worden gebruikt om de inhoud van Bluetooth pakketten weer te gegeven op de terminal en om de Bluetooth-pakketten naar een bestand te schrijven. Bridging Andrew Thompson Geschreven door IP-subnet bridge Soms is het handig om één fysiek netwerk, zoals een Ethernet-segment in twee gescheiden netwerksegmenten te verdelen zonder de noodzaak om een IP-subnet aan te maken en een router te gebruiken om de segmenten met elkaar te verbinden. Een apparaat dat twee netwerken op deze manier met elkaar verbindt wordt een bridge (brug) genoemd. De bridge werkt door de adressen van de MAC-laag (Ethernetadressen) van de apparaten op elke netwerkinterface te leren. Het stuurt alleen verkeer tussen twee netwerken door indien de bron en het doel zich op verschillende netwerken bevinden. In vele opzichten is een bridge als een Ethernet-switch met erg weinig poorten. Een &os;-systeem met meerdere netwerkkaarten kan als bridge dienen. Bridging kan handig zijn in de volgende situaties: Netwerken verbinden Het basisgebruik van een bridge is het met elkaar verbinden van twee of meer netwerksegmenten. Er zijn vele redenen om een hostgebaseerde bridge te gebruiken in plaats van netwerkapparaten zoals kabelbeperkingen of firewalling Een bridge kan ook een draadloze interface die in hostap-modus draait met een bedraad netwerk verbinden en als een toegangspunt dienen. Filtering/Bandbreedtebeheersende firewall Een gebruikelijke situatie dient zich voor wanneer de functionaliteit van een firewall nodig is zonder routing of network address translation (NAT). Een voorbeeld is een klein bedrijf dat via DSL of ISDN met hun internetprovider verbonden is. Dit bedrijf heeft 13 wereldwijd bereikbare IP-adressen van de internetprovider en 10 PC's op hun netwerk. In deze situatie is een firewall die op een router gebaseerd is lastig wegens subnet-problemen. Een firewall die op een bridge gebaseerd is kan ingesteld en net na de DSL- of ISDN-router geplaatst worden zonder dat er problemen met IP-nummers optreden. Netwerktap Een bridge kan twee netwerksegmenten verbinden en kan gebruikt worden om alle Ethernetframes die tussen dezen voorbijkomen te inspecteren. Dit kan òfwel vanuit het gebruik van &man.bpf.4;/&man.tcpdump.1; op de bridge-interface òfwel door een kopie van alle frames naar een extra interface (overspanpoort) te versturen. Laag 2 VPN Twee Ethernetnetwerken kunnen over een IP-verbinding verbonden worden door de netwerken naar een EtherIP-tunnel te bridgen of met een oplossing gebaseerd po &man.tap.4; zoals OpenVPN. Laag 2 Redundancy Een netwerk kan met meerdere verbindingen verbonden worden en het Spanning Tree Protocol gebruiken om overbodige paden te blokkeren. Deze sectie behandelt de bridges geïmplementeerd met &man.if.bridge.4;, een stuurprogramma dat bridges met netgraph implementeert is ook beschikbaar, zie voor meer informatie de hulppagina &man.ng.bridge.4;. Pakketfiltering kan met elk firewall-pakket worden gebruikt dat via het raamwerk &man.pfil.9; aankoppelt. De bridge kan met &man.altq.4; of &man.dummynet.4; als een verkeersregelaar worden gebruikt. De bridge inschakelen Om een bridge aan te maken wordt &man.ifconfig.8; gebruikt, indien het bridge-stuurprogramma niet in de kernel aanwezig is zal het automatisch worden geladen. Het is ook mogelijk om bridge ondersteuning in een aangepaste kernel te compileren door het toevoegen van device if_bridge aan het aangepaste kernel configuratiebestand. De bridge wordt aangemaakt door interfaces te klonen. Om een bridge aan te maken: &prompt.root; ifconfig bridge create &prompt.root; ifconfig bridge0 bridge0: flags=8802<BROADCAST,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 96:3d:4b:f1:79:7a id 00:00:00:00:00:00 priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:00:00:00:00:00 priority 0 ifcost 0 port 0 Een bridge-interface is aangemaakt en er is automatisch een random gegenereerd Ethernetadres aan toegekend. De parameters maxaddr en timeout bepalen hoeveel MAC-adressen de bridge in de doorstuurtabel houdt en hoeveel seconden voordat elke regel wordt verwijderd nadat het voor het laatst gezien is. De andere parameters bepalen hoe Spanning Tree werkt. Voeg de netwerkinterfaces die lid zijn aan de bridge toe. Om de bridge pakketten te laten doorsturen dienen alle lidinterfaces en de bridge actief te zijn: &prompt.root; ifconfig bridge0 addm fxp0 addm fxp1 up &prompt.root; ifconfig fxp0 up &prompt.root; ifconfig fxp1 up De bridge stuurt nu Ethernet-frames door tussen fxp0 en fxp1. De overeenkomstige configuratie in /etc/rc.conf zodat de bridge tijdens het opstarten wordt aangemaakt is: cloned_interfaces="bridge0" ifconfig_bridge0="addm fxp0 addm fxp1 up" ifconfig_fxp0="up" ifconfig_fxp1="up" Indien de bridge-gastheer een IP-adres nodig heeft dan is de juiste plaats om dit in te stellen op de bridge-interface zelf in plaats van op een van de lidinterfaces. Dit kan statisch of via DHCP worden ingesteld: &prompt.root; ifconfig bridge0 inet 192.168.0.1/24 Het is ook mogelijk om een IPv6-adres aan een bridge-interface toe te kennen. Om de wijzigingen permanent te maken, voeg de adresseringsinformatie toe aan /etc/rc.conf. Wanneer pakketten worden gefilterd, zullen gebridgede pakketten het filter inbound op de vertrekkende interface passeren, op de bridge-interface en outbound op de bestemde interface. Elke stap kan uitgezet worden. Wanneer de richting van het pakketverkeer belangrijk is, kan de firewall het beste op de lidinterfaces draaien en niet op de bridge zelf. De bridge heeft verschillende aanpasbare instellingen voor het doorlaten van non-IP- en ARP-pakketten, en een laag 2 firewall met IPFW. Zie &man.if.bridge.4; voor meer informatie. Spanning Tree aanzetten Een Ethernetnetwerk kan alleen juist functioneren indien er slechts \xe9\xe9n actief pad bestaat tussen twee apparaten, Spanning Tree zal lussen detecteren en de overbodige verbindingen in een geblokkeerde toestand zetten. Indien een van de actieve verbindingen faalt zal het protocol een andere boom berekenen en een van de geblokkeerde paden weer activeren om de verbindingen naar alle punten in het netwerk te herstellen. Het bridge-stuurprogramma implementeert het Rapid Spanning Tree Protocol (RSTP of 802.1w) met terugwaartse compatibiliteit met het verouderde Spanning Tree Protocol (STP). Spanning Tree wordt gebruikt om lussen in een netwerktopologie te detecteren en verwijderen. RSTP biedt snellere convergentie naar een opspannende boom dan het verouderde STP, het protocol wisselt informatie met naburige switches uit om snel naar forwarding over te gaan zonder lussen te creëren. &os; ondersteunt RSTP en STP als opties, waarbij RSTP de standaard is. Spanning Tree kan op lidinterfaces worden geactiveerd met het commando stp. Voor een bridge met fxp0 en fxp1 alle huidige interfaces, wordt STP met het volgende geactiveerd: &prompt.root; ifconfig bridge0 stp fxp0 stp fxp1 bridge0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether d6:cf:d5:a0:94:6d id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 0 port 0 member: fxp0 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 3 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding member: fxp1 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 4 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding De bridge heeft spanning tree ID 00:01:02:4b:d4:50 en prioriteit 32768. Aangezien het root id hetzelfde is geeft dit aan dat dit de hoofdbridge voor de boom is. Een andere bridge in het netwerk heeft spanning tree ook geactiveerd: bridge0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 96:3d:4b:f1:79:7a id 00:13:d4:9a:06:7a priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 400000 port 4 member: fxp0 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 4 priority 128 path cost 200000 proto rstp role root state forwarding member: fxp1 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 5 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding De regel root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 400000 port 4 geeft aan dat de hoofdbridge 00:01:02:4b:d4:50 is zoals boven en dat de padkosten 400000 zijn vanaf deze bridge, het pad naar de hoofdbridge gaat via port 4 welke fxp0 is. Bridge Interface Parameters Verschillende ifconfig parameters zijn uniek voor bridge interfaces. Dit gedeelte geeft een overzicht van een aantal veel gebruikte parameters. De volledige lijst van beschikbare parameters wordt beschreven in &man.ifconfig.8;. + private Een privé-interface stuurt geen verkeer door naar poorten die ook een privé-interface zijn. Het verkeer wordt onvoorwaardelijk geblokkeerd, dus worden er geen Ethernetframes doorgestuurd, inclusief ARP. Indien verkeer selectief dient te worden geblokkeerd dient er in plaats hiervan een firewall gebruikt te worden. - span + span Van elk Ethernet-frame dat door de bridge wordt ontvangen wordt er een kopie naar de aangewezen SPAN-poort verstuurd. Het aantal geconfigureerde SPAN-poorten op een bridge is onbeperkt, indien een interface aangewezen is als SPAN-poort kan het niet ook als gewone bridgepoort gebruikt worden. Dit is het nuttigste voor het passief afluisteren van een gebridged netwerk op een andere host die met een van de SPAN-poorten van de bridge verbonden is. Om een kopie van alle frames naar de interface fxp4 te versturen: &prompt.root; ifconfig bridge0 span fxp4 - sticky + sticky Indien een lidinterface van een bridge als klevend is gemarkeerd worden dynamisch geleerde adresregels als statisch behandelt wanneer ze in de doorstuurcache komen. Klevende interfaces vallen nooit uit de cache en worden nooit vervangen, zelfs niet als het adres op een andere interface wordt gezien. Dit biedt het voordeel van statische adresregels zonder dat de doorstuurtabel van te voren gevuld hoeft te worden, cliënten die geleerd zijn op een bepaald segment van de bridge kunnen niet roamen naar een ander segment. Een ander voorbeeld voor het gebruik van klevende adressen zou het combineren van de bridge met VLANs zijn om een router te creëren waar klantnetwerken geïsoleerd zijn zonder dat IP-adresruimte verspild wordt. Neem aan dat KlantA op vlan100 zit en KlantB op vlan101. De bridge heeft het adres 192.168.0.1: &prompt.root; ifconfig bridge0 addm vlan100 sticky vlan100 addm vlan101 sticky vlan101 &prompt.root; ifconfig bridge0 inet 192.168.0.1/24 Beide cliënten zien 192.168.0.1 als hun standaard gateway en aangezien de bridge-cache kleverig is kunnen ze niet het MAC-adres van de andere klant spoofen om hun verkeer op te vangen. Alle communicatie tussen de VLANs kan geblokkeerd worden door het gebruik van privé-interfaces (of een firewall): &prompt.root; ifconfig bridge0 private vlan100 private vlan101 De klanten zijn compleet geïsoleerd van elkaar, het volledige /24 adresruimte kan zonder subnetten toegewezen worden. Het aantal unieke bron-MAC-adressen achter een interface kan beperkt zijn. Wanneer de limiet bereikt is worden pakketten met een onbekend bronadres gedropt totdat een bestaande ingang in de host-cache vervalt of wordt verwijderd. Het volgende voorbeeld stelt het maximum aantal Ethernetapparaten voor KlantA op vlan100 in op 10: &prompt.root; ifconfig bridge0 ifmaxaddr vlan100 10 + Bridge interfaces ondersteunen ook monitormodus, waarin de pakketten worden verwijderd nadat ze door &man.bpf.4; zijn verwerkt, en ze niet verder verwerkt of doorgestuurd worden. Dit kan worden gebruikt om de invoer van twee of meer interfaces naar een enkele &man.bpf.4;-stroom te multiplexen. Dit is nuttig voor het reconstrueren van het verkeer voor netwerktaps welke de RX/TX-signalen over twee verschillende interfaces uitzenden. Om de invoer van vier netwerkinterfaces als \xe9\xe9n stroom te lezen: &prompt.root; ifconfig bridge0 addm fxp0 addmfxp1 add m fxp2 addm fxp3 monitor up &prompt.root; tcpdump -i bridge0 SNMP-monitoring De bridge-interface en STP-parameters kunnen gemonitord worden via het SNMP-daemon dat met het basis &os;-systeem wordt meegeleverd. De geëxporteerde bridge-MIBs houden zich aan de standaarden van de IETF zodat elke SNMP-cliënt of monitorpakket kan worden gebruikt om de gegevens te verzamelen. Om monitoring op de bridge-machine aan te zetten dient de volgende regel in /etc/snmp.config geactiveerd te worden door het volgende teken te verwijderen #: begemotSnmpdModulePath."bridge" = "/usr/lib/snmp_bridge.so" Andere instellingen zoals gemeenschapsnamen en toegangslijsten dienen eventueel in dit bestand aangepast te worden. Zie &man.bsnmpd.1; en &man.snmp.bridge.3; voor meer informatie. Zodra deze bewerkingen zijn opgeslagen, voeg de volgende regel aan /etc/rc.conf toe: bsnmpd_enable="YES" Start daarna &man.bsnmpd.1;: &prompt.root; service bsnmpd start Het volgende voorbeeld gebruikt de software Net-SNMP (net-mgmt/net-snmp om een bridge te ondervragen, de port net-mgmt/bsnmptools kan ook worden gebruikt. Voeg de volgende regels toe aan $HOME/.snmp/snmp.conf op de SNMP-cliënt-host om de MIB-definities van de bridge in Net-SNMP te importeren: mibdirs +/usr/share/snmp/mibs mibs +BRIDGE-MIB:RSTP-MIB:BEGEMOT-MIB:BEGEMOT-BRIDGE-MIB Om een enkele bridge via de IETF BRIDGE-MIB (RFC4188) te monitoren: &prompt.user; snmpwalk -v 2c -c public bridge1.example.com mib-2.dot1dBridge BRIDGE-MIB::dot1dBaseBridgeAddress.0 = STRING: 66:fb:9b:6e:5c:44 BRIDGE-MIB::dot1dBaseNumPorts.0 = INTEGER: 1 ports BRIDGE-MIB::dot1dStpTimeSinceTopologyChange.0 = Timeticks: (189959) 0:31:39.59 centi-seconds BRIDGE-MIB::dot1dStpTopChanges.0 = Counter32: 2 BRIDGE-MIB::dot1dStpDesignatedRoot.0 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 ... BRIDGE-MIB::dot1dStpPortState.3 = INTEGER: forwarding(5) BRIDGE-MIB::dot1dStpPortEnable.3 = INTEGER: enabled(1) BRIDGE-MIB::dot1dStpPortPathCost.3 = INTEGER: 200000 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedRoot.3 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedCost.3 = INTEGER: 0 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedBridge.3 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedPort.3 = Hex-STRING: 03 80 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortForwardTransitions.3 = Counter32: 1 RSTP-MIB::dot1dStpVersion.0 = INTEGER: rstp(2) De waarde dot1dStpTopChanges.0 is twee wat betekent dat de topologie van de STP-bridge twee maal veranderd is, een topologieverandering houdt in dat één of meerdere links in het netwerk zijn veranderd of hebben gefaald en dat er een nieuwe boom is berekend. De waarde dot1dStpTimeSinceTopologyChange.0 laat zien wanneer dit gebeurde. Om meerdere bridge-interfaces te monitoren kan men het privé BEGEMOT-BRIDGE-MIB gebruiken: &prompt.user; snmpwalk -v 2c -c public bridge1.example.com enterprises.fokus.begemot.begemotBridge BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseName."bridge0" = STRING: bridge0 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseName."bridge2" = STRING: bridge2 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseAddress."bridge0" = STRING: e:ce:3b:5a:9e:13 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseAddress."bridge2" = STRING: 12:5e:4d:74:d:fc BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseNumPorts."bridge0" = INTEGER: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseNumPorts."bridge2" = INTEGER: 1 ... BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTimeSinceTopologyChange."bridge0" = Timeticks: (116927) 0:19:29.27 centi-seconds BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTimeSinceTopologyChange."bridge2" = Timeticks: (82773) 0:13:47.73 centi-seconds BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTopChanges."bridge0" = Counter32: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTopChanges."bridge2" = Counter32: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpDesignatedRoot."bridge0" = Hex-STRING: 80 00 00 40 95 30 5E 31 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpDesignatedRoot."bridge2" = Hex-STRING: 80 00 00 50 8B B8 C6 A9 Om de bridge-interface die via de subboom mib-2.dot1dBridge wordt gemonitord te veranderen: &prompt.user; snmpset -v 2c -c private bridge1.example.com BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeDefaultBridgeIf.0 s bridge2 Verbindingsaggregatie en failover Andrew Thompson Geschreven door lagg failover FEC LACP loadbalance roundrobin &os; biedt de &man.lagg.4; interface die kan worden gebruikt om meerdere netwerkinterfaces te aggregeren in één virtuele interface om fout-tolerantie en link aggregatie te bieden. Fout-tolerantie staat toe verkeer te blijven stromen zolang ten minste één geaggregeerde netwerkinterface heeft een gevestigde link heeft. Link aggregatie werkt het beste op switches die LACP ondersteunen, omdat dit protocol het verkeer bidirectioneel verdeelt en daarbij ook reageert op het falen van afzonderlijke verbindingen. De aggregatie protocollen ondersteund door de lagg interface bepalen welke poorten worden gebruikt voor uitgaand verkeer en of een specifieke poort wel of geen inkomend verkeer accepteert. De volgende protocollen worden ondersteund door &man.lagg.4;: Failover Zendt en ontvangt verkeer alleen door de meesterpoort. Wanneer de meesterpoort niet beschikbaar is, wordt de volgende actieve poort gebruikt. De eerste toegevoegde interface is de meesterpoort; alle interfaces die hierna zijn toegevoegd worden gebruikt als failover-apparaten. Als failover naar een niet-meesterpoort plaatsvindt, dan wordt de originele poort de meester wanneer deze weer beschikbaar wordt. fec / loadbalance &cisco; Fast ðerchannel; (FEC) vind men op oudere &cisco; switches. Het is een statische installatie en onderhandelt niet over aggregatie met de peer noch wisselt het frames uit om de verbinding te monitoren. Indien de switch LACP ondersteunt dient dat gebruikt te worden. lacp Het &ieee; 802.3ad Link Aggregation Control Protocol (LACP) onderhandelt met de peer over een verzameling aggregeerbare verbindingen in \xe9\xe9n of meerdere of meerdere Link Aggregated Groups (LAGs). Elke LAG is opgebouwd uit poorten die dezelfde snelheid hebben, ingesteld op full-duplex werking. Het verkeer zal over de poorten in de LAG gebalanceerd worden met de hoogste totaalsnelheid, in de meeste gevallen zal er slechts \xe9\xe9n LAG zijn die alle poorten bevat. Wanneer er fysieke verbindingen veranderen, zal Link Aggregation snel naar een nieuwe opstelling convergeren. LACP balanceert uitgaand verkeer over de actieve poorten gebaseerd op gehashde informatie over protocolheaders en accepteert inkomend verkeer van elke actieve poort. De hash bevat het Ethernet bron- en doeladres, en indien beschikbaar, de VLAN-tag, en de IPv4/IPv6 bron- en doeladressen. Round-Robin Distribueert uitgaand verkeer door middel van een round-robin scheduler over alle actieve poorten en accepteert inkomend verkeer van elke actieve poort. Deze modus schendt Ethernet frame-ordering en dient met zorg gebruikt te worden. Configuratie voorbeelden Deze sectie laat zien hoe een &cisco; switch en een &os; systeem te configureren voor LACP load balanceren. Het laat zien hoe twee Ethernet interfaces in failover-modus te configureren en ook het configureren van failover-modus tussen een Ethernet en een draadloze interface. LACP-aggregatie met een &cisco; switch Dit voorbeeld verbindt twee &man.fxp.4; Ethernet interfaces op een &os;-machine met de switch als een enkele loadgebalanceerde en fout-tolerante verbinding. Er kunnen meer interfaces worden toegevoegd om de doorvoer en fouttolerantie te verhogen. Vervang de namen van de &cisco; poorten, Ethernet-apparaten, kanaalgroep nummer en IP adres in het voorbeeld naar de lokale configuratie. Aangezien frame-ordering verplicht is op Ethernetverbindingen stroomt al het verkeer tussen twee stations altijd over dezelfde fysieke verbinding zodat de maximum snelheid beperkt wordt tot die van één interface. Het verzendalgoritme probeert zoveel mogelijk informatie te gebruiken voor het onderscheiden van verschillende verkeersstromen