diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml
index 18bc791092..0fe994f595 100644
--- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml
+++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml
@@ -1,2884 +1,2863 @@
 <!--
      The FreeBSD Dutch Documentation Project
 
      $FreeBSD$
-     $FreeBSDnl: doc/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml,v 1.57 2006/01/05 21:13:20 siebrand Exp $
-     Gebaseerd op: 1.144
+     $FreeBSDnl: doc/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml,v 1.58 2006/08/12 22:53:09 remko Exp $
+     Gebaseerd op: 1.145
 -->
 
 <chapter id="basics">
   <chapterinfo>
     <authorgroup>
       <author>
 	<firstname>Chris</firstname>
 	<surname>Shumway</surname>
 	<contrib>Herschreven door </contrib>
       </author>
     </authorgroup>
     <authorgroup>
       <author>
 	<firstname>Remko</firstname>
 	<surname>Lodder</surname>
 	<contrib>Vertaald door </contrib>
       </author>
     </authorgroup>
   </chapterinfo>
 
   <title>&unix; beginselen</title>
 
   <sect1 id="basics-synopsis">
     <title>Overzicht</title>
 
     <para>Het volgende hoofdstuk behandelt de basiscommando's en
       functionaliteit van het &os; besturingssysteem.  Veel van dit
       materiaal is relevant voor elk &unix; achtig besturingssysteem.
       Als de lezer reeds bekend is met het materiaal, hoeft dit
       hoofdstuk niet gelezen te worden.  Lezer die nog niet eerder
       met &os; te maken hebben gehad wordt aangeraden door te
       lezen.</para>
 
     <para>Na het lezen van dit hoofdstuk weet de lezer:</para>
 
     <itemizedlist>
       <listitem>
 	<para>Hoe <quote>virtuele consoles</quote> in &os; gebruikt
 	  kunnen worden;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Hoe &unix; bestandspermissies werken en hoe
 	  bestandsvlaggen in &os; werken;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Hoe het standaard &os; bestandssysteem eruit ziet;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Hoe een &os; harde schijf is ingedeeld;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Hoe bestandssystemen gemount en ge-unmount
 	  worden;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Wat processen, daemons en signalen zijn;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Wat een shell is en hoe de standaard omgevingsvariabelen
 	  veranderd kunnen worden;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Hoe elementaire tekstverwerkers te gebruiken;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Wat apparaten en apparaatmountpunten zijn;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Welk binair formaat &os; gebruikt;</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>Hoe handleidingen te gebruiken meer informatie.</para>
       </listitem>
     </itemizedlist>
   </sect1>
 
   <sect1 id="consoles">
     <title>Virtuele consoles en terminals</title>
 
     <indexterm><primary>Virtuele consoles</primary></indexterm>
 
     <indexterm><primary>terminals</primary></indexterm>
 
     <para>&os; kan op diverse manieren gebruikt worden.
       &Eacute;&eacute;n van deze manieren is het typen van commando's
       in een tekstterminal.  Veel van de flexibiliteit en kracht van
       een &unix; besturingssysteem is gemakkelijk beschikbaar als je
       &os; op deze manier gebruikt.  Dit onderdeel beschrijft wat
       <quote>terminals </quote> en <quote>consoles</quote> zijn en hoe
       je deze kan gebruiken in &os;.</para>
 
     <sect2 id="consoles-intro">
       <title>De console</title>
 
       <indexterm><primary>console</primary></indexterm>
 
       <para>Als &os; niet is ingesteld om automatisch een grafische
 	omgeving te starten tijdens het opstarten, geeft het systeem
 	een login prompt als het gestart is.  Dit gebeurt direct nadat
 	de startscripts klaar zijn.  Er wordt iets als het volgende
 	getoond:</para>
 
       <screen>Additional ABI support:.
 Local package initialization:.
 Additional TCP options:.
 
 Fri Sep 20 13:01:06 EEST 2002
 
 &os;/i386 (pc3.example.org) (ttyv0)
 
 login:</screen>
 
       <para>De meldingen op het scherm kunnen wellicht iets anders zijn
 	op een systeem, maar het zal iets soortgelijks zijn.  De
 	laatste twee regels zijn de regels waar het nu over gaat.
 	De voorlaatste regel toont:</para>
 
       <programlisting>&os;/i386 (pc3.example.org) (ttyv0)</programlisting>
 
       <para>Deze regel bevat enkele informatie over het systeem dat
 	net gestart is: dit is een <quote>&os;</quote> console,
 	draaiend op een Intel of soortgelijke processor op de x86
 	architectuur.
 
 	<footnote>
 	  <para>Dit betekent <literal>i386</literal>.  Let op: ook al
 	    draait &os; niet op een Intel 386 processor, toch is dit
 	    een <literal>i386</literal>.  Het is niet het type
 	    processor, maar de processor
 	    <quote>architectuur</quote>.</para>
 	</footnote>
 
 	De naam van de machine (elke &unix; machine heeft een
 	naam) is <hostid>pc3.example.org</hostid> en dit is de console
 	van het systeem, de <devicename>ttyv0</devicename>
 	terminal.</para>
 
       <para>De laatste regel is altijd:</para>
 
       <programlisting>login:</programlisting>
 
       <para>Dit is het deel waar een <quote>gebruikersnaam</quote>
 	ingevuld moet worden om aan te melden op &os;.  Het volgende
 	deel beschrijft hoe dat werkt.</para>
     </sect2>
 
     <sect2 id="consoles-login">
       <title>Aanmelden op &os;</title>
 
       <para>&os; is een multi-