en deze over de beschikbare interfaces te balanceren. Voeg op de &cisco; switch de interfaces FastEthernet0/1 en FastEthernet0/2 aan de kanaalgroep 1 toe: interface FastEthernet0/1 channel-group 1 modes active channel-protocol lacp ! interface FastEthernet0/2 channel-group 1 mode active channel-protocol lacp Maak op het &os; systeem de &man.lagg.4;-interface aan met fxp0 en fxp1 en activeer de interface met IP-adres 10.0.0.3/24: &prompt.root; ifconfig fxp0 up &prompt.root; ifconfig fxp1 up &prompt.root; ifconfig lagg0 create &prompt.root; ifconfig lagg0 up laggproto lacp laggport fxp0 laggport fxp1 10.0.0.3/24 Bekijk de interfacestatus van ifconfig: &prompt.root; ifconfig lagg0 lagg0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 options=8<VLAN_MTU> ether 00:05:5d:71:8d:b8 media: Ethernet autoselect status: active laggproto lacp laggport: fxp1 flags=1c<ACTIVE,COLLECTING,DISTRIBUTING> laggport: fxp0 flags=1c<ACTIVE,COLLECTING,DISTRIBUTING> Poorten die als ACTIVE zijn gemarkeerd zijn lid van de actieve aggregatiegroep waarover onderhandeld is met de verre switch en waarover verkeer zal worden verzonden en ontvangen. Gebruik de uitgebreide uitvoer van &man.ifconfig.8; om de LAG-identifiers te bekijken. Gebruik, om de toestand van de poorten op de switch te bekijken, show lacp neighbor. switch# show lacp neighbor Flags: S - Device is requesting Slow LACPDUs F - Device is requesting Fast LACPDUs A - Device is in Active mode P - Device is in Passive mode Channel group 1 neighbors Partner's information: LACP port Oper Port Port Port Flags Priority Dev ID Age Key Number State Fa0/1 SA 32768 0005.5d71.8db8 29s 0x146 0x3 0x3D Fa0/2 SA 32768 0005.5d71.8db8 29s 0x146 0x4 0x3D Gebruik voor meer detail het commando show lacp neighbor detail. Voeg de volgende regels aan /etc/rc.conf toe om deze informatie na het opnieuw starten te behouden: ifconfig_fxp0="up" ifconfig_fxp1="up" cloned_interfaces="lagg0" ifconfig_lagg0="laggproto lacp laggport fxp0 laggport fxp1 10.0.0.3/24" Failover-modus Failover-modus kan worden gebruikt om op een secondaire interface over te schakelen wanneer de verbinding op de meesterinterface verloren is. Activeer de onderliggende fysieke interface. Creëer de interface lagg0, met fxp0 als de meesterinterface en fxp1 als de secondaire interface en ken er IP-adres 10.0.0.15/24 aan toe: &prompt.root; ifconfig fxp0 up &prompt.root; ifconfig fxp1 up &prompt.root; ifconfig lagg0 create &prompt.root; ifconfig lagg0 up laggproto failover laggport fxp0 laggport fxp1 10.0.0.15/24 De virtuele interface zal er ongeveer als volgt uitzien: &prompt.root; ifconfig lagg0 lagg0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 options=8<VLAN_MTU> ether 00:05:5d:71:8d:b8 inet 10.0.0.15 netmask 0xffffff00 broadcast 10.0.0.255 media: Ethernet autoselect status: active laggproto failover laggport: fxp1 flags=0<> laggport: fxp0 flags=5<MASTER,ACTIVE> Het verkeer zal worden verzonden en ontvangen op fxp0. Indien de verbinding op fxp0 verloren is, zal fxp1 de actieve verbinding worden. Indien de verbinding op de meesterinterface hersteld is, zal het weer de actieve verbinding worden. Voeg de volgende regels aan /etc/rc.conf toe om deze informatie na het opnieuw starten te behouden: ifconfig_fxp0="up" ifconfig_fxp1="up" cloned_interfaces="lagg0" ifconfig_lagg0="laggproto lacp laggport fxp0 laggport fxp1 10.0.0.15/24" Failover-modus tussen bekabelde en draadloze interfaces Voor laptop-gebruikers is het normaliter wenselijk om het draadloze interface als secundair interface te gebruiken indien het bekabelde interface niet beschikbaar is. Met &man.lagg.4; is het mogelijk om één IP-adres te gebruiken en het bekabelde interface voor zowel prestatie als veiligheid te prefereren terwijl de mogelijkheid behouden blijft om de draadloze verbinding te gebruiken. In deze opstelling dient het MAC-adres van het onderliggende draadloze interface overschreven te worden om met dat van &man.lagg.4; overeen te komen, welke afkomstig is van het primaire interface dat wordt gebruikt, het bekabelde interface. In deze opstelling wordt het bekabelde interface, bge0 als meester gebruikt, en het draadloze interface, wlan0, als het failover-interface. wlan0 was aangemaakt vanuit iwn0 voor welke het MAC-adres van de bekabelde verbinding zal worden gebruikt. De eerste stap is om het MAC-adres van het bekabelde interface te verkrijgen: &prompt.root; ifconfig bge0 bge0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 options=19b<RXCSUM,TXCSUM,VLAN_MTU,VLAN_HWTAGGING,VLAN_HWCSUM,TSO4> ether 00:21:70:da:ae:37 inet6 fe80::221:70ff:feda:ae37%bge0 prefixlen 64 scopeid 0x2 nd6 options=29<PERFORMNUD,IFDISABLED,AUTO_LINKLOCAL> media: Ethernet autoselect (1000baseT <full-duplex>) status: active bge0 kan vervangen worden door het eigenlijke interface, er zal een andere regel met ether verschijnen, dit is het MAC-adres van het bekabelde interface. Om het onderliggende draadloze interface, iwn0 te wijzigen: &prompt.root; ifconfig iwn0 ether 00:21:70:da:ae:37 Activeer het draadloze interface maar geef er nog geen IP-adres aan: &prompt.root; ifconfig wlan0 create wlandev iwn0 ssid mijn_router up Activeer de interface bge0. Maak het &man.lagg.4;-interface aan met bge0 als meester, en met failover naar wlan0 indien nodig: &prompt.root; ifconfig bge0 up &prompt.root; ifconfig lagg0 create &prompt.root; ifconfig lagg0 up laggproto failover laggport bge0 laggport wlan0 Het interface zal er ongeveer als volgt uitzien: - &prompt.root; ifconfig lagg0 + &prompt.root; ifconfig lagg0 lagg0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 options=8<VLAN_MTU> ether 00:21:70:da:ae:37 media: Ethernet autoselect status: active laggproto failover laggport: wlan0 flags=0<> laggport: bge0 flags=5<MASTER,ACTIVE> Start vervolgens de DHCP-cliënt om een IP-adres te verkrijgen: &prompt.root; dhclient lagg0 Om deze configuratie bij het opstarten te behouden, kan het volgende aan /etc/rc.conf worden toegevoegd: ifconfig_bge0="up" ifconfig_iwn0="ether 00:21:70:da:ae:37" wlans_iwn0="wlan0" ifconfig_wlan0="WPA" cloned_interfaces="lagg0" ifconfig_lagg0="laggproto failover laggport bge0 laggport wlan0 DHCP" Schijfloos werken met <acronym>PXE</acronym> Jean-François Dockès Bijgewerkt door Alex Dupre Gereorganiseerd en uitgebreid door schijfloos werkstation schijfloos werken Het Preboot eXecution Environment (PXE) van &intel; maakt het mogelijk een besturingssysteem over het netwerk op te starten. Bijvoorbeeld, een &os; systeem kan over het netwerken opstarten en werken zonder een lokale schijf, door gebruik te maken van bestandssystemen die van een NFS server aangekoppeld word. PXE ondersteuning is meestal beschikbaar in de BIOS. Om gebruik te maken van PXE wanneer de machine start, selecteert u de Boot from network optie in de BIOS setup of druk een functietoets tijdens de initialisatie van het systeem. Om de bestanden die nodig zijn om een besturingssysteem over het netwerk op te starten heeft een PXE setup ook een goed geconfigureerde DHCP, TFTP en NFS server nodig, waarbij: Initiële parameters, zoals een IP adres, uitvoerbare boot bestandsnaam en locatie, naam van de server, en het root pad worden verkregen uit de DHCP server. Het besturingssysteem loader-bestand wordt opgestart met behulp TFTP. De bestandssystemen worden geladen met behulp van NFS. Wanneer een computer PXE opstart, ontvangt het informatie via DHCP over waar het eerste bootloader bestand te verkrijgen. Nadat de hostcomputer deze informatie ontvangt, download het de bootloader via TFTP en voert vervolgens de bootloader uit. In &os;, is het bootloader bestand /boot/pxeboot. Na uitvoering van /boot/pxeboot, word de kernel van &os; geladen en word er verder gegaan met de rest van de opstartprocedure van &os;, als beschreven in . In dit gedeelte wordt beschrijft hoe u deze diensten configureerd op een &os; systeem, zodat andere systemen PXE kunnen opstarten in &os;. Raadpleeg &man.diskless.8; voor meer informatie. Zoals beschreven, het systeem dat deze diensten is bied is onveilig. Het moet in een beschermd gebied van een netwerk staan en andere hosts moeten het niet vertrouwen. De <acronym>PXE</acronym> omgeving opzetten Craig Rodrigues
rodrigc@FreeBSD.org
Geschreven door
De stappen in dit hoofdstuk laten zien hoe de ingebouwde NFS en TFTP servers te configureren. De volgende paragraaf laat zien hoe de DHCP server te installeren en configureren. In dit voorbeeld, de directory waarin de bestanden staan die worden gebruikt door PXE gebruikers is /b/tftpboot/FreeBSD/install. Het is belangrijk dat deze map bestaat en dat dezelfde mapnaam is ingesteld in zowel /etc/inetd.conf als /usr/local/etc/dhcpd.conf. Maak de root directory die een &os; installatie zal bevatten om via NFS te koppelen: &prompt.root; export NFSROOTDIR=/b/tftpboot/FreeBSD/install &prompt.root; mkdir -p ${NFSROOTDIR} Schakel de NFS server in door het toevoegen van de volgende lijn aan /etc/rc.conf: nfs_server_enable="YES" Exporteer het bestandssysteem waar de schijfloze root-map zich bevindt door het volgende aan /etc/exports toe te voegen: /b -ro -alldirs Start de NFS-server: &prompt.root; service nfsd start Schakel &man.inetd.8; in door de volgende regel aan /etc/inetd.conf toe te voegen: inetd_enable="YES" Uncomment de volgende regel in /etc/inetd.conf door het volgende teken te verwijderen #: tftp dgram udp wait root /usr/libexec/tftpd tftpd -l -s /b/tftpboot Sommige PXE versies vereisen de TCP versie van TFTP. In dit geval, uncomment de tweede tftp regel die stream tcp bevat. Start &man.inetd.8;: &prompt.root; service inetd start Herbouw de kernel en userland van &os; (zie voor meer gedetaileerde instructies): &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; make buildworld &prompt.root; make buildkernel Installeer &os; in de map die over NFS is aangekoppeld: &prompt.root; make installworld DESTDIR=${NFSROOTDIR} &prompt.root; make installkernel DESTDIR=${NFSROOTDIR} &prompt.root; make distribution DESTDIR=${NFSROOTDIR} Test dat de TFTP-server werkt en dat het de bootloader dat via PXE verkregen zal worden kan downloaden: &prompt.root; tftp localhost tftp> get FreeBSD/install/boot/pxeboot Received 264951 bytes in 0.1 seconds Voeg een regel aan ${NFSROOTDIR}/etc/fstab toe om het root-bestandssysteem over NFS aan te koppelen: # Device Mountpoint FSType Options Dump Pass mijnhost.example.com:/b/tftpboot/FreeBSD/install / nfs ro 0 0 Vervang mijnhost.example.com door de hostnaam of het IP-adres van uw NFS-server. In dit voorbeeld wordt het root-bestandssysteem als alleen-lezen aangekoppeld om te voorkomen dat NFS-cliënten per ongeluk de inhoud van het root-bestandssysteem wissen. Stel het root-wachtwoord in de PXE omgeving voor cliëntmachines die over PXE opstarten. &prompt.root; chroot ${NFSROOTDIR} &prompt.root; passwd Maak root-logins over SSH mogelijk voor cliëntmachines die met PXE opstarten door ${NFSROOTDIR}/etc/ssh/sshd_config te bewerken en de optie PermitRootLogin aan te zetten. Dit is gedocumenteerd in &man.sshd.config.5;. Pas andere wijzigingen toe aan de PXE omgeving in ${NFSROOTDIR}. Deze wijzigingen zouden het toevoegen van pakketten met &man.pkg.add.1;, het bewerken van het wachtwoordbestand met &man.vipw.8; Als u vanaf een NFS-rootvolume opstart, detecteert /etc/rc dat u over NFS opstartte en draait het script /etc/rc.initdiskless. Het is nodig om /etc en /var geheugen-backed te maken omdat deze mappen schrijfbaar moeten zijn, maar de NFS-rootmap is alleen-lezen. &prompt.root; chroot ${NFSROOTDIR} &prompt.root; mkdir -p conf/base &prompt.root; tar -c -v -f conf/base/etc.cpio.gz --format cpio --gzip etc &prompt.root; tar -c -v -f conf/base/var.cpio.gz --format cpio --gzip var Wanneer het systeem opstart, zullen er geheugen-bestandssystemen voor /etc en /var worden aangemaakt en aangekoppeld, en zal de inhoud van de cpio.gz-bestanden er naartoe worden gekopieerd.
Een DHCP-server prepareren DHCP schijfloos werken De DHCP-server hoeft niet perse dezelfde machine te zijn als de TFTP-server en de NFS server, maar het dient bereikbaar te zijn in uw netwerk. DHCP is geen onderdeel van het &os; basis systeem, maar kan worden geïnstalleerd met het net/isc-dhcp42-server poort of pakket. Na de installatie, pas het configuratie bestand, /usr/local/etc/dhcpd.conf aan. Configureer de next-server, filename, en root-path instellingen volgens het volgende voorbeeld: subnet 192.168.0.0 netmask 255.255.255.0 { range 192.168.0.2 192.168.0.3 ; option subnet-mask 255.255.255.0 ; option routers 192.168.0.1 ; option broadcast-address 192.168.0.255 ; option domain-name-server 192.168.35.35, 192.168.35.36 ; option domain-name "example.com"; # IP-adres van TFTP server next-server 192.168.0.1 ; # pad van bootloader verkregen via TFTP filename "FreeBSD/install/boot/pxeboot" ; # pxeboot bootloader zal proberen om deze map te NFS-mounten voor root-FS option root-path "192.168.0.1:/b/tftpboot/FreeBSD/install/" ; } De next-server richtlijn wordt gebruikt om het IP adres van de TFTP server te specificeren. De filename richtlijn definieert het pad naar /boot/pxeboot. Er word een relatieve bestandsnaam gebruikt, wat betekent dat /b/tftpboot niet in het pad staat. De root-path optie bepaalt het pad naar het NFS root bestandssysteem. Zodra de bewerkingen zijn opgeslagen, laat DHCP starten tijdens het opstarten door het toevoegen van de volgende regel aan /etc/rc.conf: dhcpd_enable="YES" Start vervolgens de DHCP service: &prompt.root; service isc-dhcpd start <acronym>PXE</acronym> problemen opsporen Zodra alle services geconfigureerd en gestart zijn, moeten PXE clients automatisch &os; kunnen laden via het netwerk. Als een bepaalde client is niet in staat om te verbinden, ga dan naar het BIOS-configuratiemenu wanneer de cliëntmachine opstart. Stel het BIOS zo in dat het van het netwerk opstart. Dit hoofdstuk beschrijft een aantal tips voor het oplossen van configuratie problemen in het geval dat geen enkele client PXE kan booten. Gebruik de pakket of poort net/wireshark om netwerkverkeer met betrekking tot het PXE-opstartproces te debuggen, wat geïllustreerd is in onderstaand diagram.
<acronym>PXE</acronym>-opstartproces met <acronym>NFS</acronym>-root-mount Cliënt zendt DHCPDISCOVER uit. DHCP-server antwoordt met IP-adres, next-server, filename en root-path. Cliënt verstuurt TFTP-verzoek naar next-server om filename op te vragen. TFTP-server antwoordt en verstuurt filename naar cliënt. Cliënt voert filename uit welke &man.pxeboot.8; is. &man.pxeboot.8; laadt de kernel. Wanneer de kernel draait, wordt het root-bestandssysteem gespecificeerd door root-path over NFS aangekoppeld.
Controleer dat het bestand pxeboot via TFTP kan worden verkregen. Kijk op uw TFTP-server in /var/log/xferlog om er zeker van de zijn dat het bestand pxeboot van de juiste locatie is opgehaald. Om de configuratie met bovenstaande dhcpd.conf te testen: &prompt.root; tftp 192.168.0.1 tftp> get FreeBSD/install/boot/pxeboot Received 264951 bytes in 0.1 seconds Lees &man.tftpd.8; en &man.tftp.1;. De BUGS secties in deze pagina's documenteren enkele beperkingen van TFTP. Controleer dat het root-bestandssysteem via NFS kan worden aangekoppeld. Om de configuratie met bovenstaande dhcpd.conf te testen: &prompt.root; mount -t nfs 192.168.0.1:/b/tftpboot/FreeBSD/install /mnt
<acronym>IPv6</acronym> Aaron Kaplan Origineel geschreven door Tom Rhodes Geherstructureerd en toegevoegd door Brad Davis Uitgebreid door IPv6 is de nieuwe versie van het welbekende IP-protocol, ook bekend als IPv4, IPv6 biedt verscheidene voordelen boven IPv4 evenals vele nieuwe functies: De 128-bits adresruimte zorgt voor 340.282.366.920.938.463.463.374.607.431.768.211.456 adressen beschikbaar. Dit lost de IPv4 adres schaarste en uiteindelijke IPv4 adres uitputting op. Routers zullen alleen netwerkaggregatie-adressen in hun routeertabellen opslaan en dus de gemiddelde ruimte van een routeertabel verkleinen tot 8192 regels. Dit lost schaalbaarheid kwesties in verband met IPv4 op, die vereist dat elk toegewezen blok IPv4 adressen word uitgewisseld tussen Internet routers, waardoor hun routeringstabellen te worden groot om efficiënt te routeren. Automatische adresconfiguratie (RFC2462) Verplichte multicast-adressen Ingebouwde IPsec (IP security). Versimpelde structuur van de headers Support voor mobiele IP Overgangsmechanismen voor IPv6 naar IPv4 &os; omvat de http://www.KAME.net IPv6 referentie-implementatie en komt met alles wat nodig is om IPv6 te gebruiken. Deze sectie richt zch op het configureren en draaiend krijgen van IPv6. Achtergrond over IPv6 adressen Er zijn drie verschillende soorten IPv6-adressen: Unicast Een pakket dat naar een unicast-adres wordt verzonden arriveert precies op de interface dat bij dat adres hoort. Anycast Anycast-adressen zijn syntactisch niet van unicast-adressen te onderscheiden maar ze adresseren een groep interfaces. Een pakket dat bestemd is voor een anycast-adres zal bij de dichtstbijzijnde interface arriveren (in router-metrieken). Anycast-adressen mogen alleen door routers worden gebruikt. Multicast These addresses identify a group of interfaces. A packet destined for a multicast address will arrive at all interfaces belonging to the multicast group. The IPv4 broadcast address, usually xxx.xxx.xxx.255, is expressed by multicast addresses in IPv6. Multicast-adressen identificeren een groep interfaces. Een pakket dat bestemd is voor en multicast-adres zal bij alle interfaces die bij de multicast-groep horen arriveren. Het broadcast-adres van IPv4 gewoonlijk xxx.xxx.xxx.255, wordt in IPv6 met multicast-adressen uitgedrukt. Bij het lezen van een IPv6 address, word de canonieke vorm weergegeven als: x:x:x:x:x:x:x:x, waarbij elke x een 16-bits hexadecimale waarde is. Bijvoorbeeld FEBC:A574:382B:23C1:AA49:4592:4EFE:9982 Vaak bevat een adres lange deelstrings van allen nullen, daarom kan per adres één zo'n deelstring worden afgekort als ::. Ook kunnen maximaal drie voorlopende 0's per hexadecimaal viertal worden weggelaten. Bijvoorbeeld, fe80::1 komt overeen met de canonieke vorm fe80:0000:0000:0000:0000:0000:0000:0001. Een derde vorm is het schrijven van de laatste 32 bits in de bekende IPv4-stijl. Bijvoorbeeld, 2002::10.0.0.1 komt overeen met de hexadecimale canonieke representatie 2002:0000:0000:0000:0000:0000:0a00:0001 wat weer hetzelfde is als 2002::a00:1. Om een &os; systeem's IPv6 adres te bekijken gebruik &man.ifconfig.8;: &prompt.root; ifconfig rl0: flags=8943<UP,BROADCAST,RUNNING,PROMISC,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 10.0.0.10 netmask 0xffffff00 broadcast 10.0.0.255 inet6 fe80::200:21ff:fe03:8e1%rl0 prefixlen 64 scopeid 0x1 ether 00:00:21:03:08:e1 media: Ethernet autoselect (100baseTX ) status: active In dit voorbeeld, gebruikt de rl0 interface fe80::200:21ff:fe03:8e1%rl0, een automatisch geconfigureerd link-lokaal adres wat als deel van de automatische instelling vanuit het MAC-adres gegenereerd is. Sommige IPv6 addessen zijn gereserved. Een opsomming van deze gereserveerde adressen is te zien in : Gereserveerde IPv6-adressen IPv6-adres Prefixlengte (bits) Beschrijving Opmerkingen :: 128 bits niet gespecificeerd Equivalent aan 0.0.0.0 in IPv4. ::1 128 bits teruglusadres Equivalent aan 127.0.0.1 in IPv4. ::00:xx:xx:xx:xx 96 bits ingebouwd IPv4 De laagste 32 bits zijn het IPv4-adres. Ook IPv4 compatibel IPv6-adres genoemd. ::ff:xx:xx:xx:xx 96 bits IPv4-afgebeeld IPv6-adres De laagste 32 bits zijn het IPv4-adres Voor hosts die geen IPv6 ondersteunen. fe80::/10 10 bits link-lokaal Equivalent aan 169.254.0.0/16 in IPv4. fc00::/7 7 bits site-lokaal Unieke lokale adressen zijn bedoeld voor plaatselijke communicatie en slechts routeerbaar binnen een set van samenwerkende sites. ff00:: 8 bits multicast   2000::-3fff:: 3 bits globale unicast Alle globale unicast-adressen worden vanuit deze pool toegewezen. De eerste 3 bits zijn 001.
Kijk voor verdere informatie over de structuur van IPv6-adressen op RFC3513.
Configureren van <acronym>IPv6</acronym> Voor het configureren van een &os; systeem als een IPv6 client, voeg deze twee regels toe aan rc.conf: ifconfig_rl0_ipv6 ="inet6 accept_rtadv" rtsold_enable="YES" De eerste regel laat de opgegeven interface routerverzoek berichten ontvangen. De tweede regel zet de routerverzoek daemon, &man.rtsol.8; aan. Voor &os; 8.x, voeg een derde regel toe: ipv6_enable="YES" Als de interface een statisch toegewezen IPv6 adres nodig heeft, voeg een regel toe om het statisch adres te specificeren met bijbehorende prefix lengte: ifconfig_rl0_ipv6="inet62001:db8:4672:6565:2026:5043:2d42:5344 prefixlen 64" Op &os; 8.x systeem, gebruik in plaats daarvan dit formaat : ipv6_ifconfig_rl0="2001:db8:4672:6565:2026:5043:2d42:5344" Om een standaard router toe te wijzen, geeft u het adres op: ipv6_defaultrouter="2001:db8:4672:6565::1" Verbinding maken met een Provider Om verbinding te maken met andere IPv6 netwerken, moet men een provider of een tunnel hebben die ondersteuning voor IPv6 bied: Neem contact op met de Internetprovider om te zien of ze IPv6 aanbieden. SixXS biedt wereldwijd tunnels met eindpunten aan. Hurricane Electric biedt wereldwijd tunnels met eindpunten aan. Gebruik de poort net/freenet6 indien er een inbelverbinding wordt gebruikt. Deze paragraaf helpt bij het opvolgen van de aanwijzingen die de tunnelprovider heeft gegeven en ze om te zetten in instellingen die blijven na een herstart. Om de tunnel tijdens het opstarten te herstellen kan het volgende in /etc/rc.conf gebruikt worden: Noem de generieke tunnelinterfaces die zullen worden ingesteld, bijvoorbeeld gif0: gif_interfaces="gif0" Om de interface met een lokaal eindpunt MIJN_IPv4_ADRES in te stellen naar een ver eindpunt VER_IPv4_ADRES: gifconfig_gif0="MIJN_IPv4_ADRES VER_IPv4_ADRES" Voeg het volgende toe om het IPv6-adres dat is toegewezen als het eindpunt van de IPv6-tunnel te gebruiken: ifconfig_gif0_ipv6="inet6 MIJN_TOEGEWEZEN_IPv6_TUNNEL_EINDPUNT_ADRES" Voeg voor &os; 8.X en eerder het volgende toe: ipv6_ifconfig_gif0="MIJN_TOEGEWEZEN_IPv6_TUNNEL_EINDPUNT_ADRES" Nu hoeft alleen de standaardroute voor IPv6 ingesteld te worden. Dit is de andere kant van de IPv6-tunnel: ipv6_defaultrouter="MIJN_IPv6_VER_TUNNEL_EINDPUNT_ADRES" Indien de server gebruikt wordt om IPv6 tussen de rest van het netwerk en de wereld te routen, is ook de volgende instelling in /etc/rc.conf nodig: ipv6_gateway_enable="YES" Routeradvertentie en automatische hostconfiguratie Deze sectie helpt bij het instellen van &man.rtadvd.8; om de standaard IPv6-route te adverteren. Het volgende is nodig in /etc/rc.conf om &man.rtadvd.8; aan te zetten: rtadvd_enable="YES" Het is belangrijk om de interface te specificeren waarop het IPv6-routerverzoek plaatsvindt. Om bijvoorbeeld &man.rtadvd.8; te vertellen om rl0 te gebruiken: rtadvd_interfaces="rl0" Nu dient het instellingenbestand /etc/rtadvd.conf aangemaakt te worden. Hier is een voorbeeld: rl0:\ :addrs#1:addr="2001:471:1f11:246::":prefixlen#64:tc=ether: Vervang rl0 door de interface die gebruikt gaat worden en 2001:471:1f11:246:: met de prefix van uw toewijzing. Indien een /64 subnet is toegewezen, hoeft er verder niets veranderd te worden. In andere gevallen dient de juiste waarde voor prefixlen# gebruikt te worden. <acronym>IPv6</acronym> en <acronym>IPv6</acronym> Adres vertaling Wanneer IPv6 is ingeschakeld op een server, kan er een noodzaak om IPv4 vertaalde IPv6 adres communicatie in te schakelen. Deze compatibiliteitsoptie zorgt er voor dat IPv4 adressen worden weergegeven als IPv6 adressen. Toestaan dat IPv6 toepassingen communiceren met IPv4 en vice versa kan een veiligheidsprobleem zijn. Deze optie is in de meeste gevallen niet nodig en is alleen beschikbaar voor compatibiliteit. Deze optie zal toestaan om IPv6-only applicaties te laten werken met IPv4 in een dual stack-omgeving. Dit is het meest geschikt voor applicaties van derden die mogelijk een IPv6-only omgeving niet ondersteunen. Om deze functie in te schakelen, voeg het volgende toe aan /etc/rc.conf: ipv6_ipv4mapping="YES" Het beoordelen van de informatie in RFC 3493, paragraaf 3.6 en 3.7 evenals RFC 4038 paragraaf 4.2 kan nuttig zijn voor sommige adminstrators.
Common Address Redundancy Protocol (CARP) Tom Rhodes Bijgedragen door Allan Jude Updated by CARP Common Address Redundancy Protocol Het Common Address Redundancy Protocol, of CARP, maakt het mogelijk dat meerdere hosts hetzelfde IP-adres en Virtueel Host ID (VHID gebruiken om high availability te verschaffen voor een of meerdere services. Dit houd in dat een of meer hosts kan falen en de andere hosts het transparant zullen overnemen zonder dat gebruikers er iets van merken. Naast het gedeelde IP adres, heeft elke host zijn eigen IP adres voor beheer en configuratie. Alle machines die een IP adres delen hebben hetzelfde VHID. Het VHID voor elk virtuele IP-adres moet uniek zijn in het hele broadcast domein van de netwerkinterface. Hoge beschikbaarheid met CARP is ingebouwd in &os;, maar de stappen om het te configureren variëren enigszins afhankelijk van de&os; versie. Deze sectie biedt dezelfde voorbeeld configuratie voor versies vóór en gelijk aan of na &os; .10 Dit voorbeeld configureert failover ondersteuning met drie gastheren, allemaal met unieke IP adressen, maar hebben dezelfde web content. Het heeft twee verschillende masters genoemd hosta.example.org en hostb.example.org, met een gedeelde back-up genaamd hostc.example.org. Deze machines zijn load balanced met een Round Robin DNS configuratie. De master en de backup machines zijn identiek geconfigureerd, behalve voor hun hostnames en beheer IP adressen. Deze servers moeten dezelfde configuratie hebben en draaien dezelfde services. Wanneer de storing optreedt, kunnen aanvragen naar de service op het gedeelde IP adres kunnen alleen correct beantwoord worden als de backup machine toegang heeft tot dezelfde content. De backup machine heeft twee extra CARP interfaces, een voor elk van de master content server's IP adressen. Wanneer een storing optreedt, zal de backup server het IP adres van de master over nemen. Gebruik van <acronym>CARP</acronym> op &os; 10 en later Om ondersteuning voor CARP tijdens het opstarten aan te zetten. Voeg een regel om de if_carp.ko module te laden toe aan /boot/loader.conf: if_carp_load="YES" Om de module nu te laden zonder te herstarten: &prompt.root; kldload carp Voor gebruikers die een custom kernel prefereren, voeg de volgende regel toe aan het custom kernel configuratie bestand en herbouw worden zoals beschreven in : device carp De hostnaam, het beheer IP adres en subnet mask, gedeeld IP adres en VHID zijn allemaal ingesteld door vermeldingen toe te voegen aan /etc/rc.conf. Dit voorbeeld is voor hosta.example.org: hostname="hosta.example.org" ifconfig_em0="inet 192.168.1.3 netmask 255.255.255.0" ifconfig_em0_alias0="vhid 1 pass testpass alias 192.168.1.50/32" De volgende regels zijn voor hostb.example.org. Aangezien het staat voor een tweede master, het maakt gebruik van een andere gedeelde IP adres en VHID. Echter, de wachtwoorden gespecificeerd met moeten identiek zijn aangezien CARP apparaten alleen zullen luisteren naar en advertenties zullen accpteren van machines met het juiste wachtwoord. hostname="hostb.example.org" ifconfig_em0="inet 192.168.1.4 netmask 255.255.255.0" ifconfig_em0_alias0="vhid 2 pass testpass alias 192.168.1.51/32" De derde machine, hostc.example.org wordt geconfigureerd als failover van beide masters. Deze machine is geconfigureerd met twee CARP VHIDs, een virtueel IP adres voor elk van de master hosts. De CARP advertentie skew, wordt ingesteld dat de backup host later adverteert dan de master, omdat de rangorde regelt bij meerdere backup servers. hostname="hostc.example.org" ifconfig_em0="inet 192.168.1.5 netmask 255.255.255.0" ifconfig_em0_alias0="vhid 1 advskew 100 pass testpass alias 192.168.1.50/32" ifconfig_em0_alias1="vhid 2 advskew 100 pass testpass alias 192.168.1.51/32" Het hebben van twee geconfigureerde CARP VHID betekent dat hostc.example.org zal merken als een van de master servers niet meer beschikbaar is. Als een master niet adverteerd voor de back-up server, zal de back-upserver het de gedeelde IP adres oppakken totdat de master weer beschikbaar is. Preëmptie is standaard uitgeschakeled. Als preëmptie geactiveerd is, zal hostc.example.org het IP-adres mogelijk niet terug te geven aan de originele contentserver. In dit geval kan de beheerder forceren dat de backup server het IP aan de meester terug geeft met het volgende commando: &prompt.root; ifconfig em0 VHID 1 state backup Als de configuratie is voltooid, ofwel herstart netwerken of herstart elk systeem. Hoge beschikbaarheid is nu ingeschakeld. CARP functionaliteit kan worden bijgesteld via meerdere &man.sysctl.8; variabelen gedocumenteerd in de &man.carp.4;. Andere acties kunnen worden geactiveerd met CARP events via behulp &man.devd.8;. Het gebruik van <acronym>CARP</acronym> op &os; 9 en eerder De configuratie voor deze versies van &os; is vergelijkbaar met die beschreven in de vorige paragraaf, behalve dat een CARP apparaat eerst moet worden gecreëerd en toegevoegd in de configuratie. Om ondersteuning voor CARP tijdens het opstarten aan te zetten. Voeg een regel om de if_carp.ko module te laden toe aan /boot/loader.conf: if_carp_load="YES" Om de module nu te laden zonder te herstarten: &prompt.root; kldload carp Voor gebruikers die een custom kernel prefereren, voeg de volgende regel toe aan het custom kernel configuratie bestand en herbouw worden zoals beschreven in : device carp De CARP-apparaten zelf kunnen met het commando ifconfig worden aangemaakt: &prompt.root; ifconfig carp0 create Stel de hostname, het beheer IP adres, het gedeelde IP adres en VHID door het toevoegen van de benodigde regels in /etc/rc.conf. Aangezien een virtueel CARP apparaat wordt gebruikt in plaats van een alias, de feitelijke subnet mask van /24 wordt gebruikt in plaats van /32. Hier zijn de vermeldingen voor hosta.example.org: hostname="hosta.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.3 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0" ifconfig_carp0="vhid 1 pass testpass 192.168.1.50/24" Op hostb.example.org: hostname="hostb.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.4 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0" ifconfig_carp0="vhid 2 pass testpass 192.168.1.51/24" De derde machine, hostc.example.org, is geconfigureer op het afhandelen van failover van beide master hosts: hostname="hostc.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.5 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0 carp1" ifconfig_carp0="vhid 1 advskew 100 pass testpass 192.168.1.50/24" ifconfig_carp1="vhid 2 advskew 100 pass testpass 192.168.1.51/24" ----TODO--- + Preëmptie is gedeactiveerd in de GENERIC &os; kernel. als preëmptie geactiveerd is met een custom kernel, zal hostc.example.org het IP-adres mogelik niet terug te geven aan de originele contentserver. In dit geval kan de beheerder forceren dat de backup server het IP aan de meester terug geeft met het volgende commando: &prompt.root; ifconfig carp0 down && ifconfig carp0 up Dit dient gedaan te worden op de carp interface die met de juiste host overeenkomt. Als de configuratie is voltooid, ofwel herstart netwerken of herstart elk systeem. Hoge beschikbaarheid is nu ingeschakeld.
Index: translations/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/security/chapter.xml =================================================================== --- translations/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/security/chapter.xml (revision 47732) +++ translations/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/security/chapter.xml (revision 47733) @@ -1,4017 +1,4015 @@ Beveiliging Matthew Dillon Veel uit dit hoofdstuk is overgenomen uit de security(7) handleiding van Siebrand Mazeland Vertaald door beveiliging Overzicht Dit hoofdstuk biedt een basisinleiding in systeembeveiligingsconcepten, een aantal goede basisregels en een paar gevorderde onderwerpen binnen &os;. Veel van de onderwerpen die worden behandeld kunnen ook worden toegepast op systemen en Internet in het algemeen. Het beveiligen van een systeem is onontbeerlijk als gegevens, intellectueel eigendom, tijd en wat dan ook uit de handen van hackers en dergelijke gehouden moeten worden. &os; biedt veel hulpmiddelen en mechanismen om de integriteit te borgen en de veiligheid van een systeem en het netwerk. Na het lezen van dit hoofdstuk weet de lezer: van Basis systeembeveiligingsconcepten in &os;. Meer over verschillende versleutelingsmechanismen in &os;. Hoe eenmalige wachtwoordautenticatie opgezet kan worden. Hoe TCP Wrappers in te stellen voor gebruik met &man.inetd.8;. Hoe Kerberos op &os; opgezet kan worden. Hoe IPsec wordt ingesteld en hoe een VPN op te zetten. Hoe OpenSSH in &os; is in te stellen en te gebruiken. Hoe bestandssysteem-ACLs gebruikt kunnen worden. Hoe het hulpprogramma Portaudit gebruikt kan worden om softwarepakketten uit de Portscollectie te auditen. Hoe om te gaan met beveiligingswaarschuwingen van &os; Wat processaccounting is en hoe deze ingeschakeld kan worden binnen &os; Hoe de bron limieten database in elkaar zit en hoe deze gebruikt kan worden om gebruikerslimieten te controleren. Er wordt aangenomen dat de lezer van dit hoofdstuk: Basisbegrip heeft van &os; en Internetconcepten. In dit boek worden nog meer onderwerpen met betrekking tot beveiliging beschreven. Zo wordt bijvoorbeeld Verplichte Toegangscontrole (Mandatory Access Control) besproken in en Internet Firewalls in . Introductie Beveiliging is een taak die begint en eindigt bij de systeembeheerder. Hoewel &os; enige inherente beveiliging levert is het de zwaarste taak voor een systeembeheerder om deze te configureren en bij te houden. Systeembeveiliging heeft ook te maken met het omgaan met verschillende vormen van aanvallen, zoals een poging om een systeem te crashen of op een andere manier onstabiel te maken, zonder te proberen de root account aan te vallen. Aandachtspunten voor beveiliging kunnen opgesplitst worden in categorieën: Ontzeggen van dienst aanvallen (Denial of Service). Gebruikersaccounts compromitteren. root compromitteren via toegankelijke servers. root compromitteren via gebruikersaccounts. Achterdeur creëren (Backdoor). DoS aanvallen Ontzegging van Dienst (DoS) beveiliging Ontzegging van Dienst DoS aanvallen (DoS) Ontzegging van Dienst (DoS) Een ontzegging van dienst DoS aanval is een actie die de machine middelen ontneemt. In het algemeen zijn DoS aanvallen brute kracht mechanismen die proberen de machine te crashen of op een andere manier onbruikbaar te maken door de machine of de netwerkcode te overvragen. Sommige DoS aanvallen proberen misbruik te maken van bugs in de netwerkcode om een machine met een enkel pakket te crashen. Zoiets kan alleen gerepareerd worden door een aanpassing aan de kernel te maken. Aanvallen op servers kunnen vaak hersteld worden door op de juiste wijze opties in stellen om de belasting van servers te limiteren in ongunstige omstandigheden. Omgaan met brute kracht aanvallen is lastiger. Dit type aanval kan weliswaar de machine niet omver krijgen maar kan wel de internetverbinding overbelasten. beveiliging account compromitteren Een gecompromitteerde gebruikersaccount komt veel vaker voor dan een DoS aanval. Veel systeembeheerders draaien nog onbeveiligde diensten, wat betekend dat mensen die op het systeem aanloggen vanaf een andere locatie potentieel het wachtwoord afgeluisterd kan worden. De oplettende systeembeheerder analyseert de log bestanden en zoekt dan naar verdachte bron adressen en verdachte logins. Op een goed beveiligd en onderhouden systeem, betekend toegang tot een gebruikersaccount niet direct dat de aanvaller ook toegang heeft tot het root account. Zonder root toegang is de aanvaller veelal niet in staat om zijn sporen uit te wissen en kan op zijn best in staat zijn om met de bestanden van de gebruiker te rommelen of de machine te laten crashen. Gecompromiteerde gebruikeraccounts komen vaker voor omdat gebruikers niet dezelfde voorzorgsmaatregelen nemen die systeembeheerders vaak wel nemen. beveiliging achterdeuren Er zijn veel potentiele manieren om toegang tot root te krijgen. Het kan zijn dat de aanvaller het wachtwoord weet voor root, of dat de aanvaller in staat is om een exploit op een bug los te laten in een dienst die draait als root, of de aanvaller weet misschien een bug in een SUID-root programma. Een aanvaller kan een programma gebruiken, welke bekend staat als een backdoor, om te zoeken naar vatbare systemen gebruik makende van ongepatchte exploits om toegang tot een systeem te verkrijgen en zijn sporen uit te wissen. Beveiligingsmaatregelen moeten altijd geïmplementeerd worden in een meerlagenmodel en worden als volgt gecategoriseerd: Beveiligen van root en medewerkersaccounts. Beveiligen van root – servers onder root en suid-/sgid-binaire bestanden. Beveiligen van gebruikersaccounts. Beveiligen van het wachtwoordbestand. Beveiligen van de kern van de kernel, ruwe apparaten en bestandssystemen. Snel detecteren van ongeoorloofde wijzigingen aan het systeem. Paranoia. In het volgende onderdeel van dit hoofdstuk gaan we dieper in op deze punten. &os; beveiligen beveiliging &os; beveiligen Deze sectie beschrijft methoden om een &os; systeem te beveiligen tegen de aanvallen zoals genoemd in de voorgaande sectie. Beveiligen van <systemitem class="username">root</systemitem> en medewerkersaccounts. &man.su.1; Op de meeste systemen heeft de root account een wachtwoord. Als eerste moet aangenomen worden dat dit wachtwoord altijd het risico loopt om gecompromitteerd te worden. Dit betekent niet dat het wachtwoord verwijderd moet worden. Het wachtwoord is namelijk bijna altijd nodig voor toegang via het console van de machine. Het betekent wel dat het niet mogelijk gemaakt moet worden om het wachtwoord te gebruiken buiten het console om en mogelijk zelfs niet via het &man.su.1; commando. In het bestand /etc/ttys kunnen bijvoorbeeld regels ingesteld worden als insecure waardoor root niet kan inloggen op de gespecificeerde terminals. In &os; is het zo dat root standaard niet kan aanloggen via &man.ssh.1; omdat PermitRootLogin is ingesteld op no in het bestand /etc/ssh/sshd_config. Overdenk dit voor elke methode waarbij toegang verkregen kan worden tot het systeem, omdat diensten zoals FTP vaak vergeten worden. Directe logins van root zouden alleen mogelijk moeten zijn via de console. wheel Omdat een systeembeheerder toegang nodig heeft tot het root account, moet er additionele wachtwoord verificatie geconfigureerd worden. EEn methode is om de gewenste gebruikeraccounts toe te voegen aan de wheel groep in /etc/group. Leden van de groep wheel mogen gebruik maken van &man.su.1; om root te worden. Alleen de gebruikers die echt toegang nodig hebben tot het root account moeten geplaatst worden in de groep wheel. Als er gebruik gemaakt wordt van Kerberos authenticatie moet er een .k5login bestand gemaakt worden in de homedirectory van root om gebruik te kunnen maken van &man.ksu.1; zonder dat iedereen in de groep wheel geplaatst moet worden. Om een account volledig op slot te zetten wordt gebruik gemaakt van &man.pw.8;: &prompt.root; pw lock staff Dit voorkomt dat de gebruiker zich aanmeldt via enig mechanisme, inclusief &man.ssh.1;. Een andere manier om toegang tot accounts te blokkeren is om het versleutelde wachtwoord door een enkel *-karakter te vervangen. Dit karakter zal nooit overeenkomen met het versleutelde wachtwoord en dus gebruikerstoegang blokkeren. Het volgende account bijvoorbeeld: foobar:R9DT/Fa1/LV9U:1000:1000::0:0:Foo Bar:/home/foobar:/usr/local/bin/tcsh zou veranderd moeten worden in: foobar:*:1000:1000::0:0:Foo Bar:/home/foobar:/usr/local/bin/tcsh Dit voorkomt dat de gebruiker foobar zich aanmeldt met conventionele methoden. Deze methode om toegang te beperken werkt niet op sites die Kerberos gebruiken of in situaties waarin de gebruiker met &man.ssh.1; sleutels heeft geïnstalleerd. Deze beveiligingsmechanismen hebben ook als uitgangspunt dat vanaf een zwaarder beveiligde machine wordt aangemeld op een minder beveiligd systeem. Als een server bijvoorbeeld netwerk diensten levert, zou een workstation er geen moeten draaien. Om een werkstation redelijk veilig te laten zijn, dienen er zo min mogelijk servers op te draaien, bij voorkeur zelfs geen en er zou een schermbeveiliging met wachtwoordbeveiliging op moeten draaien. Maar als een aanvaller fysieke toegang heeft tot een werkstation, dan kan hij elke beveiliging die erop is aangebracht omzeilen. Gelukkig vinden de meeste aanvallen plaats op afstand, van mensen die geen fysieke toegang hebben tot het systeem. Het gebruik van iets als Kerberos geeft de mogelijkheid om het wachtwoord van een account buiten gebruik te stellen of te wijzigen op één plaats, waarbij het meteen actief is op alle machines waarop de gebruiker een account heeft. Als het account gecompromitteerd raakt, moet vooral de mogelijkheid om per direct het wachtwoord voor machines te kunnen aanpassen niet onderschat worden. Additionele beperkingen kunnen worden opgedrongen met Kerberos: een Kerberos ticket kan na verloop van tijd zijn geldigheid verliezen waarna het Kerberos systeem de gebruiker dwingt om het wachtwoord te wijzigen. Beveiligen van <systemitem class="username">root</systemitem> – servers onder <systemitem class="username">root</systemitem> en suid-/sgid-binaire bestanden zandbakken &man.sshd.8; Een voorzichtige systeembeheerder draait alleen die diensten die nodig zijn, niets meer, niets minder. De systeembeheerder is zich ervan bewust dat diensten van derde partijen vaak het meest bug gevoelig zijn. Draai nooit een server die niet goed gecontroleerd is. Denk twee keer na voordat een dienst als root gestart wordt, omdat er veel daemons zijn die onder andere gebruikers kunnen draaien of gestart kunnen worden in een zandbak. Activeer geen onveilige diensten als &man.telnetd.8; of &man.rlogind.8;. Een ander potentieel beveiligingsgat is het gebruik van SUID-root en SGID binaries. De meeste van deze binaries zoals &man.rlogin.1; leven in /bin, /sbin, /usr/bin of /usr/sbin. Ondanks dat niets 100% veilig is, zijn de systeem standaard SUID en SGID binaries goed te vertrouwen. Het is aangeraden om SUID binaries tot een specifieke groep te beperken, zodat alleen bepaalde stafleden SUID binaries kunnen gebruiken, en het verwijderen van niet gebruikte SUID binaries. SGID binaries kunnen nagenoeg net zo gevaarlijk zijn. Als een aanvaller in staat is om een SGID-kmem binary te breken, kan de aanvaller in staat zijn om /dev/kmem uit te lezen en daarmee ook het gecodeerde wachtwoord bestand waardoor mogelijk ieder genoemd account gecompromitteerd is. Ook is het mogelijk dat een aanvaller die toegang heeft tot de groep kmem in staat is om toetsaanslagen mee te lezen welke verstuurd worden door de pty's, inclusief de pty's die worden gebruikt om in te loggen met veilige methoden. Een aanvaller die de groep tty kan breken, is in staat om naar nagenoeg elke tty te schrijven. Als de gebruiker een terminalprogramma of een terminalemulator met een toetsenbordsimulatieoptie draait, dan kan de inbreker in potentie een gegevensstroom genereren die ervoor zorgt dat de terminal van de gebruiker een commando echot, dat dan wordt uitgevoerd door die gebruiker. Beveiligen van gebruikersaccounts Gebruikersaccounts zijn gewoonlijk het meest lastig om te beveiligen. Wees alert bij het monitoren van gebruikeraccounts. Het gebruik van &man.ssh.1; en Kerberos voor gebruikeraccounts, vereisen extra beheer en technische ondersteuning maar leveren een goede oplossing ten opzichte van een gecodeerd wachtwoordbestand. Beveiligen van het wachtwoordbestand De enige echte oplossing is zoveel mogelijk wachtwoorden wegsterren en &man.ssh.1; of Kerberos gebruiken voor toegang tot die accounts. Hoewel een gecodeerd wachtwoordbestand (/etc/spwd.db) alleen gelezen kan worden door root, is het wel mogelijk dat een inbreker leestoegang krijgt tot dat bestand zonder dat de aanvaller root-schrijftoegang krijgt. Beveiligingsscripts moeten altijd controleren op en rapporteren over wijzigingen in het wachtwoordbestand zoals beschreven in Bestandsintegriteit Controleren hieronder. Beveiligen van de kern van de kernel, ruwe apparaten en bestandssystemen De meeste moderne kernels bevatten een ingebouwd packet sniffer apparaat. Binnen &os; wordt deze bpf genoemd. Dit apparaat is nodig voor DHCP maar kan verwijderd worden in een speciale kernel configuratie als het systeem geen DHCP levert of nodig heeft. &man.sysctl.8; Zelfs als het bpf apparaat is uitgeschakeld, dan zijn er nog /dev/mem en /dev/kmem. De inbreker kan namelijk nog schrijven naar ruwe schrijfapparaten. En er is ook nog een optie in de kernel die modulelader (module loader) heet, &man.kldload.8;. Een ondernemende inbreker kan een &man.kldload.8; gebruiken om zijn eigen bpf-apparaat of een ander snuffelapparaat te installeren in een draaiende kernel. Om deze problemen te voorkomen, moet de kernel op een hoger veiligheidsniveau draaien, ten minste securelevel 1. Het veiligheidsniveau van de kernel kan op een aantal manieren worden ingesteld. De eenvoudigste manier om het veiligheidsniveau van een draaiende kernel te verhogen is met sysctl op de kernelvariabele kern.securelevel: &prompt.root; sysctl kern.securelevel=1 Standaard start de kernel van &os; op met een veiligheidsniveau van -1. Dit wordt insecure mode genoemd, omdat alle onveranderlijke bestandsvlaggen kunnen in en uitgeschakeld worden, en er mag van alle apparaten gelezen en naartoe geschreven worden. Het beveiliginsniveau blijft op -1 tenzij deze wordt aangepast, ofwel door de beheerder ofwel door &man.init.8; door instellingen in de opstartscripts. Het beveiligingsniveau kan verhoogd worden tijdens het opstarten van het systeem door het instellen van de variabele kern_securelevel_enable op YES in /etc/rc.conf, en de waarde van kern_securelevel op het gewenste beveiligingsniveau. Zodra het beveiligingsniveau is ingesteld op 1 of een hogere waarde worden de 'alleen toevoegen' en 'niet aanpassen' bestanden gehonoreerd, deze kunnen niet worden uitgeschakeld en toegang tot ruwe apparaten wordt verboden. Nog hogere niveau's bieden nog meer restricties. Voor een volledige beschrijving van het effect van de diverse beveiligingsniveau's kan gekeken worden in &man.security.7; en &man.init.8;. Het ophogen van het veiligheidsniveau naar 1 of hoger kan enkele problemen met &xorg; geven omdat toegang tot /dev/io wordt geblokkeerd, of met de installatie van &os; wanneer deze uit de broncode is gebouwd, omdat installworld tijdelijk de alleen-toevoegen en onveranderlijke vlaggen van enkele bestanden moet resetten. In het geval van &xorg; kan hier mogelijk omheen gewerkt worden door het vroeg opstarten van &man.xdm.1; vroeg in het opstart proces, zolang het beveiligingsniveau nog laag genoeg is. Omzeilmethoden zoals deze zijn misschien niet voor alle veiligheidsniveaus of voor alle beperkingen die ze opleggen mogelijk. Wat vooruit plannen is een goed idee. Het is belangrijk om de beperkingen die door elk veiligheidsniveau worden opgelegd te begrijpen omdat ze het gebruiksgemak van het systeem sterk verminderen. Het vergemakkelijkt ook het kiezen van eens standaardinstelling en voorkomt allerlei verrassingen. Als het veiligheidsniveau van de kernel naar 1 of hoger wordt verhoogd, kan het nuttig zijn om de vlag schg aan te zetten voor kritieke opstartprogramma's, mappen, en scriptbestanden, en alles dat opgestart wordt tot het punt waarop het veiligheidsniveau toegepast wordt. Een minder beperkend compromis is om het systeem op een hoger veiligheidsniveau te draaien maar het aanzetten van de vlag schg voor elk systeembestand en -map onder de zon over te slaan. Een andere mogelijkheid is om / en /usr simpelweg als alleen-lezen aan te koppelen. Het dient opgemerkt te worden dat het te draconisch zijn over wat is toegestaan het belangrijke detecteren van een inbraak kan verhinderen. Bestandsintegriteit controleren Er kan maar zoveel worden beveilgd aan de kern van het systeem tot het onprettiger werken wordt. Zo werk het zetten van de schg bit met chflags op de meeste bestanden in / en /usr waarschijnlijk averechts, omdat, hoewel de bestanden beschermd zijn, ook het venster waarin detectie plaats kan vinden is gesloten. Beveiligingsmaatregelen zijn waardeloos of nog erger geven een vals gevoel van beveiliging als potentiele inbraken niet kunnen worden gedetecteerd. De helft van het werk van beveiliging is het vertragen van een aanvaller, niet om hem te stoppen, zodat deze op heterdaad gepakt kan worden. De beste manier om te zoeken naar een inbraak is zoeken naar gewijzigde, ontbrekende of onverwachte bestanden. De beste manier om te zoeken naar gewijzigde bestanden is vanaf een ander ,vaak gecentraliseerd, systeem met beperkte toegang. Met zelfgeschreven scripts op dat extra beveiligde systeem met beperkte toegang is een beheerder vrijwel onzichtbaar voor mogelijke aanvallers en dat is belangrijk. Om het nut te maximaliseren moet het systeem met beperkte toegang significante toegang hebben tot andere systemen, veelal door een alleen-lezen NFS export of door het opzetten van &man.ssh.1; sleutelparen. Buiten het netwerk verkeer is NFS het minst zichtbaar waardoor de beheerder in staat is om bestandssystemen op elke client nagenoeg onzichtbaar te monitoren. Als de machine met beperkte toegang verbonden is met een switch naar de andere machines, is NFS veelal de betere keuze. Als de machine met beperkte toegang verbonden is met de andere machines via meerdere lagen routeringen kan de NFS methode te onveilig zijn en kan &man.ssh.1; een veiligere keuze zijn. Als de machine met beperkte toegang eenmaal minstens leestoegang heeft tot een cliëntsysteem dat het moet gaan monitoren, dan moeten scripts gemaakt worden om dat monitoren ook echt uit te voeren. Uitgaande van een NFS-koppeling, kunnen de scripts gebruik maken van eenvoudige systeem hulpprogramma's als &man.find.1; en &man.md5.1;. We adviseren minstens één keer per dag een md5 te maken van alle bestanden op de cliëntmachine en van instellingenbestanden als in /etc en /usr/local/etc zelfs vaker. Als er verschillen worden aangetroffen ten opzichte van de basis md5 informatie op het systeem met beperkte toegang, dan hoort het script te gillen om een beheerder. Een goed beveiligingsscript controleert ook op onverwachte SUID-bestanden en op nieuwe en verwijderde bestanden op systeempartities als / en /usr. Als &man.ssh.1; in plaats van NFS wordt gebruikt, dan is het schrijven van het script lastiger. Er is bijvoorbeeld &man.scp.1; nodig om de scripts te transporteren naar de machine die ze zal draaien. Het kan namelijk zijn dat &man.ssh.1; reeds gecompromitteerd is op de clientmachine. Het gebruik van &man.ssh.1; kan noodzakelijk zijn over onveilige lijnen heen, maar is lastiger om mee om te gaan. Een goed beveiligingsscript voert ook controles uit op de instellingenbestanden van gebruikers en medewerkers: .rhosts, .shosts, .ssh/authorized_keys. Dat zijn bestanden die buiten het bereik van de MD5-controle kunnen vallen. Als gebruikers veel schijfruimte hebben, dan kan het te lang duren om alle bestanden op deze partitie te controleren. In dat geval is het verstandig de koppelvlaggen zo in te stellen dat SUID-binaire bestanden op die partities niet zijn toegestaan door gebruik te maken van de optie nosuid in combinatie met &man.mount.8;. Controleer deze partities minstens eens per week, omdat het doel is om een inbraak te detecteren ongeacht of de poging wel of niet geslaagd is. Procesverantwoording (zie &man.accton.8;) kost relatief gezien weinig en kan bijdragen aan een evaluatie mechanisme voor na inbraken. Het is erg handig om uit te zoeken hoe iemand precies heeft ingebroken op het systeem, mits het bestand nog onbeschadigd is na de inbraak. Tenslotte horen beveiligingsscripts de logboekbestanden te verwerken en de logboekbestanden zelf horen zo veilig mogelijk tot stand te komen en doorgestuurd te worden naar een syslog server. Een aanvaller zal proberen zijn sporen uit te wissen en logboekbestanden zijn van groot belang voor een systeembeheerder als het gaat om uitzoeken wanneer en hoe er is ingebroken. Een manier om logboekbestanden veilig te stellen is door het systeemconsole via een seriële poort aan te sluiten op een veilige machine en zo informatie te verzamelen. Paranoia Een beetje paranoia is niet verkeerd. Eigenlijk kan de systeembeheerder zoveel beveiligingsopties inschakelen als hij wil, die geen impact hebben op het gebruiksgemak en de beveiligingsopties die wel impact hebben op het gebruiksgemak kunnen ingeschakeld worden als daar zorgvuldig mee wordt omgegaan. Nog belangrijker is misschien dat er een juiste combinatie wordt gevonden. Als de aanbevelingen uit dit document woord voor woord worden opgevolgd, dan worden daarmee de methodes aan een toekomstige aanvaller verraden, die ook toegang heeft tot dit document. Ontzeggen van Dienst aanvallen Ontzegging van Dienst (DoS) Een DoS aanval is meestal een pakket gebasseerde aanval. Ondanks dat er niet veel te doen is tegen gefingeerde pakkette die een netwerk kunnen verzadigen, kan de schade geminimaliseerd worden door ervoor te zorgen dat servers er niet door plat gaan door: Limiteren van server forks. Limiteren van springplank aanvallen zoals ICMP response aanvallen en ping broadcasts. De kernel route cache overloaden. Een veelvoorkomende DoS-aanval is om forkende server aan te vallen, waardoor er zoveel kindprocessen worden gestart waarmee het hostsysteem uiteindelijk geen bestandsdescriptors, geheugen enzovoort meer heeft en het dan opgeeft. Er zijn een aantal &man.inetd.8; opties die dit soort aanvallen kunnen beperken. Er moet wel worden opgemerkt dat ondanks dat het mogelijk is om te voorkomen dat een machine onderuit gaat, het meestal niet mogelijk is om te voorkomen dat een dienst hinder ondervind van dit type aanval. Lees &man.inetd.8; zorgvuldig en besteed in het bijzonder aandacht aan de opties , en . Gefingeerde pakketten kunnen de optie omzeilen, dus vaak moet er een combinatie van opties worden gebruikt. Sommige op zichzelf staande servers hebben parameters waarmee het aantal forks gelimiteerd kan worden. Sendmail heeft de optie die veel beter blijkt te werken dan het gebruik van de opties van Sendmail waarmee de werklast gelimiteerd kan worden. De parameter MaxDaemonChildren moet zodanig ingesteld worden dat als sendmail start; deze hoog genoeg is om de te verwachten belasting aan te kunnen, maar niet zo hoog is dat de computer het aantal instanties van Sendmails niet aankan zonder plat te gaan. Het is ook verstandig om Sendmail in de wachtrijmodus () te draaien en de daemon (sendmail -bd) los te koppelen van de verwerking van de wachtrij (sendmail -q15m). Als de verwerking van wachtrij real-time moet, kunnen de tussenpozen voor verwerking verkort worden door deze bijvoorbeeld op in te stellen, maar dan is een redelijke instelling van MaxDaemonChildren van belang om tegen trapsgewijze fouten te beschermen. &man.syslogd.8;> kan direct aangevallen worden en het is sterk aan te raden de optie te gebruiken waar dat ook maar mogelijk is en anders de optie. Er dient voorzichtig omgesprongen te worden met diensten die terugverbinden zoals reverse-identd die direct aangevallen kan worden. In het algemeen is het hierom onverstandig gebruik te maken van de reverse-ident optie van TCP Wrapper. Het is aangeraden om interne diensten te beschermen voor toegang van buitenaf door deze te firewallen op de routers aan de rand van het netwerk. Dit om verzadigingsaanvallen van buiten het LAN netwerk te voorkomen, en niet zozeer om een netwerk gebaseerde aanval op root te voorkomen. Configureer altijd een exclusieve firewall, welke altijd alle verkeer weigert, tenzij expliciet toegestaan. De reeks van poorten die dynamisch gebruikt worden door &os; worden bediend door de net.inet.ip.portrange &man.sysctl.8; variabele. Een andere veelvoorkomende DoS-aanval is de springplankaanval: een server zo aanvallen dat de respons van die server de server zelf, het lokale netwerk of een andere machine overbelast. De meest voorkomende aanval van dit type is de ICMP ping broadcast aanval. De aanvaller fingeert ping-pakketten die naar het broadcast-adres van het LAN worden gezonden met als bron het IP-adres van de machine die hij eigenlijk aan wil vallen. Als de routers aan de rand van het netwerk niet zijn ingesteld om een ping-pakketten aan een broadcast-adres te blokkeren, dan kan het LAN genoeg antwoorden produceren om de verbinding van het slachtoffer (het gefingeerde bronadres) te verzadigen, zeker als de aanvaller hetzelfde doet met tientallen andere netwerken. Broadcastaanvallen met een volume van meer dan 120 megabit zijn al voorgekomen. Een tweede springplankaanval is er een er ICMP-foutmeldingen antwoorden worden gegenereerd, welke de inkomende verbinding van een server kan verzadigen en de uitgaande verbinding wordt verzadigd door ICMP foutmeldingen. Dit type aanval kan een server laten crashen door ervoor te zorgen dat de machine geen vrij geheugen meer heeft, in het bijzonder als de server niet in staat is om snel genoeg de ICMP foutmeldingen te verwerken. Gebruik de &man.sysctl.8; variabele net.inet.icmp.icmplim om deze aanvallen te beperken. De laatste belangrijke klasse springplankaanvallen is gerelateerd aan bepaalde interne &man.inetd.8; diensten, zoals de UDP-echodienst. Een aanvaller fingeert een UDP-pakket met als bronadres de echopoort van Server A en als bestemming de echopoort van Server B, waar Server A en B allebei op een LAN staan. Die twee servers gaan dat pakket dan heen en weer kaatsen. Een aanvaller kan beide servers en het LAN overbelasten door een aantal van deze pakketten te injecteren. Soortgelijke problemen kunnen ontstaan met de poort chargen. Deze interne test diensten moeten uitgeschakeld blijven. Gefingeerde pakketten kunnen ook gebruikt worden om de kernel route cache te overbelasten. Raadpleeg daarvoor de net.inet.ip.rtexpire, rtminexpire en rtmaxcache &man.sysctl.8; parameters. Een aanval met gefingeerde pakketten met een willekeurig bron-IP zorgt ervoor dat de kernel een tijdelijke gecachede route maakt in de routetabel, die uitgelezen kan worden met netstat -rna | fgrep W3. Deze routes hebben een levensduur van ongeveer 1600 seconden. Als de kernel merkt dat de gecachede routetabel te groot is geworden, dan wordt rtexpire dynamisch verkleind, maar deze waarde wordt nooit lager dan rtminexpire. Dit creeërt twee problemen: De kernel reageert niet snel genoeg als een laag belaste server wordt aangevallen. rtminexpire is niet laag genoeg om de kernel de aanval te laten overleven. Als servers verbonden zijn met het Internet via een T3 of sneller, dan is het verstandig om handmatig rtexpire en rtminexpire aan te passen via &man.sysctl.8;. Als de een van de parameters op nul wordt gezet, dan crasht de machine. Het instellen van beide waarden op 2 seconden is voldoende om de routetabel tegen een aanval te beschermen. Aandachtspunten voor toegang met Kerberos en &man.ssh.1; &man.ssh.1; Er zijn een aantal aandachtspunten die in acht genomen moeten worden als Kerberos of &man.ssh.1; gebruikt worden. Kerberos is een prima autenticatieprotocol, maar er zitten bugs in de Kerberos-versies van &man.telnet.1; en &man.rlogin.1; waardoor ze niet geschikt zijn voor binair verkeer. Kerberos codeert standaard de sessie niet, tenzij de optie wordt gebruikt. &man.ssh.1; codeert standaard wel alles. Ondanks dat &man.ssh.1; prima werkt, stuurt deze de coderingssleutels standaard door. Dit introduceert een beveiligings risico voor een gebruiker die &man.ssh.1; gebruikt om een onveilige machine te benaderen vanaf een veilig werkstation. De sleutels zelf zijn niet bekend maar &man.ssh.1; stelt een doorstuur poort in zolang de gebruiker aangemeld is. Als een aanvaller in staat is geweest om het root account te breken op de onveilige machine, kan hij van die poort gebruik maken om toegang te krijgen tot alle machines waar de sleutels van de gebruiker toegang toe geven. Het advies is &man.ssh.1; in combinatie met Kerberos te gebruiken voor het aanmelden door medewerkers wanneer dat ook maar mogelijk is, &man.ssh.1; kan gecompileerd worden met Kerberos-ondersteuning. Dit vermindert de kans op blootstelling van SSH-sleutels en beschermt tegelijkertijd de wachtwoorden met Kerberos. Sleutels zouden alleen gebruikt moeten worden voor geautomatiseerde taken vanaf veilige machines, iets waar Kerberos niet geschikt voor is. Het advies is om ofwel het doorsturen van sleutels uit te schakelen in de SSH-instellingen ofwel om de from=IP/DOMAIN optie welke ingesteld kan worden in het bestand authorized_keys, zodat de sleutels alleen bruikbaar zijn voor entiteiten die zich aanmelden vanaf de specicifieke machines. DES, Blowfish, MD5, SHA256, SHA512 en crypt Bill Swingle Delen geschreven en herschreven door beveiliging crypt crypt Blowfish DES MD5 SHA256 SHA512 Iedere gebruiker op een &unix; systeem heeft een wachtwoord bij zijn account. Om deze wachtwoorden geheim te houden, worden ze gedoceerd met een eenweg hash, hiermee kunnen ze eenvoudig gecodeerd worden maar niet gedecodeerd. Het besturingssysteem zelf kent het wachtwoord zelf niet. Het is alleen op de hoogte van het gecodeerde wachtwoord. De enige manier om een wachtwoord in platte tekst te verkrijgen is door er met brute kracht naar te zoeken in alle mogelijke wachtwoorden. Van oorsprong was de enige veilige methode om wachtwoorden te coderen binnen &unix; gebaseerd op de Data Encryption Standard (DES). Omdat de broncode van DES niet geëxporteerd kon worden buiten de VS, moest &os; een manier vinden om zowel te voldoen aan de wetten van de VS maar ook compatibel te blijven met andere &unix; varianten, welke DES gebruikten. Het antwoord hierop was MD5, waarbij aangenomen werd dat deze veiliger is dan DES. Het crypt-mechanisme herkennen Op dit moment ondersteunt de bibliotheek DES, MD5, Blowfish, SHA256 en SHA512 hashfuncties. Om te kunnen bepalen welke encryptie methode &os; gebruikt moeten de gecodeerde wachtworden in /etc/master.passwd bekeken worden. Wachtwoorden versleuteld met de MD5 hash zijn langer dan wanneer ze gecodeerd zijn met de DES hash en begint met de karakters $1$. Wachtwoorden die beginnen met de karakters $2$ zijn gecodeerd met de Blowfish hashfunctie. DES wachtwoordstrings hebben geen specifiek identificeerbare karakteristieken, maar deze zijn korter dan MD5 wachtwoorden en zijn gedoceerd in een 64-karakter alfabet waar het $ karakter geen onderdeel van is, dus een relatief korte string welke niet begint met een dollar teken is vrijwel zeker een DES wachtwoord. Zowel SHA256 als SHA512 beginnen met de karakters $6$. Het wachtwoordformaat voor nieuwe wachtwoorden wordt ingesteld met de passwd_format aanmeldinstelling in /etc/login.conf waar des, md5, blf, sha256 of sha512 in mag staan. Zie &man.login.conf.5; voor meer informatie over aanmeldinstellingen. Eenmalige wachtwoorden eenmalige wachtwoorden beveiliging eenmalige wachtwoorden Standaard biedt &os; ondersteuning voor Eenmalige Wachtwoorden in Alles OPIE wat standaard een MD5-hash gebruikt. Er zijn drie verschillende soorten wachtwoorden. De eerste is het &unix; of Kerberos wachtwoord. De tweede is het eenmalige wachtwoord, welke gegeneerd wordt door &man.opiekey.1; en geaccepteerd wordt door &man.opiepasswd.1; en de login prompt. Het laatste type wachtwoord is het geheime wachtwoord welke gebruikt wordt door &man.opiekey.1; en soms &man.opiepasswd.1; om eenmalige wachtwoorden te genereren. Het geheime wachtwoord heeft niets te maken met het &unix; wachtwoord. Ze kunnen hetzelfde zijn, dat wordt afgeraden. OPIE geheime wachtwoorden kennen niet de beperking van 8 karakters zoals de oude &unix; wachtwoorden. Bij &os; mag het wachtwoord voor aanmelden tot 128 karakters lang zijn. Wachtwoorden van een zes of zeven woorden lange zin zijn niet ongewoon. Voor het overgrote deel werkt het OPIE-systeem volledig onafhankelijk van het &unix; wachtwoordsysteem. Buiten het wachtwoord zijn er nog twee stukjes gegevens die van belang zijn voor OPIE. Het eerste wordt zaad (seed) of sleutel (key) genoemd en bestaat uit twee letters en vijf cijfers. Het tweede stukje gegevens heet de iteratieteller, een nummer tussen 1 en 100. OPIE maakt een eenmalig wachtwoord door het zaad en het geheime wachtwoord aaneen te schakelen en daarop het door de iteratieteller aangegeven keren MD5-hash toe te passen. Daarna wordt het resultaat omgezet in zes korte Engelse woorden. Deze zes woorden zijn een eenmalige wachtwoord. Het authenticatiesysteem (hoofdzakelijk PAM) houdt bij welk eenmalig wachtwoord het laatst is gebruikt en de gebruiker wordt geauthenticeerd als de hash van het door de gebruiker ingegeven wachtwoord gelijk is aan het vorige wachtwoord. Omdat er een eenweg hash wordt gebruikt, is het onmogelijk om toekomstige eenmalige wachtwoorden te maken als iemand toch een eenmalig wachtwoord heeft afgevangen. De iteratieteller wordt verlaagd na iedere succesvolle aanmelding om de gebruiker en het aanmeldprogramma synchroon te houden. Als de iteratieteller op 1 staat, moet OPIE opnieuw ingesteld worden. Er zijn enkele programma's betrokken bij dit proces. &man.opiekey.1; accepteert een iteratieteller, een zaad en een geheim wachtwoord, genereert een eenmalig wachtwoord, of een lijst met eenmalige wachtwoorden. Naast het initialiseren van OPIE wordt &man.opiekey.1; gebruikt om wachtwoorden, iteratietellers en zaden te wijzigen. Deze accepteert een geheime wachtwoordzin, een iteratieteller, een zaad en een eenmalig wachtwoord. De relevante bestanden met eigenschappen staan in /etc/opiekeys en kunnen worden bekeken door &man.opieinfo.1;, en toont de huidige iteratieteller en zaad, van de gebruiker die het commando uitvoert. Er zijn vier soorten acties. De eerste is het gebruik van &man.opiepasswd.1; over een beveiligde verbinding om eenmalige wachtwoorden voor de eerste keer in te stellen, of om een wachtwoord of zaad te wijzigen. De tweede is het gebruik van &man.opiepasswd.1; over een onveilige verbinding, in combinatie met &man.opiekey.1; over een veilige verbinding om hetzelfde te kunnen doen. De derde is het gebruik van &man.opiekey.1; om in te loggen over een onveilige verbinding. En de vierde is het gebruik van &man.opiekey.1; om een aantal sleutels te genereren welke opgeschreven kunnen worden of uitgeprint om mee te nemen naar onveilige locaties om zodoende overal een verbinding naar te kunnen maken. Veilige verbinding initialiseren Om OPIE voor de eerste keer te initialiseren moet &man.opiepasswd.1; worden uitgevoerd: &prompt.user; opiepasswd -c [grimreaper] ~ $ opiepasswd -f -c Adding unfurl: Only use this method from the console; NEVER from remote. If you are using telnet, xterm, or a dial-in, type ^C now or exit with no password. Then run opiepasswd without the -c parameter. Using MD5 to compute responses. Enter new secret pass phrase: Again new secret pass phrase: ID unfurl OTP key is 499 to4268 MOS MALL GOAT ARM AVID COED Als Enter new secret pass phrase: of Enter secret password: op het scherm verschijnt, dient een wachtwoord of wachtwoordzin ingevoerd te worden. Dit is niet het aanmeldwachtwoord, maar dit wachtwoord wordt gebruikt om eenmalige wachtwoorden aan te maken. De ID regel geeft de parameters van het verzoek weer: de aanmeldnaam, de iteratieteller en zaad. Bij het aanmelden kent het systeem deze parameters en worden deze weergegeven zodat ze niet onthouden hoeven te worden. Op de laatste regel staat het eenmalige wachtwoord dat overeenkomt met die parameters en het geheime wachtwoord. Bij de volgende keer aanmelden, is dit het eenmalige wachtwoord wat gebruikt moet worden. Onveilige verbinding initialiseren Om een wachtwoord te initialiseren of te wijzigen over een onveilige verbinding, moet er al ergens een veilige verbinding bestaan waar &man.opiekey.1; uitgevoerd kan worden. Dit kan een shellprompt zijn op een machine die vertrouwd wordt. De gebruiker moet ook een iteratieteller verzinnen (100 is wellicht een prima getal) en een eigen zaad bedenken of er een laten fabriceren. Over de onveilige verbinding, moet op de machine die geinitialiseerd wordt &man.opiepasswd.1; gebruikt worden: &prompt.user; opiepasswd Updating unfurl: You need the response from an OTP generator. Old secret pass phrase: otp-md5 498 to4268 ext Response: GAME GAG WELT OUT DOWN CHAT New secret pass phrase: otp-md5 499 to4269 Response: LINE PAP MILK NELL BUOY TROY ID mark OTP key is 499 gr4269 LINE PAP MILK NELL BUOY TROY Druk op Return om het standaardzaad te accepteren. Voor een toegangswachtwoord wordt ingevoerd, dient eerst gewisseld te worden naar de veilige verbinding en dienen dezelfde parameters ingegeven te worden: &prompt.user; opiekey 498 to4268 Using the MD5 algorithm to compute response. Reminder: Don't use opiekey from telnet or dial-in sessions. Enter secret pass phrase: GAME GAG WELT OUT DOWN CHAT In de onveilige verbinding wordt nu het eenmalige wachtwoord in het relevante programma gekopieerd. Een enkel eenmalig wachtwoord maken Als OPIE eenmaal is ingesteld staat er bij het aanmelden iets als het volgende: &prompt.user; telnet example.com Trying 10.0.0.1... Connected to example.com Escape character is '^]'. FreeBSD/i386 (example.com) (ttypa) login: <gebruikersnaam> otp-md5 498 gr4269 ext Password: De OPIE prompts hebben een handige optie. Als er op Return wordt gedrukt bij de wachtwoordregel, wordt echo aangezet en is de invoer zichtbaar. Dit kan handig zijn als er wachtwoord ingegeven wordt die overgetypt wordt vanaf een uitgeprinte lijst. MS-DOS Windows MacOS Nu moet het eenmalige wachtwoord gemaakt worden om het aanmeldprompt mee te antwoorden. Dit moet gedaan worden op een vertrouwd systeem waarop het veilig is om &man.opiekey.1; uit te voeren. Er zijn ook versies voor &windows; en &macos; en &os; Dit commando heeft de iteratieteller en het zaad nodig als opties op de commandoregel. Gebruik knippen-en-plakken vanaf de login prompt op de machine waarop aangemeld wordt. Op het vertrouwde systeem: &prompt.user; opiekey 498 to4268 Using the MD5 algorithm to compute response. Reminder: Do not use opiekey from telnet or dial-in sessions. Enter secret pass phrase: GAME GAG WELT OUT DOWN CHAT Zodra het eenmalige wachtwoord gegenereerd is kan het aanmelden verder doorgang vinden. Meerdere eenmalige wachtwoorden maken Soms moet een gebruiker ergens naar toe gaan waar er geen toegang is tot een vertrouwde machine of een beveiligde verbinding. In dat geval is het mogelijk om met het commando opiekey een aantal eenmalige wachtwoorden te maken om uit te printen en mee te nemen: &prompt.user; opiekey -n 5 30 zz99999 Using the MD5 algorithm to compute response. Reminder: Don't use opiekey from telnet or dial-in sessions. Enter secret pass phrase: <geheim wachtwoord> 26: JOAN BORE FOSS DES NAY QUIT 27: LATE BIAS SLAY FOLK MUCH TRIG 28: SALT TIN ANTI LOON NEAL USE 29: RIO ODIN GO BYE FURY TIC 30: GREW JIVE SAN GIRD BOIL PHI Met worden vijf opeenvolgende sleutels aangevraagd, geeft aan wat het laatste iteratiegetal moet zijn. Deze wachtwoorden worden weergegeven in omgekeerde volgorde voor gebruik. Als de gebruiker echt paranoïde bent kan hij ze opschrijven of hij kan er ook voor kiezen ze af te drukken. Elke regel toont zowel het iteratiegetal als het eenmalige wachtwoord. Streep de gebruikte wachtwoorden door zodra deze gebruikt zijn. Gebruik van &unix; wachtwoorden beperken Met OPIE kan paal en perk gesteld worden aan het gebruik van &unix; wachtwoorden op basis van het IP-adres van een aanmeldsessie. Dat kan met het bestand /etc/opieaccess dat standaard aanwezig is. In &man.opieaccess.5; staat meer informatie over dit bestand en welke beveiligingsmaatregelen overwogen moeten worden wanneer deze gebruikt wordt. Hier volgt een voorbeeld opieaccess bestand: permit 192.168.0.0 255.255.0.0 In deze regel (permit Internet) staat dat gebruikers met een bron IP adres (wat gefingeerd kan worden) dat past binnen de aangegeven waarde en masker altijd &unix; wachtwoorden mogen gebruiken. Als geen van de regels uit opieaccess van toepassing is, worden standaard pogingen zonder OPIE geweigerd. TCP Wrappers Tom Rhodes Geschreven door TCP Wrappers TCP Wrappers vergroot de mogelijkheden van , om elke server daemon onder zijn controle te kunnen bedienen. Het kan geconfigureerd worden om loginformatie te leveren, berichten terug te sturen bij het maken van verbindingen, en om een daemon alleen interne verbindingen toe te staan. Ondanks dat een aantal van deze features kunnen worden geleverd door het gebruik van een firewall levert TCP Wrappers een extra beveiligingslaag en gaat deze verder dan de controle die een firewall kan leveren. TCP Wrappers moet niet worden beschouwd als een vervanging voor een goed geconfigureerde firewall. TCP Wrappers moet worden gebruikt tegelijk met een firewall en andere beveiligings toevoegingen. Voor het eerst instellen Om TCP Wrappers in te schakelen op &os; moet worden gezorgd dat &man.inetd.8; wordt gestart vanuit /etc/rc.conf met de optie. Hierna moet een goed geconfigureerde /etc/hosts.allow worden gemaakt. In tegenstelling tot bij andere implementaties van TCP Wrappers is het gebruik van hosts.deny niet langer mogelijk. Alle instellingen moeten in /etc/hosts.allow staan. In de meest eenvoudige instelling worden verbindingen naar daemons toegestaan of geweigerd afhankelijk van de opties in /etc/hosts.allow. De standaardinstelling in &os; is verbindingen toe te staan naar iedere daemon die met inetd is gestart. De basisinstelling heeft meestal de vorm daemon : adres : actie, daemon is de daemonnaam die inetd heeft gestart, het adres kan een geldige hostnaam, een IP-adres of een IPv6-adres tussen blokhaken ([ ]) zijn en het veld actie kan allow of deny zijn. TCP Wrappers gebruikt het de-eerste-regel-die-overeenkomt semantiek, wat betekent dat het configuratie bestand gelezen wordt in de aflopende volgorde om een overeenkomende regel te vinden. Wanneer er een overeenkomst is gevonden wordt de regel toegepast en stopt het zoekproces. Om bijvoorbeeld POP3 connecties toe te staan naar de mail/qpopper daemon, moeten de volgende regels toegevoegd worden aan het /etc/hosts.allow bestand: # Deze regel is nodig voor POP3-verbindingen qpopper : ALL : allow Na het toevoegen van deze regel moet &man.inetd.8; herstart worden: &prompt.root; service inetd restart Gevorderde instellingen TCP Wrappers hebben ook gevorderde instellingen, waarmee er meer controle komt over de wijze waarop er met verbindingen wordt omgegaan. Soms is het een goed idee om commentaar te sturen naar bepaalde hosts of daemonverbindingen. In andere gevallen moet misschien iets in een logboekbestand geschreven worden of een email naar de beheerder gestuurd worden. Dit kan allemaal met instellingen die wildcards, uitbreidingskarakters (expansion characters) en het uitvoeren van externe commando's heten. Externe commando's Stel dat zich de situatie voordoet waar een verbinding geweigerd moet worden, maar er een reden gestuurd moet worden naar het individu dat die verbinding probeerde op te zetten. Deze actie is mogelijk door gebruik te maken van de optie . Als er een poging tot verbinding wordt gedaan, wordt er met een shellcommando of script uitgevoerd. Er is een voorbeeld aanwezig in hosts.allow: # De andere daemons zijn beschermd. ALL : ALL \ : severity auth.info \ : twist /bin/echo "You are not welcome to use %d from %h." Dit voorbeeld geeft aan dat het bericht You are not allowed to use daemon from hostname. wordt teruggestuurd voor iedere daemon die niet al is ingesteld in het toegangsbestand. Het is handig om een antwoord terug te sturen naar degene die een verbinding op heeft willen zetten meteen nadat een tot stand gekomen verbinding is verbroken. Elk bericht wat wordt teruggezonden moet worden omsloten door quotes (") karakters. Het is mogelijk een ontzegging van dienst aanval uit te voeren op de server als een aanvaller, of een groep aanvallers, deze daemons kan overstromen met verzoeken om verbindingen te maken. Het is ook mogelijk hier te gebruiken. Net als weigert de optie impliciet de verbinding en kan het gebruikt worden om shellcommando's of scripts uit te voeren. Anders dan bij stuurt geen bericht aan degene die de verbinding wilde maken. Zie bijvoorbeeld de volgende instelling: # Geen verbindingen van example.com: ALL : .example.com \ : spawn (/bin/echo %a from %h attempted to access %d >> \ /var/log/connections.log) \ : deny Hiermee worden alle verbindingen vanaf *.example.com geweigerd, en worden de hostname het IP adres en de betrokken daemon gelogd in /var/log/connections.log. Dit voorbeeld maakt gebruik van de vervangingstekens %a en %h. Bekijk &man.hosts.access.5; voor de volledige lijst tekens. Wildcardopties De ALL optie kan worden gebruikt om alle daemons, domeinen of IP adressen te matchen. Een andere wildcard is PARANOID welke gebruikt kan worden om elke host te matchen waarvan het IP adres mogelijk gefingeerd is. PARANOID kan bijvoorbeeld gebruikt worden om een actie aan te geven als er een IP-adres gebruikt wordt dat verschilt van de hostnaam. In dit voorbeeld zullen alle connectie verzoeken naar &man.sendmail.8; welke een IP-adres heeft dat afwijkt van de hostnaam worden geweigerd: # Weiger mogelijke gespoofte verzoeken aan sendmail: sendmail : PARANOID : deny Het gebruik van de wildcard PARANOID kan nogal wat schade aanrichten als de cliënt of de server kapotte DNS-instellingen heeft. Voorzichtigheid van de beheerder is geboden. De handleiding van &man.hosts.access.5; geeft meer uitleg over wildcards en de mogelijkheden die ze bieden. Voordat de bovenstaande instellingen werken, dient de eerste regels in hosts.allow als commentaar gemarkeerd te worden. <application>Kerberos5</application> Tillman Hodgson Bijgedragen door Mark Murray Gebaseerd op een bijdrage van Kerberos is een netwerkdienst, protocol en systeem waarmee gebruikers zich kunnen aanmelden met behulp van een dienst op een veilige server. Kerberos kan omschrijven worden als identiteitbevestigend proxy systeem. Het kan ook omschreven worden als een vertrouwd autenticatiesysteem van een derde partij. Nadat een gebruiker geauthenticeerd is via Kerberos, wordt alle communicatie versleuteld om privacy en data integriteit te kunnen borgen. De enige functie van Kerberos is om een veilige manier van authenticatie van gebruikers te leveren. Het levert geen authorisatie functionaliteit (wat gebruikers mogen doen) en ook geen auditing functionaliteit (wat deze gebruikers hebben gedaan). Het wordt aangeraden om Kerberos met andere beveiligings methoden te gebruiken welke authenticatie en auditing functionaliteit bieden. Deze sectie levert een handleiding voor het opzetten van Kerberos zoals deze wordt meegeleverd met &os;. Bekijk de relevante handleidingen voor meer complete beschrijvingen. Voor demonstratie van de installatie van Kerberos wordt gebruik gemaakt van de volgende naamgeving: Het DNS domein (zone) is example.org. De Kerberos wereld is EXAMPLE.ORG. Maak gebruik van echte domeinnamen wanneer Kerberos wordt opgezet, ook al draait deze alleen intern. Dit voorkomt DNS problemen en is een goede samenwerking met andere Kerberos werelden verzekerd. Geschiedenis Kerberos5 geschiedenis Kerberos is ontworpen door MIT als oplossing voor netwerkbeveiligingsproblemen. Het Kerberos protocol gebruikt sterke codering zodat een cliënt zijn identiteit kan bewijzen aan een server (en andersom) over een onveilige netwerkverbinding. Kerberos is zowel de naam van een netwerkautorisatieprotocol als een bijvoeglijk naamwoord om de programma's te beschrijven die hier gebruik van maken, zoals Kerberos telnet. De huidige versie van het protocol is versie 5 en is beschreven in RFC 1510. Er zijn een aantal vrij beschikbare implementaties van dit protocol beschikbaar voor veel systemen. Het Massachusetts Institute of Technology (MIT), waar Kerberos ooit is ontwikkeld, ontwikkelt nog steeds door aan hun Kerberos pakket. Het wordt in de VS veel gebruikt als coderingspakket en werd daarom historisch gezien geraakt door de exportwetgeving van de VS. Kerberos van MIT is beschikbaar als pakket of port (security/krb5). Heimdal Kerberos is een andere implementatie van versie 5 die expliciet buiten de VS is ontwikkeld om de exportwetgeving de omzeilen (en wordt daarom vaak gebruikt in niet-commerciële &unix; varianten). De Heimdal Kerberos distributie is beschikbaar als port (security/heimdal) en er zit een minimale installatie in de basisinstallatie van &os;. Deze instructies gaan er vanuit dat dat de Heimdal distributie zoals bijgeleverd in &os; Opzetten van een Heimdal <acronym>KDC</acronym> Kerberos5 sleutel distributie centrum instellingen Het Sleutel Distributie Centrum (KDC, voluit Key Distribution Center) is de gecentraliseerde autenticatiedienst die Kerberos levert. Het is de computer die Kerberos tickets uitgeeft. Het KDC wordt vertrouwd door alle andere computer in de Kerberos wereld en daarom dient er een strenger beveiligingsregime op van kracht te zijn. Hoewel het draaien van de Kerberos dienst erg weinig van een systeem vraagt, wordt het wel aangeraden om een machine in te richten exclusief voor het KDC om beveiligingsredenen. Het opzetten van een KDC begint met de controle of de instellingen in /etc/rc.conf juist zijn om te functioneren als KDC. Waar nodig moeten de paden aangepast worden voor het eigen systeem: kerberos5_server_enable="YES" kadmind5_server_enable="YES" Daarna wordt het Kerberos-instellingenbestand /etc/krb5.conf aangemaakt: [libdefaults] default_realm = EXAMPLE.ORG [realms] EXAMPLE.ORG = { kdc = kerberos.example.org admin_server = kerberos.example.org } [domain_realm] .example.org = EXAMPLE.ORG Deze /etc/krb5.conf impliceert dat de KDC gebruik maakt van volledig gekwalificeerde hostnaam kerberos.example.org. Voeg een CNAME (alias) toe aan de zone file om dit te bewerkstelligen als de KDC een andere hostnaam heeft. Voor grotere netwerken met een juist ingestelde DNS server kan het bovenstaande voorbeeld ingekort worden tot: [libdefaults] default_realm = EXAMPLE.ORG Door de volgende regels toe te voegen aan het zonebestand voor example.org: _kerberos._udp IN SRV 01 00 88 kerberos.example.org. _kerberos._tcp IN SRV 01 00 88 kerberos.example.org. _kpasswd._udp IN SRV 01 00 464 kerberos.example.org. _kerberos-adm._tcp IN SRV 01 00 749 kerberos.example.org. _kerberos IN TXT EXAMPLE.ORG Om cliënten de Kerberos-diensten te kunnen laten vinden, moet er een volledig ingestelde /etc/krb5.conf zijn of een minimaal ingestelde /etc/krb5.conf en een correct ingestelde DNS-server. Nu moet de Kerberos database worden aangemaakt, welke de sleutels bevat van alle principals versleuteld met een master-wachtwoord. Het is niet nodig om dit wachtwoord te onthouden, omdat deze wordt bewaard in /var/heimdal/m-key. Om het master-wachtwoord te maken wordt &man.kstash.8; gebruikt en moet er een wachtwoord worden opgegeven. Zodra de master sleutel gecreeerd is, moet de database worden geinitialiseerd door het kadmin -l commando. Deze optie instrueert &man.kadmin.8; om de lokale database bestanden direct te modificeren in plaats van via de &man.kadmind.8; netwerk dienst. Dit lost het kip-en-ei probleem op door verbinding te maken met de database voordat deze aangemaakt is. Op de &man.kadmin.8; prompt wordt het init commando gebruikt om de initiele database van de realm aan te maken. Als laatste, nog steeds in &man.kadmin.8;, moet de eerste principal worden aangemaakt met het add commando. Gebruik de standaard instellingen voor de principal voor nu, deze kunnen later gewijzigd worden met het modify commando. Type ? om een lijst van beschikbare opties te zien. Hieronder een sessie waarin een voorbeelddatabase wordt aangemaakt: &prompt.root; kstash Master key: xxxxxxxx Verifying password - Master key: xxxxxxxx &prompt.root; kadmin -l kadmin> init EXAMPLE.ORG Realm max ticket life [unlimited]: kadmin> add tillman Max ticket life [unlimited]: Max renewable life [unlimited]: Attributes []: Password: xxxxxxxx Verifying password - Password: xxxxxxxx Hierna kan de KDC dienst gestart worden. Start het commando service kerberos start en service kadmind start om de diensten op te starten. Ondanks dat er nog geen gekerboriseerde diensten draaien is het mogelijk om te bevestigen dat de KDC functioneert door een ticket te verkrijgen en te printen voor de zojuist aangemaakte principal via de commando regel op de KDC zelf: &prompt.user; kinit tillman tillman@EXAMPLE.ORG's Password: &prompt.user; klist Credentials cache: FILE:/tmp/krb5cc_500 Principal: tillman@EXAMPLE.ORG Issued Expires Principal Aug 27 15:37:58 Aug 28 01:37:58 krbtgt/EXAMPLE.ORG@EXAMPLE.ORG Het ticket kan worden ingenomen wanneer u klaar bent: &prompt.user; kdestroy <application>Kerberos</application> inschakelen op een server met Heimdal diensten Kerberos5 diensten inschakelen Kopieer als eerste /etc/krb5.conf op een veilige manier van de KDC naar de client computer, zoals met &man.scp.1; of fysiek via verwijderbare media. Creeer hierna /etc/krb5.keytab. Dit is het grote verschil tussen een server die Kerberos ingeschakelde diensten levert en een werkstation: de server moet een keytab hebben. Dit bestand bevat de hostkey van de server, welke de client en de KDC in staat stelt om elkaar te verifieren. Deze moet verstuurd worden naar de server op een veilige manier omdat de beveiliging verbroken kan worden als de sleutel publiek gemaakt wordt. - - Als eerste is een kopie van het instellingenbestand van Kerberos nodig, /etc/krb5.conf. Dit bestand kan eenvoudigweg op een veilige manier (met netwerkprogramma's als &man.scp.1;, of fysiek via een floppy) naar de cliëntcomputer gekopieerd worden vanaf de KDC. Hierna is het /etc/krb5.keytab nodig. Dit is het belangrijkste verschil tussen een server die een daemons met Kerberos aanbiedt en een werkstation: de server heeft het bestand keytab nodig. Dit bestand bevat de hostsleutel van de server waardoor het werkstation en de KDC elkaars identiteit kunnen bevestigen. Dit bestand dient veilig overgebracht te worden omdat de beveiliging van de server doorbroken kan worden als de sleutel openbaar wordt gemaakt. Dit betekent expliciet dat overdracht via een protocol dat platte tekst gebruikt, bijvoorbeeld FTP, een slecht idee is. Meestal wordt keytab naar de server gebracht met kadmin. Dat werkt handig omdat ook de host principal (het KDC onderdeel van krb5.keytab) aangemaakt moet worden met kadmin. Let wel op dat er al een ticket moet zijn en dat dit ticket de kadmin interface moet mogen gebruiken in kadmind.acl. Zie Beheer op Afstand in de Heimdal informatiepagina's (info heimdal) voor details over het ontwerpen van toegangscontrole. Als kadmin via het netwerk geen toegang mag hebben, dan kan ook op een veilige verbinding gemaakt worden met de KDC (via het lokale console, &man.ssh.1; of Kerberos &man.telnet.1;) zodat alles lokaal uitgevoerd kan worden met kadmin -l. Na het installeren van /etc/krb5.conf kan kadmin van de Kerberos server gebruikt worden. Met add --random-key kan de host principal toegevoegd worden en met ext kan de host principal van de server naar zijn eigen keytab getrokken worden. Bijvoorbeeld: &prompt.root; kadmin kadmin> add --random-key host/myserver.example.org Max ticket life [unlimited]: Max renewable life [unlimited]: Attributes []: kadmin> ext host/myserver.example.org kadmin> exit Let op: ext slaat de sleutel standaard op in /etc/krb5.keytab. Als kadmind niet beschikbaar is op de KDC (wellicht om beveiligingsredenen) en er via het netwerk dus geen toegang is tot kadmin, dan kan de host principal (host/myserver.EXAMPLE.ORG) ook direct aan de KDC toegevoegd worden en daarna in een tijdelijk bestand gezet worden. Het volgende kan gebruikt worden om te voorkomen dat /etc/krb5.keytab op de KDC) wordt overschreven: &prompt.root; kadmin kadmin> ext --keytab=/tmp/example.keytab host/myserver.example.org kadmin> exit Hierna kan de keytab veilig gekopieerd worden naar de server (met scp of een floppy). Geef een niet-standaard naam op voor de keytab om te voorkomen dat de keytab op de KDC wordt overschreven. Nu kan de server communiceren met de KDC (vanweg krb5.conf) en zijn identiteit bewijzen (vanwege krb5.keytab). Nu is de server klaar om er een aantal Kerberos diensten op te activeren. In dit voorbeeld wordt de dienst telnet geactiveerd door de volgende regel in /etc/inetd.conf te zetten en dan &man.inetd.8; te herstarten met service inetd restart: telnet stream tcp nowait root /usr/libexec/telnetd telnetd -a user Het belangrijkste is dat de typering -a (van autenticatie) op user staat. Meer details zijn in &man.telnetd.8; te vinden. <application>Kerberos</application> activeren op een cliënt met Heimdal Kerberos5 cliëntinstellingen Het opzetten van een cliëntcomputer is eigenlijk kinderlijk eenvoudig. Wat betreft de Kerberos instelling is alleen het Kerberos instellingenbestand (/etc/krb5.conf) nodig. Dat kan eenvoudigweg naar de cliëntcomputer gekopieerd worden vanaf de KDC. Test de cliënt met kinit, klist en kdestroy vanaf de cliënt om een ticket te krijgen, te bekijken en daarna te verwijderen voor de principal die hierboven is aangemaakt. Nu moeten ook Kerberos applicaties gebruikt kunnen worden om verbindingen te maken met servers waarop Kerberos is geactiveerd. Als dat niet lukt en het verkrijgen van een ticket is wel mogelijk, dan ligt dat hoogstwaarschijnlijk aan de server en niet aan de cliënt of de KDC. Bij het testen van een applicatie als telnet kan het beste een pakketsnuffelaar (bijvoorbeeld &man.tcpdump.1;) gebruikt worden om te bevestigen dat een wachtwoord niet als tekst wordt verzonden. Gebruik telnet met de optie -x. Dan wordt de complete gegevensstroom versleuteld (vergelijkbaar met ssh). Er worden standaard ook andere Kerberos applicaties op de cliënt geïnstalleerd. Hier komt de minimalistische natuur van de basisinstallatie van Heimdal boven drijven: telnet is de enige dienst waarvoor Kerberos geactiveerd is. De port Heimdal voegt een aantal ontbrekende cliëntapplicaties toe: versies met ondersteuning voor Kerberos van ftp, rsh, rcp, rlogin en een paar minder gebruikelijke programma's. De MIT port bevat ook een volledig gamma aan Kerberos cliëntapplicaties. Instellingenbestanden voor gebruikers: <filename>.k5login</filename> en <filename>.k5users</filename> .k5login .k5users Voor gebruikers binnen een wereld wijst hun Kerberos principal (bv. tillman@EXAMPLE.ORG) gewoonlijk naar een lokale gebruikersaccount (bijvoorbeeld een lokale account met de naam tillman). Voor cliëntapplicaties als telnet is gewoonlijk geen gebruikersnaam of principal nodig. Soms moet iemand zonder bijpassende Kerberos principal toch toegang hebben tot een lokale gebruikersaccount. tillman@EXAMPLE.ORG zou bijvoorbeeld toegang nodig kunnen hebben tot de lokale gebruikersaccount webdevelopers. Andere principals zouden die toegang wellicht ook nodig kunnen hebben. De bestanden .k5login en .k5users uit de gebruikersmap kunnen op eenzelfde manier gebruikt worden als .hosts en .rhosts. Zo wordt het voorgaande probleem opgelost. Als bijvoorbeeld een .k5login met de volgende inhoud: tillman@example.org jdoe@example.org in de thuismap van de lokale gebruiker webdevelopers gezet wordt dan zouden beide principals toegang hebben tot die account zonder dat ze een wachtwoord hoeven te delen. We raden aan de handleidingen voor deze commando's te lezen. Let op dat de ksu handleiding .k5users behandelt. <application>Kerberos</application> tips, trucs en problemen oplossen Kerberos5 problemen oplossen Als de Heimdal of MIT Kerberos port wordt gebruikt dan dient de PATH omgevingsvariabele de Kerberos versies van de cliëntapplicaties te tonen voor de systeemversies. Hebben alle computers in de wereld hun tijd gesynchroniseerd? Als dat niet zo is, dan slaagt de autenticatie wellicht niet. beschrijft hoe klokken met NTP gesynchroniseerd kunnen worden. MIT en Heimdal werken prima samen. Dit geldt niet voor kadmin omdat daarvoor geen protocolstandaard is. Als een hostnaam wordt gewijzigd, dan moet ook de host/ principal aangepast en de keytab. Dit geldt ook voor bijzondere instellingen in de keytab zoals de www/ principal voor www/mod_auth_kerb van Apache. Alle hosts in een wereld moeten oplosbaar (resolvable) zijn (zowel vooruit als achteruit) in de DNS (of tenminste in /etc/hosts). CNAMEs werken wel, maar de A en PTR records moeten juist en actief zijn. De foutmelding is niet erg duidelijk: Kerberos5 refuses authentication because Read req failed: Key table entry not found. Sommige besturingssystemen van cliënten voor een KDC zetten wellicht geen setuid root voor ksu. Dit betekent dat ksu niet werkt. Dat is vanuit beveiligingsoogpunt een prima idee, maar wel lastig. Dit is dus geen KDC-fout. Als met MIT Kerberos een principal een ticket moet krijgen dat langer geldig is dan de standaard van tien uur, dan moet modify_principal in kadmin gebruikt worden om de maximale geldigheidsduur (maxlife) van zowel de principal waar het om gaat als de krbtgt principal aan te passen. Dan kan de principal kinit -l gebruiken om een ticket met een langere levensduur aan te vragen. Als een pakketsnuffelaar op de KDC draait bij om te helpen bij het oplossen van problemen en dan kinit vanaf een werkstation wordt gestart, dan wordt zichtbaar dat de TGT meteen wordt verstuurd als kinit start, zelfs nog voor het wachtwoord! De reden hiervoor is dat de Kerberos server vrijelijk een TGT (Ticket Granting Ticket) verstuurt op iedere niet geautoriseerd verzoek. Maar iedere TGT is versleuteld met een sleutel die is afgeleid van het wachtwoord van de gebruiker. Als een gebruiker zijn wachtwoord ingeeft, wordt dat dus niet naar de KDC gezonden, maar ontcijfert het de TGT die kinit al heeft ontvangen. Als de ontcijfering resulteert in een geldige ticket met een geldige tijdstempel, dan heeft de gebruiker geldige Kerberos rechten. Deze rechten bevatten ook een sessiesleutel voor het opzetten van beveiligde communicatie met de Kerberos server in de toekomst en de eigenlijke ticket-granting ticket, die is versleuteld met de sleutel van de Kerberos server zelf. Deze tweede laag van versleuteling is niet bekend voor de gebruiker, maar het stelt de Kerberos server in staat om de juistheid van iedere TGT te bevestigen. Als tickets worden gebruik die lang geldig zijn (bv. een week) en OpenSSH wordt gebruikt om een verbinding te maken met de machine waarop het ticket staat, zorg er dan voor dat de Kerberos optie op no staat in sshd_config want anders worden tickets verwijderd bij afmelden. Hostprincipals kunnen ook een langere levensduur hebben. Als een gebruikers principal een levensduur van een week heeft, maar de host waar de verbinding mee gemaakt wordt heeft een levensduur van negen uur, dan heb staat er een verlopen host principal in de cache en dan werkt een en ander niet zoals verwacht. Een krb5.dict bestand om het gebruik van bepaalde slechte wachtwoorden te voorkomen (dit wordt kort behandeld in de handleiding voor kadmind) heeft alleen betrekking op principals waar een wachtwoordbeleid voor geldt. De opmaak van krb5.dict is eenvoudig: een rij tekens per regel. Een symbolische link maken naar /usr/share/dict/words is misschien handig. Verschillen met de <acronym>MIT</acronym> port Het belangrijkste verschil tussen de MIT en Heimdal installatie heeft betrekking op kadmin, dat een andere (maar gelijkwaardige) set commando's kent en een andere protocol gebruikt. Dit betekent nogal wat als een KDC MIT is, omdat dan de kadmin van Heimdal niet gebruikt kan worden om de KDC vanaf afstand te beheren (dat geldt trouwens ook vice versa). De cliëntapplicaties kunnen ook commandoregelopties gebruiken die een beetje verschillen, maar waarmee wel hetzelfde wordt bereikt. We raden aan de instructies op de MIT Kerberos website (http://web.mit.edu/Kerberos/www/) te volgen. Wees voorzichtig met paden: de MIT-port installeert standaard in /usr/local/ en dus kunnen de normale systeemapplicaties gestart worden in plaats van die van MIT als de PATH omgevingsvariabele de systeemmappen als eerste weergeeft. Als de MIT security/krb5 port die bij &os; zit wordt gebruikt, dan zorgt het lezen van /usr/local/share/doc/krb5/README.FreeBSD dat bij de port wordt geïnstalleerd voor een beter begrip over waarom het aanmelden via telnetd en klogind soms wat vreemd verloopt. Als belangrijkste wijzen we erop dat het bij het corrigeren van onjuiste rechten op het cachebestand noodzakelijk is dat het binaire bestand login.krb5 wordt gebruikt voor autenticatie zodat het op de juiste wijze eigenaarschap kan wijzigen voor de doorgegeven rechten. Het bestand rc.conf moet ook gewijzigd worden zodat het de volgende configuratie bevat: kerberos5_server="/usr/local/sbin/krb5kdc" kadmind5_server="/usr/local/sbin/kadmind" kerberos5_server_enable="YES" kadmind5_server_enable="YES" Dit is gedaan omdat de applicaties voor MIT-Kerberos binairen in de hiërarchie /usr/local installeren. Beperkingen in <application>Kerberos</application> Kerberos5 beperkingen en tekortkomingen <application>Kerberos</application> is een alles of niets aanpak Iedere ingeschakelde dienst op het netwerk moet aangepast worden om met Kerberos te werken (of op een andere manier beschermd zijn tegen netwerkaanvallen), want anders kunnen gebruikersrechten worden gestolen en herbruikt. Een voorbeeld hier van is het inschakelen van Kerberos voor alle shells op afstand (via rsh en telnet bijvoorbeeld), maar de POP3 mailserver die wachtwoorden als platte tekst verzend ongemoeid laten. <application>Kerberos</application> is bedoeld voor werkstations met een gebruiker In een meergebruikersomgeving is Kerberos minder veilig. Dit komt doordat de tickets worden opgeslagen in de map /tmp, waar gelezen kan worden door alle gebruikers. Als een gebruiker een computer deelt met andere gebruikers op hetzelfde moment (dus multi-user), dan is het mogelijk dat een ticket van een gebruiker wordt gestolen (gekopieerd) door een andere gebruiker. Dit kan voorkomen worden met de commandoregeloptie -c bestandsnaam of (bij voorkeur) de omgevingsvariabele KRB5CCNAME, maar dat wordt zelden gedaan. In principe kan het opslaan van een ticket in de thuismap van een gebruiker in combinatie met eenvoudige bestandsrechten dit probleem verhelpen. De KDC is een single point of failure Zoals het is ontworpen, moet de KDC zo goed mogelijk beveiligd zijn, omdat de hoofdwachtwoorddatabase erop staat. De KDC hoort geen enkele andere dienst aan te bieden en moet ook fysiek afgeschermd worden. Het gevaar is groot, omdat Kerberos alle wachtwoorden versleutelt met dezelfde sleutel (de master sleutel) die als een bestand op de KDC staat. Toch is een gecompromitteerde mastersleutel niet zo'n groot probleem als wellicht wordt verondersteld. De mastersleutel wordt alleen gebruikt om de Kerberos database te versleutelen en als zaad voor de generator van willekeurige nummers. Zo lang als de toegang tot de KDC is beveiligd, kan een aanvaller niet echt iets doen met de mastersleutel. Als de KDC niet beschikbaar is (misschien door een ontzeggen van dienst aanval of netwerkproblemen) kunnen de netwerkdiensten niet gebruikt worden omdat er geen autenticatie uitgevoerd kan worden; een recept voor een ontzeggen van dienst aanval. Dit risico kan omzeild worden door meerdere KDC's (één master en één of meer slaven) en een zorgvuldige implementatie van secundaire of fall-back autenticatie. PAM is hier uitermate geschikt voor. Tekortkomingen van <application>Kerberos</application> Kerberos stelt gebruikers, hosts en diensten in staat om elkaar te autenticeren. Maar het heeft geen mechanisme om de KDC te autenticeren aan de gebruikers, hosts of diensten. Dit betekent dat bijvoorbeeld een vervalste kinit alle gebruikersnamen en wachtwoorden zou kunnen afluisteren. Iets als security/tripwire of andere controle-instrumenten voor de integriteit van bestandssystemen kunnen hier verlichting brengen. Bronnen en verdere informatie Kerberos5 externe bronnen De Kerberos FAQ (Engels) Een Autenticatiesysteem Ontwerpen: een Dialoog in Vier Scenes (Engels) RFC 1510, De Kerberos Netwerk Authenticatie Dienst (V5) (Engels) MIT Kerberos homepage Heimdal Kerberos homepage OpenSSL TomRhodesGeschreven door beveiliging OpenSSL OpenSSL Een toepassing die bij &os; zit die veel gebruikers over het hoofd zien is OpenSSL. OpenSSL biedt een versleutelde transportlaag bovenop de normale communicatielaag. Daardoor biedt het de mogelijkheid met veel netwerktoepassingen en diensten verweven te raken. Een aantal toepassingen van OpenSSL zijn versleutelde autenticatie van mailcliënten, webgebaseerde transacties als creditcardbetalingen en nog veel meer. Veel ports zoals www/apache22 en mail/claws-mail bieden tijdens het compileren ondersteuning om OpenSSL in te bouwen. In de meeste gevallen zal de Portscollectie proberen de port security/openssl te bouwen, tenzij de make variabele WITH_OPENSSL_BASE expliciet naar yes is gezet. De versie van OpenSSL die bij &os; zit ondersteunt Secure Sockets Layer v2/v3 (SSLv2/SSLv3), Transport Layer Security v1 (TLSv1) netwerkbeveiligingsprotocollen en kan gebruikt worden als generieke versleutelingsbibliotheek. Hoewel OpenSSL ondersteuning biedt voor het IDEA algoritme, is dat standaard uitgeschakeld in verband met patenten in de Verenigde Staten. Om het te gebruiken dient de licentie gelezen te worden en, als de restricties aanvaardbaar zijn, dient de make-variabele MAKE_IDEA ingesteld te worden in make.conf. Een van de meest gebruikte toepassingen van OpenSSL is het leveren van certificaten voor gebruik met softwaretoepassingen. Deze certificaten verzekeren dat de eigenschappen van een bedrijf of individu geldig zijn en niet vervalst. Als het certificaat in kwestie niet geldig verklaard is door een van de Certificate Authorities of CA's, dan komt er een waarschuwing. Een Certificate Authority is een bedrijf, zoals VeriSign, dat certificaten ondertekent zodat de eigenschappen van een bedrijf of individu geldig verklaard kunnen worden. Dit proces kost geld en het is zeker geen voorwaarde voor het gebruik van certificaten. Het stelt wel de meer paranoïde gebruikers gerust. Certificaten maken OpenSSL certificaten maken Voor het maken van certificaten is het volgende commando beschikbaar: &prompt.root; openssl req -new -nodes -out req.pem -keyout cert.pem Generating a 1024 bit RSA private key ................ ....................................... writing new private key to 'cert.pem' ----- You are about to be asked to enter information that will be incorporated into your certificate request. What you are about to enter is what is called a Distinguished Name or a DN. There are quite a few fields but you can leave some blank For some fields there will be a default value, If you enter '.', the field will be left blank. ----- Country Name (2 letter code) [AU]:US State or Province Name (full name) [Some-State]:PA Locality Name (eg, city) []:Pittsburgh Organization Name (eg, company) [Internet Widgits Pty Ltd]:My Company Organizational Unit Name (eg, section) []:Systems Administrator Common Name (eg, YOUR name) []:localhost.example.org Email Address []:trhodes@FreeBSD.org Please enter the following 'extra' attributes to be sent with your certificate request A challenge password []:SOME PASSWORD An optional company name []:Another Name Let op dat het antwoord direct na Common Name een domeinnaam weergeeft. De prompt wil dat er een servernaam wordt ingegeven voor het verificatieproces. Het plaatsen van iets anders dan een domeinnaam zorgt ervoor dat het certificaat waardeloos wordt. Er zijn ook andere opties als verloopdatum, andere versleutelingsalgoritmes, etc, beschikbaar. Een volledige lijst is na te lezen in de handleiding van &man.openssl.1;. Er horen nu twee bestanden te staan in de map waarin het voorgaande commando is uitgevoerd. Het certificaatverzoek, req.pem, kan naar een certificaat autoriteit gestuurd worden die de bijgevoegde gegevens kan valideren, het verzoek kan tekenen en het certificaat kan retourneren. Het tweede bestand heet cert.pem en is de geheime sleutel voor het certificaat. Deze dient zorgvuldig beschermd te worden. Als de geheime sleutel in de handen van anderen valt kan die gebruikt worden om de identiteit van de eigenaar (of server) aan te nemen. In gevallen waar ondertekening door een CA niet vereist is, kan een zelfondertekend certificaat gemaakt worden. Maak als eerste de RSA sleutel: &prompt.root; openssl dsaparam -rand -genkey -out myRSA.key 1024 Hierna kan de CA sleutel gemaakt worden: &prompt.root; openssl gendsa -des3 -out myca.key myRSA.key Deze sleutel kan gebruikt worden om een certificaat te maken: &prompt.root; openssl req -new -x509 -days 365 -key myca.key -out new.crt Er zouden nu twee bestanden bijgekomen moeten zijn in de map: een certificaatautoriteit ondertekeningsbestand myca.key en new.crt, het certificaat zelf. Deze moeten in een map geplaatst worden, bij voorkeur onder /etc waar alleen root kan lezen. De rechten 0700 zijn hier prima en die kunnen ingesteld worden met chmod. Certificaten gebruiken: een voorbeeld En wat kunnen deze bestanden? Een prima toepassing zou het versleutelen van verbindingen naar de Sendmail MTA kunnen zijn. Daardoor zouden gebruikers niet langer platte tekst hoeven te autenticeren om mail te sturen via de lokale MTA. Dit is niet de best denkbare toepassing omdat sommige MUA's de gebruiker een foutmelding geven als ze het certificaat niet lokaal geïnstalleerd hebben. De documentatie bij de software geeft meer informatie over het installeren van certificaten. De volgende regels moeten opgenomen worden in het lokale .mc bestand: dnl SSL Options define(`confCACERT_PATH',`/etc/certs')dnl define(`confCACERT',`/etc/certs/new.crt')dnl define(`confSERVER_CERT',`/etc/certs/new.crt')dnl define(`confSERVER_KEY',`/etc/certs/myca.key')dnl define(`confTLS_SRV_OPTIONS', `V')dnl /etc/certs/ is de map die gebruikt wordt voor het lokaal opslaan van certificaten en sleutels. De laatste voorwaarde het is opnieuw aanmaken van het lokale .cf bestand. Dit gaat door eenvoudigweg make install te typen in de map /etc/mail. Laat dat volgen door make install waardoor de daemon Sendmail herstart zou moeten worden. Als alles goed is gegaan, dan staan er geen foutmeldingen /var/log/maillog en is Sendmail zichtbaar in de proceslijst. Maak als eenvoudige test een verbinding met de mailserver met &man.telnet.1;: &prompt.root; telnet example.com 25 Trying 192.0.34.166... Connected to example.com. Escape character is '^]'. 220 example.com ESMTP Sendmail 8.12.10/8.12.10; Tue, 31 Aug 2004 03:41:22 -0400 (EDT) ehlo example.com 250-example.com Hello example.com [192.0.34.166], pleased to meet you 250-ENHANCEDSTATUSCODES 250-PIPELINING 250-8BITMIME 250-SIZE 250-DSN 250-ETRN 250-AUTH LOGIN PLAIN 250-STARTTLS 250-DELIVERBY 250 HELP quit 221 2.0.0 example.com closing connection Connection closed by foreign host. Als de regel STARTTLS verschijnt in de uitvoer dan werkt alles correct. VPN via IPsec NikClayton
nik@FreeBSD.org
Geschreven door
IPsec Een VPN opzetten met &os; gateways tussen twee netwerken die gescheiden zijn door Internet. IPsec begrijpen Hiten M.Pandya
hmp@FreeBSD.org
Geschreven door
Deze paragraaf is een gids in het proces van het opzetten van IPsec. Voordat IPsec opgezet kan worden dient de lezer bekend te zijn met de concepten die nodig zijn om een aangepaste kernel te bouwen (zie ). IPsec is een protocol dat bovenop de Internet Protocol (IP) laag ligt. Hiermee kunnen twee of meer host op een veilige manier communiceren (vandaar de naam). De &os; IPsec netwerk wachtrij (stack) is gebaseerd op de KAME-implementatie, die zowel de protocolfamilies IPv4 als de IPv6 ondersteunt. IPsec ESP IPsec AH IPsec bestaat uit twee subprotocollen: Encapsulated Security Payload (ESP) beschermt de IP-pakketdata tegen inmenging door een derde partij door de inhoud te versleutelen met symmetrische versleutelingsalgoritmes (zoals Blowfish en 3DES). Authentication Header (AH) beschermt de IP-pakketkop tegen inmenging door een derde partij en spoofing door een cryptografische checksum te berekenen en de IP-pakketkopvelden te hashen met een veilige hashfunctie. Hierna wordt een extra kop ingevoegd die de hash bevat zodat de informatie in het pakket geautenticeerd kan worden. ESP en AH kunnen samen of apart gebruikt worden, afhankelijk van de omgeving. VPN virtual private network VPN virtueel privaat netwerk VPN IPsec kan gebruikt worden om het verkeer tussen twee hosts direct te versleutelen (dat heet Transport Mode) of door virtuele tunnels te bouwen tussen twee subnetten die gebruikt kunnen worden voor veilige communicatie tussen twee bedrijfsnetwerken (dat heet Tunnel Mode). De laatste versie staat beter bekend als Virtual Private Network (VPN). In &man.ipsec.4; staat gedetailleerde informatie over het IPsec subsysteem in &os;. Voor ondersteuning voor IPsec in de kernel zijn de volgende opties nodig in het kernelinstellingenbestand: kernelopties IPSEC options IPSEC #IP-beveiliging device crypto kernelopties IPSEC_DEBUG Als er ook fouten in IPsec (debugging) verwijderd moeten kunnen worden, dan is de volgende optie ook nodig: options IPSEC_DEBUG #debug voor IP-beveiliging
Het probleem Er bestaat geen standaard voor wat een VPN is. VPN's kunnen opgezet worden met behulp van een aantal verschillende technologieën die allemaal hun eigen voor- en nadelen hebben. Dit onderdeel bevat een scenario en de strategieën die gebruikt kunnen worden voor het implementeren van een VPN in iedere situatie. Het scenario: twee netwerken, de ene thuisgebaseerd en de andere bedrijfgebaseerd. Beide zijn verbonden met het Internet, en er wordt van verwacht dat ze zich via dit <acronym>VPN</acronym> als één gedragen. VPN maken Dit is het uitgangspunt: Er zijn tenminste twee locaties Beide locaties gebruiken IP Beide locaties hebben een Internetverbinding via een gateway waarop &os; draait. De gateway op ieder netwerk heeft tenminste één publiek IP-adres. De interne adressen van de twee netwerken mogen publieke of private IP-adressen zijn, dat maakt niet uit. Ze mogen alleen niet botsen; bijvoorbeeld: ze mogen niet beide 192.168.1.x gebruiken. IPsec configureren op &os; TomRhodes
trhodes@FreeBSD.org
Geschreven door
Om te beginnen moet de port security/ipsec-tools geïnstalleerd zijn vanuit de Portscollectie. Dit softwarepakket van een derde partij biedt een aantal applicaties die helpen de configuratie te ondersteunen. De volgende benodigdheid is om twee &man.gif.4; pseudo-apparaten aan te maken om de pakketten te tunnelen en beide netwerken in staat stellen om op een juiste wijze te communiceren. Draai als root de volgende commando's, waarbij de items intern en extern met de echte interne en externe gateways: &prompt.root; ifconfig gif0 create &prompt.root; ifconfig gif0 intern1 intern2 &prompt.root; ifconfig gif0 tunnel extern1 extern2 Het publieke IP van het LAN van de onderneming is bijvoorbeeld 172.16.5.4 en het heeft een privaat IP 10.246.38.1. Het publieke IP van het LAN van huis is 192.168.1.12 met een intern privaat IP 10.0.0.5. Dit kan verwarrend lijken, dus bekijk de volgende voorbeeld van het commando &man.ifconfig.8;: Gateway 1: gif0: flags=8051 mtu 1280 tunnel inet 172.16.5.4 --> 192.168.1.12 inet6 fe80::2e0:81ff:fe02:5881%gif0 prefixlen 64 scopeid 0x6 inet 10.246.38.1 --> 10.0.0.5 netmask 0xffffff00 Gateway 2: gif0: flags=8051 mtu 1280 tunnel inet 192.168.1.12 --> 172.16.5.4 inet 10.0.0.5 --> 10.246.38.1 netmask 0xffffff00 inet6 fe80::250:bfff:fe3a:c1f%gif0 prefixlen 64 scopeid 0x4 Eenmaal compleet zouden beide private IP's bereikbaar moeten zijn met het commando &man.ping.8; zoals de volgende uitvoer suggereert: priv-net# ping 10.0.0.5 PING 10.0.0.5 (10.0.0.5): 56 data bytes 64 bytes from 10.0.0.5: icmp_seq=0 ttl=64 time=42.786 ms 64 bytes from 10.0.0.5: icmp_seq=1 ttl=64 time=19.255 ms 64 bytes from 10.0.0.5: icmp_seq=2 ttl=64 time=20.440 ms 64 bytes from 10.0.0.5: icmp_seq=3 ttl=64 time=21.036 ms --- 10.0.0.5 ping statistics --- 4 packets transmitted, 4 packets received, 0% packet loss round-trip min/avg/max/stddev = 19.255/25.879/42.786/9.782 ms corp-net# ping 10.246.38.1 PING 10.246.38.1 (10.246.38.1): 56 data bytes 64 bytes from 10.246.38.1: icmp_seq=0 ttl=64 time=28.106 ms 64 bytes from 10.246.38.1: icmp_seq=1 ttl=64 time=42.917 ms 64 bytes from 10.246.38.1: icmp_seq=2 ttl=64 time=127.525 ms 64 bytes from 10.246.38.1: icmp_seq=3 ttl=64 time=119.896 ms 64 bytes from 10.246.38.1: icmp_seq=4 ttl=64 time=154.524 ms --- 10.246.38.1 ping statistics --- 5 packets transmitted, 5 packets received, 0% packet loss round-trip min/avg/max/stddev = 28.106/94.594/154.524/49.814 ms Zoals verwacht hebben beide kanten de mogelijkheid om ICMP-pakketten te verzenden en te ontvangen van de privaat geconfigureerde adressen. Vervolgens dient aan beide gateways verteld te worden hoe pakketten te routeren om op de juiste wijze verkeer van een van de netwerken te versturen. Het volgende commando doet dit: &prompt.root; corp-net# route add 10.0.0.0 10.0.0.5 255.255.255.0 &prompt.root; corp-net# route add net 10.0.0.0: gateway 10.0.0.5 &prompt.root; priv-net# route add 10.246.38.0 10.246.38.1 255.255.255.0 &prompt.root; priv-net# route add host 10.246.38.0: gateway 10.246.38.1 Op dit moment dienen interne machines bereikbaar te zijn vanuit elke gateway alsook als vanuit machines achter de gateways. Dit is eenvoudig te zien aan het volgende voorbeeld: corp-net# ping 10.0.0.8 PING 10.0.0.8 (10.0.0.8): 56 data bytes 64 bytes from 10.0.0.8: icmp_seq=0 ttl=63 time=92.391 ms 64 bytes from 10.0.0.8: icmp_seq=1 ttl=63 time=21.870 ms 64 bytes from 10.0.0.8: icmp_seq=2 ttl=63 time=198.022 ms 64 bytes from 10.0.0.8: icmp_seq=3 ttl=63 time=22.241 ms 64 bytes from 10.0.0.8: icmp_seq=4 ttl=63 time=174.705 ms --- 10.0.0.8 ping statistics --- 5 packets transmitted, 5 packets received, 0% packet loss round-trip min/avg/max/stddev = 21.870/101.846/198.022/74.001 ms priv-net# ping 10.246.38.107 PING 10.246.38.1 (10.246.38.107): 56 data bytes 64 bytes from 10.246.38.107: icmp_seq=0 ttl=64 time=53.491 ms 64 bytes from 10.246.38.107: icmp_seq=1 ttl=64 time=23.395 ms 64 bytes from 10.246.38.107: icmp_seq=2 ttl=64 time=23.865 ms 64 bytes from 10.246.38.107: icmp_seq=3 ttl=64 time=21.145 ms 64 bytes from 10.246.38.107: icmp_seq=4 ttl=64 time=36.708 ms --- 10.246.38.107 ping statistics --- 5 packets transmitted, 5 packets received, 0% packet loss round-trip min/avg/max/stddev = 21.145/31.721/53.491/12.179 ms De tunnels opzetten is het eenvoudige deel. Het configureren van een veilige verbinding is een veel diepgaander proces. De volgende configuratie gebruikt vooraf gedeelde (PSK) RSA-sleutels. Afgezien van de IP-adressen zijn beide bestanden /usr/local/etc/racoon/racoon.conf identiek en zien ze er ongeveer als volgt uit: path pre_shared_key "/usr/lcoal/etc/racoon/psk.txt"; # plaats van bestand vooraf gedeelde sleutels log debug; # verbositeitsinstelling van loggen: op 'notify' zetten als testen en debuggen klaar is padding # opties moeten niet veranderd worden { maximum_length 20; randomize off; strict_check off; exclusive_tail off; } timer # timingopties, veranderen indien nodig { counter 5; interval 20 sec; persend 1; # natt_keepalive 15 sec; phase1 30 sec; phase2 15 sec; } listen # adres [poort] waarop racoon luistert { isakmp 172.16.5.4 [500]; isakmp_natt 172.16.5.4 [4500]; } remote 192.168.1.12 [500] { exchange_mode main,aggressive; doi ipsec_doi; situation identity_only; my_identifier address 172.16.5.4; peers_identifier address 192.168.1.12; lifetime time 8 hour; passive off; proposal_check obey; # nat_traversal off; generate_policy off; proposal { encryption_algorithm blowfish; hash_algorithm md5; authentication_method pre_shared_key; lifetime time 30 sec; dh_group 1; } } sainfo (address 10.246.38.0/24 any address 10.0.0.0/24 any) # adres $netwerk/$netmasker $type adres $netwerk/$netmasker $type ( $type is any of esp) { pfs_group 1; lifetime time 3600 sec; encryption_algorithm blowfish,3des,des; authentication_algorithm hmac_md5,hmac_sha1; compression_algorithm deflate; } Het uitleggen van elke beschikbare optie, samen met diegenen in deze voorbeelden valt buiten het bereik van dit document. De configuratiehandleiding van racoon staat vol relevante informatie. De SPD-beleiden moeten geconfigureerd worden zodat &os; en racoon in staat zijn om netwerkverkeer tussen hosts te versleutelen en te ontsleutelen. Deze taak kan met een eenvoudig shellscript zoals het volgende dat op de gateway van de onderneming staat worden uitgevoerd. Dit bestand wordt gebruikt tijdens de systeeminitialisatie en dient bewaard te worden als /usr/local/etc/racoon/setkey.conf. flush; spdflush; # Naar het thuisnetwerk spdadd 10.246.38.0/24 10.0.0.0/24 any -P out ipsec esp/tunnel/172.16.5.4-192.168.1.12/use; spdadd 10.0.0.0/24 10.246.38.0/24 any -P in esp/tunnel/192.168.1.12-172.16.5.4/use; Eenmaal aanwezig kan racoon op beide gateways gestart worden met het volgende commando: &prompt.root; /usr/local/sbin/racoon -F -f /usr/local/etc/racoon/racoon.conf -l /var/log/racoon.log De uitvoer moet ongeveer gelijk zijn aan de volgende: corp-net# /usr/local/sbin/racoon -F -f /usr/local/etc/racoon/racoon.conf Foreground mode. 2006-01-30 01:35:47: INFO: begin Identity Protection mode. 2006-01-30 01:35:48: INFO: received Vendor ID: KAME/racoon 2006-01-30 01:35:55: INFO: received Vendor ID: KAME/racoon 2006-01-30 01:36:04: INFO: ISAKMP-SA established 172.16.5.4[500]-192.168.1.12[500] spi:623b9b3bd2492452:7deab82d54ff704a 2006-01-30 01:36:05: INFO: initiate new phase 2 negotiation: 172.16.5.4[0]192.168.1.12[0] 2006-01-30 01:36:09: INFO: IPsec-SA established: ESP/Tunnel 192.168.1.12[0]->172.16.5.4[0] spi=28496098(0x1b2d0e2) 2006-01-30 01:36:09: INFO: IPsec-SA established: ESP/Tunnel 172.16.5.4[0]->192.168.1.2[0] spi=47784998(0x2d92426) 2006-01-30 01:36:13: INFO: respond new phase 2 negotiation: 172.16.5.4[0]192.168.1.12[0] 2006-01-30 01:36:18: INFO: IPsec-SA established: ESP/Tunnel 192.168.1.12[0]->172.16.5.4[0] spi=124397467(0x76a279b) 2006-01-30 01:36:18: INFO: IPsec-SA established: ESP/Tunnel 172.16.5.4[0]->192.168.1.12[0] spi=175852902(0xa7b4d66) Om er zeker van te zijn dat de tunnel correct werkt, dient naar een ander console geschakeld te worden en &man.tcpdump.1; gebruikt te worden om hiermee het netwerkverkeer te bekijken. Vervang em0 door de netwerkinterfacekaart indien nodig. &prompt.root; tcpdump -i em0 host 172.16.5.4 and dst 192.168.1.12 Gegevens lijkend op de volgende zouden op het console moeten verschijnen. Indien niet, dan is er iets aan de hand, en is het nodig om de teruggegeven gegevens te debuggen. 01:47:32.021683 IP corporatenetwork.com > 192.168.1.12.privatenetwork.com: ESP(spi=0x02acbf9f,seq=0xa) 01:47:33.022442 IP corporatenetwork.com > 192.168.1.12.privatenetwork.com: ESP(spi=0x02acbf9f,seq=0xb) 01:47:34.024218 IP corporatenetwork.com > 192.168.1.12.privatenetwork.com: ESP(spi=0x02acbf9f,seq=0xc) Op dit punt zouden beide netwerken beschikbaar moeten zijn en deel lijken van hetzelfde netwerk. Waarschijnlijk zijn beide netwerken beschermt door een firewall, zoals het hoort. Om verkeer tussen hen toe te staan, moeten er regels worden toegevoegd om pakketten heen en terug door te laten. Voeg voor de firewall &man.ipfw.8; de volgende regels toe aan het instellingenbestand van de firewall: ipfw add 00201 allow log esp from any to any ipfw add 00202 allow log ah from any to any ipfw add 00203 allow log ipencap from any to any ipfw add 00204 allow log udp from any 500 to any Afhankelijk van de huidige hostconfiguratie dienen de regelnummers gewijzigd te worden. Voor gebruikers van &man.pf.4; of &man.ipf.8; zouden de volgende regels moeten volstaan: pass in quick proto esp form any to any pass in quick proto ah from any to any pass in quick proto ipencap from any to any pass in quick proto udp form any port = 500 to any port = 500 pass in quick on gif0 from any to any pass out quick proto esp from any to any pass out quick proto ah from any to any pass out quick ptoto ipencap from any to any pass out quick proto udp from any port = 500 to any port = 500 pass out quick on gif0 from any to any Ter afsluiting, voeg de volgende regels toe aan /etc/rc.conf om de machine toe te staan om ondersteuning voor het VPN te starten tijdens de systeeminitialisatie: ipsec_enable="YES" ipsec_program="/usr/local/sbin/setkey" ipsec_file="/usr/local/etc/racoon/setkey.conf" # staat toe om spd-beleiden tijdens het opstarten op te zetten racoon_enable="yes"
OpenSSH ChernLeeBijgedragen door OpenSSH beveiliging OpenSSH OpenSSH is een groep netwerkverbindingsprogramma's waarmee computers via het netwerk veilig benaderd kunnen worden. Het kan ingezet worden als een directe vervanger van rlogin, rsh, rcp en telnet. Daarnaast kunnen TCP/IP-verbindingen veilig getunneld of geforward worden door SSH. OpenSSH versleutelt al het verkeer om afluisteren, het stelen van een verbinding en andere netwerkaanvallen effectief te voorkomen. OpenSSH wordt onderhouden door het OpenBSD project en is gebaseerd op SSH v1.2.12 met alle recente bugfixes en updates. Het is compatibel met beide protocollen SSH 1 en 2. Voordelen van gebruik van OpenSSH Als gewoonlijk &man.telnet.1; of &man.rlogin.1; wordt gebruikt, wordt de data in platte tekst en niet versleuteld verzonden. Netwerksnuffelaars die ergens tussen de cliënt en de server meeluisteren, kunnen een gebruikersnaam en wachtwoord stelen en zien welke gegevens er worden overgezonden tijdens een sessie. OpenSSH biedt een verscheidenheid aan autenticatie en versleutelingsmethoden die het voorgaande voorkomen. <application>sshd</application> inschakelen OpenSSH inschakelen De sshd is een optie die wordt aangeboden tijdens een Standard-installatie van &os;. sshd is ingeschakeld als de volgende regel voorkomt in rc.conf: sshd_enable="YES" Hierdoor wordt &man.sshd.8; geladen, het daemonprogramma voor OpenSSH, als het systeem de volgende keer opstart. Als alternatief is het mogelijk om &man.rc.8; te gebruiken om OpenSSH te starten: &prompt.root; service sshd start SSH-cliënt OpenSSH cliënt &man.ssh.1; werkt net zoals &man.rlogin.1;. &prompt.root; ssh user@example.com Host key not found from the list of known hosts. Are you sure you want to continue connecting (yes/no)? yes Host 'example.com' added to the list of known hosts. user@example.com's password: ******* Het aanmelden gaat nu net zoals het zou gaan als wanneer er een sessie gestart zou worden met rlogin of telnet. SSH maakt gebruik van een systeem met vingerafdrukken als sleutels voor het vaststellen met welke server verbinding wordt gemaakt op het moment dat de cliënt verbinding zoekt. De gebruiker krijgt alleen de eerste keer dat verbinding wordt gezocht met de server een vraag waarop yes geantwoord dient te worden. Bij volgende pogingen om aan te melden wordt de vingerafdruksleutel vergeleken met de sleutel die is opgeslagen. De SSH-cliënt alarmeert de gebruiker als de opgeslagen vingerafdruk sleutel anders is dan de sleutel die de server meldt. De vingerafdrukken worden opgeslagen in ~/.ssh/known_hosts of in ~/.ssh/known_hosts2 voor SSH v2 vingerafdrukken. Recente OpenSSH servers staan standaard ingesteld om alleen SSH v2 connecties toe te staan. De cliënt gebruikt versie 2 als dat mogelijk is en valt anders terug op versie 1. De cliënt kan ook gedwongen worden om een van de twee protocollen te gebruiken door de optie of voor respectievelijk versie 1 en versie 2 aan te geven. De mogelijkheid versie 1 te gebruiken blijft in de cliënt bestaan om compatibiliteit met oudere versies te behouden. Veilig kopiëren OpenSSH veilig kopiëren scp Het commando &man.scp.1; (secure copy) werkt gelijk aan &man.rcp.1;. Het kopieert een bestand van of naar een andere machine, maar doet dat veilig. &prompt.root; scp user@example.com:/COPYRIGHT COPYRIGHT user@example.com's password: ******* COPYRIGHT 100% |*****************************| 4735 00:00 &prompt.root; Omdat de vingerafdruk al is opgeslagen voor deze host in het vorige voorbeeld, is die al geverifieerd als &man.scp.1; gebruik wordt. De argumenten die aan &man.scp.1; gegeven worden zijn vrijwel gelijk aan die voor &man.cp.1; met het bestand of de bestanden als het eerste argument en de bestemming als het tweede. Omdat het bestand over het netwerk gaat, door SSH, hebben een of meer van de bestandsargumenten de vorm . Instellen OpenSSH instellen Het instellingenbestand dat voor het hele systeem geldt voor zowel de OpenSSH daemon als cliënt staat in de map /etc/ssh. ssh_config bevat de instellingen voor de cliënt en sshd_config bevat ze voor de daemon. Daarnaast bieden het (standaard /usr/sbin/sshd) en rc.conf opties nog meer mogelijkheden voor instellingen. <application>ssh-keygen</application> In plaats van het gebruik van wachtwoorden kan &man.ssh-keygen.1; gebruikt worden om DSA en RSA sleutels te maken om een gebruiker te autenticeren: &prompt.user; ssh-keygen -t dsa Generating public/private dsa key pair. Enter file in which to save the key (/home/user/.ssh/id_dsa): Created directory '/home/user/.ssh'. Enter passphrase (empty for no passphrase): Enter same passphrase again: Your identification has been saved in /home/user/.ssh/id_dsa. Your public key has been saved in /home/user/.ssh/id_dsa.pub. The key fingerprint is: bb:48:db:f2:93:57:80:b6:aa:bc:f5:d5:ba:8f:79:17 user@host.example.com &man.ssh-keygen.1; maakt een publiek en privaat sleutelpaar aan dat gebruikt kan worden voor autenticatie. De private sleutel staat opgeslagen in ~/.ssh/id_dsa of ~/.ssh/id_rsa en de publieke sleutel staat in ~/.ssh/id_dsa.pub of ~/.ssh/id_rsa.pub voor respectievelijk sleuteltypen DSA en RSA. De publieke sleutel moet voor beide RSA- of DSA-sleutels in het bestand ~/.ssh/authorized_keys van de andere machine staan om dit te laten werken. Nu is het mogelijk een verbinding te maken met een andere machine die gebaseerd is op SSH sleutels in plaats van op wachtwoorden. Als er een wachtwoordzin is gebruikt bij &man.ssh-keygen.1; dan wordt de gebruiker iedere keer dat de private sleutel wordt gebruikt een wachtwoord gevraagd. &man.ssh-agent.1; kan het ongemak van steeds opnieuw een lange wachtwoordzin moeten ingeven verlichten en wordt beschreven in het onderdeel . Afhankelijk van de gebruikte versie van OpenSSH kunnen opties en bestanden verschillen. Het is verstandig de handleiding &man.ssh-keygen.1; te raadplegen. <application>ssh-agent</application> en <application>ssh-add</application> De hulpprogramma's &man.ssh-agent.1; en &man.ssh-add.1; bieden de mogelijkheid om SSH in het geheugen te laden zodat niet iedere keer de wachtwoordzin ingegeven hoeft te worden. Het hulpprogramma &man.ssh-agent.1; handelt de autenticatie af voor de geheime sleutels die erin geladen zijn. &man.ssh-agent.1; wordt gebruikt om andere programma's te starten. Bij eenvoudig gebruik kan er een shell mee gestart worden of meer complex een schermbeheerprogramma. Voordat &man.ssh-agent.1; in een shell gebruikt kan worden dient het eerst gestart te worden met een shell als argument. Daarna kan de identiteit toegevoegd worden daar &man.ssh-add.1; aan te roepen en de wachtwoordzin voor de geheime sleutel op te geven. Als deze stappen zijn voltooid kan een gebruiker met &man.ssh.1; naar iedere host waar de corresponderende publieke sleutel is geïnstalleerd: &prompt.user; ssh-agent csh &prompt.user; ssh-add Enter passphrase for /home/user/.ssh/id_dsa: Identity added: /home/user/.ssh/id_dsa (/home/user/.ssh/id_dsa) &prompt.user; Om &man.ssh-agent.1; te gebruiken in X11 dient er een verwijzing naar &man.ssh-agent.1; in ~/.xinitrc te staan. Dan zijn de diensten van &man.ssh-agent.1; beschikbaar voor alle programma's die in X11 gestart worden. Een ~/.xinitrc zou er als volgt uit kunnen zien: exec ssh-agent startxfce4 Hiermee wordt &man.ssh-agent.1; gestart die op zijn beurt XFCE start, iedere keer dat X11 start. Als dat is gebeurd en X11 is herstart zodat de wijzigingen actief zijn, dan kan eenvoudigweg &man.ssh-add.1; gestart worden om alle beschikbare SSH sleutels te laden. SSH tunnels OpenSSH tunnels OpenSSH kan een tunnel maken waarin een ander protocol ingepakt kan worden zodat er een versleutelde sessie ontstaat. Het volgende commando geeft &man.ssh.1; aan dat er een tunnel voor telnet gemaakt moet worden: &prompt.user; ssh -2 -N -f -L 5023:localhost:23 user@foo.example.com &prompt.user; Aan het ssh commando worden de volgende opties meegegeven: Dit dwingt ssh om versie 2 van het protocol te gebruiken. Gebruik van deze optie wordt afgeraden als er verbinding wordt gemaakt met oudere SSH servers. Dit geeft aan dat er geen commando volgt, maar dat er een tunnel opgezet moet worden. Als deze optie niet aanwezig was, zou ssh een normale sessie starten. Dit dwingt ssh om in de achtergrond te draaien. Dit geeft aan dat de lokaal een tunnel wordt gemaakt in de vorm lokale_poort:netwerk_host:netwerk_poort. Wijst naar een gebruiker op de SSH server op het netwerk. Een SSH tunnel werkt doordat een luistersocket wordt gemaakt op localhost op de aangegeven poort. Die stuurt dan iedere ontvangen verbinding op de lokale host/poort via de SSH verbinding door naar de aangegeven host en poort op het netwerk. In het voorbeeld wordt poort 5023 op localhost doorgestuurd naar poort 23 op localhost van de machine op het netwerk. Omdat 23 telnet is, zou dit een veilige telnet verbinding opleveren door een SSH tunnel. Dit kan gebruikt worden om ieder willekeurig onveilig TCP protocol in te pakken als SMTP, POP3, FTP, etc. SSH gebruiken om een veilige tunnel te maken voor SMTP &prompt.user; ssh -2 -N -f -L 5025:localhost:25 user@mailserver.example.com user@mailserver.example.com's password: ***** &prompt.user; telnet localhost 5025 Trying 127.0.0.1... Connected to localhost. Escape character is '^]'. 220 mailserver.example.com ESMTP Dit kan samen met een &man.ssh-keygen.1; en extra gebruikersaccounts gebruikt worden om een min of meer naadloze en eenvoudige SSH tunnelomgeving te maken. In plaats van wachtwoorden kunnen sleutels gebruikt worden en de tunnels kunnen in de omgeving van een aparte gebruiker draaien. Praktische voorbeelden van een SSH tunnel Veilige toegang tot een POP3 server Op het werk staat een SSH server die verbindingen van buitenaf toestaat. Op hetzelfde netwerk op kantoor staat een mailserver waarop POP3 draait. Het netwerk of het netwerkpad tussen de locatie op Internet en kantoor is wellicht niet helemaal te vertrouwen. Om deze reden dient de mailserver op een veilige manier benaderd te worden. De oplossing is een SSH verbinding opzetten naar de SSH server op kantoor en dan door de tunnel heen een verbinding opzetten met de mailserver. &prompt.user; ssh -2 -N -f -L 2110:mail.example.com:110 user@ssh-server.example.com user@ssh-server.example.com's password: ****** Als de tunnel eenmaal draait, dan kan de mailcliënt naar localhost poort 2110 gewezen worden. Alle verbinding naar die poort worden veilig doorgestuurd door de tunnel naar mail.example.com. Een draconische firewall omzeilen Sommige netwerkbeheerders stellen draconische firewallregels op en filteren niet alleen inkomende verbindingen, maar ook uitgaande. Meestal mag dan alleen maar verbinding gemaakt worden met andere machines op poorten 22 en 80 voor SSH en websurfen. Soms wil een gebruiker dan toch toegang krijgen tot andere (wellicht niet netwerkgerelateerde) diensten, zoals een Ogg Vorbis server om muziek te streamen. Als die Ogg Vorbis server streamt op een andere poort dan 22 of 80, dan kan deze niet bereikt worden. De oplossing ligt in het opzetten van een SSH verbinding naar een machine buiten de firewall en die tunnel te gebruiken om bij de Ogg Vorbis server te komen. &prompt.user; ssh -2 -N -f -L 8888:music.example.com:8000 user@unfirewalled-system.example.org user@unfirewalled-system.example.org's password: ******* De streamingcliënt kan nu gewezen worden naar localhost poort 8888 vanwaar er wordt doorverwezen naar music.example.com poort 8000 en zo wordt de firewall succesvol ontwerken. De optie <varname>AllowUsers</varname> Vaak is het verstandig om beperkingen aan te brengen op het gebied van welke gebruikers kunnen aanmelden en van waar. De optie AllowUsers biedt deze mogelijkheid. Om bijvoorbeeld alleen root toe te staan zich aan te melden van 192.168.1.32, kan iets als de volgende regel worden opgenomen in het bestand /etc/ssh/sshd_config: AllowUsers root@192.168.1.32 Om de gebruiker admin het recht te geven zich van overal aan te melden hoeft alleen de gebruikersnaam vermeld te worden: AllowUsers admin Meerdere gebruikers met rechten of beperkingen horen op dezelfde regel te staan: AllowUsers root@192.168.1.32 admin Het is van belang dat iedere gebruiker die zich moet kunnen aanmelden wordt genoemd. De overige gebruikers worden buitengesloten. Nadat er wijzigingen zijn gemaakt aan /etc/ssh/sshd_config dienen de bestanden in &man.sshd.8; geladen te worden: &prompt.root; service sshd reload Meer informatie OpenSSH &man.ssh.1; &man.scp.1; &man.ssh-keygen.1; &man.ssh-agent.1; &man.ssh-add.1; &man.ssh.config.5; &man.sshd.8; &man.sftp-server.8; &man.sshd.config.5; Bestandssysteem toegangscontrolelijsten (<acronym>ACL</acronym>s) TomRhodesBijgedragen door ACL In combinatie met verbeteringen als snapshots, biedt &os;  de veiligheid van Toegangscontrolelijsten voor Bestandssystemen (Access Control Lists, ACLs). Met toegangscontrolelijsten wordt het standaard &unix; rechtenmodel uitgebreid op een zeer verenigbare (&posix;.1e) manier. Deze methodes stellen een beheerder in staat om gebruik te maken en voordeel te halen uit een geraffineerder beveiligingsmodel. Om ondersteuning voor ACLs voor bestandssystemen in te schakelen dient het volgende in de kernel gecompileerd te worden: options UFS_ACL Als deze optie niet aanwezig is, dan wordt er een waarschuwing weergegeven als er wordt geprobeerd een bestandssysteem aan te koppelen dat gebruik maakt van ACLs. Deze optie is al geactiveerd in de GENERIC kernel. ACLs zijn afhankelijk van uitgebreide attributen die zijn ingeschakeld op het bestandssysteem. Uitgebreide attributen worden standaard ondersteund in het volgende generatie &unix; bestandssysteem UFS2. Er is meer administratieve rompslomp nodig om uitgebreide attributen in te stellen op UFS1 dan op UFS2. De prestaties van uitgebreide attributen zijn op UFS2 ook veel beter. Daarom wordt UFS2 ook meestal aangeraden boven UFS1 bij het gebruik van toegangscontrolelijsten. ACLs worden ingeschakeld door de beheersvlag op het moment van aankoppelen. Dit kan ook in /etc/fstab staan. De vlag op het moment van aankoppelen kan ook automatisch gezet worden op een persistente wijze met &man.tunefs.8; door een superblok in de bestandssysteemkop te wijzigen. In het algemeen wordt de voorkeur gegeven aan de vlag in het superblok om een aantal redenen: De ACLs vlag op het moment van aankoppelen kan niet gewijzigd worden bij opnieuw aankoppelen (&man.mount.8; ), maar alleen door een volledige &man.umount.8; en een verse &man.mount.8;. Dit betekent dat ACLs niet ingeschakeld kunnen worden op root-bestandssysteem na het opstarten. Het betekent ook dat de aard van een bestandssysteem niet veranderd kan worden als het eenmaal in gebruik is. Het inschakelen van de superblokvlag zorgt ervoor dat het bestandssysteem altijd wordt aangekoppeld met de ACLs ingeschakeld, zelfs als het niet in fstab staat of als de apparaten van plaats veranderen. Hiermee wordt voorkomen dat het bestandssysteem wordt gebruikt zonder dat ACLs ingeschakeld zijn, wat ervoor zou kunnen zorgen dat ACLs onjuist worden toegepast wat weer kan zorgen voor beveiligingsproblemen. Wellicht wordt het mogelijk om de ACLs via de vlag in te schakelen zonder een compleet verse &man.mount.8;, maar de ontwikkelaars vinden het wenselijk om het per ongeluk zonder ACLs aankoppelen te ontmoedigen, omdat er bijzonder vervelende gevolgen kunnen zijn als ACLs worden ingeschakeld, daarna worden uitgezet en weer worden ingeschakeld zonder dat de uitgebreide attributen worden geschoond. In het algemeen geldt dat als ACLs eenmaal zijn ingeschakeld voor een bestandssysteem, ze niet meer uitgeschakeld moeten worden, omdat de resulterende bestandsbescherming wellicht niet compatibel is met dat wat gebruikers van het systeem nodig hebben en het opnieuw aanzetten van ACLs kan leiden tot het opnieuw koppelen van voorheen bestaande ACLs aan bestanden waarvoor de toegangsrechten sindsdien zijn aangepast, wat kan leiden tot onverwachte situaties. Bestandssystemen waarvoor ACLs zijn ingeschakeld worden weergegeven met een + (plus) teken als de toegangsrechten worden bekeken: drwx------ 2 robert robert 512 Dec 27 11:54 private drwxrwx---+ 2 robert robert 512 Dec 23 10:57 directory1 drwxrwx---+ 2 robert robert 512 Dec 22 10:20 directory2 drwxrwx---+ 2 robert robert 512 Dec 27 11:57 directory3 drwxr-xr-x 2 robert robert 512 Nov 10 11:54 public_html Hierboven is te zien dat mappen directory1, directory2 en directory3 allemaal gebruik maken van ACLs. De map public_html doet dat niet. Gebruik maken van <acronym>ACL</acronym>s De ACLs van het bestandssysteem kunnen bekeken worden met het hulpprogramma &man.getfacl.1;. Om de ACL op het bestand test te bekijken zou het volgende commando nodig zijn: &prompt.user; getfacl test #file:test #owner:1001 #group:1001 user::rw- group::r-- other::r-- Om de ACL op dit bestand te wijzigen wordt het hulpprogramma &man.setfacl.1; als volgt gebruikt: &prompt.user; setfacl -k test De vlag verwijdert alle bestaande ACLs van een bestand of bestandssysteem. De methode die de voorkeur geniet is gebruiken omdat die optie de basisvelden die nodig zijn voor het laten werken van de ACLs laat staan. &prompt.user; setfacl -m u:trhodes:rwx,group:web:r--,o::--- test Bij het commando hierboven, werd de optie gebruikt om de standaard ACL aan te passen. Omdat er geen voorgedefinieerde instellingen waren, die waren verwijderd door het commando daarvoor, werden nu de standaardinstellingen hersteld en de rechten die werden aangegeven toegevoegd. Let op dat bij het toevoegen van een gebruiker of een groep die niet bekend is op het systeem een foutmelding Invalid argument wordt geschreven naar stdout. Monitoren van beveiligingsproblemen met andere software TomRhodesGeschreven door Portaudit In de afgelopen jaren zijn er in de beveiligingswereld veel vorderingen gemaakt op het gebied van inzicht in kwetsbaarheden. Als er software naast het besturingssysteem wordt geïnstalleerd en ingesteld neemt op vrijwel ieder besturingssysteem het risico op inbraak toe. Inzicht in kwetsbaarheid is een vitale factor in beveiliging en hoewel &os; waarschuwingen publiceert voor het basissysteem, gaat het publiceren van waarschuwingen voor alle overige software de scope van het &os; Project te buiten. Er is een manier om inzicht te krijgen in de kwetsbaarheden voor additionele software en als beheerder gewaarschuwd te worden. Voor dit doel bestaat het &os; hulpprogramma Portaudit. De port ports-mgmt/portaudit zoekt naar bekende beveiligingsproblemen in een database die wordt bijgewerkt en onderhouden door het &os; Security Team en portontwikkelaars. Voordat Portaudit gebruikt kan worden dient het geïnstalleerd te worden uit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/ports-mgmt/portaudit && make install clean Tijdens het installatieproces worden de instellingenbestanden voor &man.periodic.8; bijgewerkt, waardoor Portaudit uitvoer in de dagelijkse security runs meekomt. Het is van belang dat de emails die aan de emailaccount van root worden gezonden en uit de dagelijkse beveiligingsronde komen ook echt worden gelezen. Er zijn geen verdere instellingen nodig. Na de installatie kan de beheerder de database bijwerken en bekende kwetsbaarheden in geïnstalleerde pakketten bekijken met het volgende commando: &prompt.root; portaudit -Fda De database wordt automatisch bijgewerkt tijdens de &man.periodic.8; run; dus het voorgaande commando is volledig optioneel. Het is alleen nodig om de volgende voorbeelden na te kunnen doen. De software de uit de Portscollectie is geïnstalleerd kan op elk moment door een beheerder ge-audit worden met: &prompt.root; portaudit -a Portaudit zal iets als het volgende produceren voor kwetsbare pakketten: Affected package: cups-base-1.1.22.0_1 Type of problem: cups-base -- HPGL buffer overflow vulnerability. Reference: <http://www.FreeBSD.org/ports/portaudit/40a3bca2-6809-11d9-a9e7-0001020eed82.html> 1 problem(s) in your installed packages found. You are advised to update or deinstall the affected package(s) immediately. Door met een webbrowser naar de aangegeven URL te gaan kan een beheerder meer informatie over de bewust kwetsbaarheid krijgen, waaronder de versies die het betreft, volgens de &os; Port versie en andere websites waarop beveiligingswaarschuwingen te lezen zijn. In het kort is Portaudit een krachtig hulpprogramma dat bijzonder handig is als het wordt gekoppeld aan het gebruik van de port Portupgrade. &os; beveiligingswaarschuwingen TomRhodesBijgedragen door &os; Beveiligingswaarschuwingen Net als veel andere kwalitatief goede productiebesturingssystemen publiceert &os; Beveiligingswaarschuwingen. Deze waarschuwingen worden meestal pas naar de beveiligingslijst gemaild en gedocumenteerd in de Errata als de van toepassing zijnde uitgaven gepatcht zijn. In deze paragraaf wordt toegelicht wat een waarschuwing is, hoe die te begrijpen en welke maatregelen er genomen moeten worden om een systeem bij te werken. Hoe ziet een waarschuwing eruit? De &os; beveiligingswaarschuwingen zien er ongeveer uit als die hieronder die van de &a.security-notifications.name; mailinglijst komt. ============================================================================= FreeBSD-SA-XX:XX.UTIL Security Advisory The FreeBSD Project Topic: denial of service due to some problem Category: core Module: sys Announced: 2003-09-23 Credits: Person Affects: All releases of &os; &os; 4-STABLE prior to the correction date Corrected: 2003-09-23 16:42:59 UTC (RELENG_4, 4.9-PRERELEASE) 2003-09-23 20:08:42 UTC (RELENG_5_1, 5.1-RELEASE-p6) 2003-09-23 20:07:06 UTC (RELENG_5_0, 5.0-RELEASE-p15) 2003-09-23 16:44:58 UTC (RELENG_4_8, 4.8-RELEASE-p8) 2003-09-23 16:47:34 UTC (RELENG_4_7, 4.7-RELEASE-p18) 2003-09-23 16:49:46 UTC (RELENG_4_6, 4.6-RELEASE-p21) 2003-09-23 16:51:24 UTC (RELENG_4_5, 4.5-RELEASE-p33) 2003-09-23 16:52:45 UTC (RELENG_4_4, 4.4-RELEASE-p43) 2003-09-23 16:54:39 UTC (RELENG_4_3, 4.3-RELEASE-p39) CVE Name: CVE-XXXX-XXXX For general information regarding FreeBSD Security Advisories, including descriptions of the fields above, security branches, and the following sections, please visit http://www.FreeBSD.org/security/. I. Background II. Problem Description III. Impact IV. Workaround V. Solution VI. Correction details VII. References Het veld Topic geeft aan wat precies het probleem is. Het is eigenlijk een inleiding op de beveiligingswaarschuwing en geeft aan welke programma kwetsbaar is. Het veld Category geeft aan welk onderdeel van het systeem kwetsbaar is. Dat kan een van de onderdelen core, contrib of ports zijn. De categorie core betekent dat de een kerncomponent van het &os; besturingssysteem kwetsbaar is. De categorie contrib betekent dat software die toegevoegd is aan het &os; Project kwetsbaar is, zoals sendmail. Tenslotte geeft de categorie ports aan dat een optionele component uit de Portscollectie kwetsbaar is. Het veld Module geeft aan waar de component zich bevindt, bijvoorbeeld sys. In dit voorbeeld wordt het duidelijk dat de module sys kwetsbaar is. Hier gaat het dus om een kwetsbaar component die gebruikt wordt in de kernel. Het veld Announced geeft aan wanneer de beveiligingswaarschuwing gepubliceerd of aangekondigd is. Dit betekent dat het beveiligingsteam heeft bevestigd dat het probleem bestaat en dat er een patch is gecommit in het depot met de broncode van &os;. In het veld Credits wordt iemand of een organisatie bedankt die de kwetsbaarheid heeft ontdekt en gerapporteerd. Het veld Affects geeft aan welke uitgaven van &os; door deze kwetsbaarheid worden getroffen. Voor de kernel kan snel gekeken worden naar de uitvoer van ident voor de betreffende bestanden om te bepalen welke revisie ze hebben. Voor ports is het versienummer te zien in /var/db/pkg. Als het systeem niet gelijk op loopt met het &os; Subversion-depot en dagelijks herbouwd wordt, dan is de kans groot dat het systeem kwetsbaar is. Het veld Corrected geeft de datum, tijd en tijdzone aan en de uitgave die is aangepast. Gereserveerd voor de identificatie-informatie die gebruikt wordt om kwetsbaarheden in het Common Vulnerabilities Database System op te zoeken. Het veld Background geeft meer informatie over wat er precies aan de hand is. Meestal staat hier waarom het programma aanwezig is in &os;, waar het voor gebruikt wordt en hoe het programma is ontstaan. Het veld Problem Description geeft gedetailleerde toelichting op het beveiligingsprobleem. Hier kan informatie bij staat over programmacode die fouten bevat of zelfs hoe het programma gebruikt kan worden om een beveiligingsgat te openen. Het veld Impact beschrijft welke invloed het probleem kan hebben op het systeem. Dit kan bijvoorbeeld een ontzegging van dienst aanval zijn, gebruikers extra rechten geven of het verkrijgen van supergebruiker toegang voor de aanvaller zijn. Het veld Workaround geeft aan hoe het mogelijk is het probleem te omzeilen (workaround) in het geval systeembeheerders niet in staat zijn om het systeem bij te werken. Dit zou te maken kunnen hebben met de tijd, beschikbaarheid van het netwerk en een hele lijst met andere redenen. Hoe dan ook, beveiliging dient serieus genomen te worden en een systeem dat kwetsbaar is moet bijgewerkt worden of het gat in de beveiliging moet gedicht worden met de alternatieve oplossing. Het veld Solution geeft instructies over hoe een systeem aangepast kan worden. Dit is een werkinstructie die getest en gecontroleerd is om een systeem aan te passen en weer veilig werkend te krijgen. In het veld Correction Details staan de Subversion-takken of uitgavenamen, met de punten veranderd in een liggend streepje. Er staat ook welke revisienummer de aangetaste bestanden binnen een tak hebben. In het veld References wordt gewoonlijk verwezen naar andere bronnen. Dit kunnen web-URLs, boeken, mailinglijsten en nieuwsgroepen zijn. Procesaccounting TomRhodesGeschreven door Procesaccounting Procesaccounting is een beveiligingsmethode die een beheerder in staat stelt om in de gaten te houden welke systeembronnen worden gebruikt, hoe ze over gebruikers verdeeld zijn, systeemmonitoring biedt en op minimalistische wijze het gebruik van commando's door gebruikers volgt. Deze methode heeft voordelen en nadelen. Eén van de positieve punten is dat een inbraak gevolgd kan worden tot het moment waarop die zich voordeed. Nadelen zijn de grootte van de logboeken die door procesaccounting worden gegenereerd en de schijfruimte die dat kost. In dit onderdeel wordt een beheerder de basis van procesaccounting getoond. Procesaccounting inschakelen en gebruiken Voordat procesaccounting gebruikt kan worden dient het te worden ingeschakeld met de volgende commando's: &prompt.root; touch /var/account/acct &prompt.root; accton /var/account/acct &prompt.root; echo 'accounting_enable="YES"' >> /etc/rc.conf Eenmaal ingeschakeld begint accounting met het bijhouden van CPU statistieken, commando's, enzovoort. Alle accounting logboeken worden in een niet leesbaar formaat bijgehouden en zijn uit te lezen met &man.sa.8;. Bij het uitvoeren zonder opties, toont sa informatie gerelateerd aan het aantal aanroepen per gebruiker, de totale tijd in minuten die is verstreken, de totale CPU- en gebruikerstijd in minuten, gemiddeld aantal I/O operaties, enzovoort. Informatie over uitgevoerde commando's kan bekeken worden met &man.lastcomm.1;. Zo kan met lastcomm bijvoorbeeld weergegeven worden welke commando's door gebruikers op een specifieke &man.ttys.5; zijn uitgevoerd: &prompt.root; lastcomm ls trhodes ttyp1 Het bovenstaande commando toont ieder bekend gebruikt van ls door de gebruiker trhodes op terminal ttyp1. Veel andere handige opties staan beschreven in &man.lastcomm.1;, &man.acct.5; en &man.sa.8;.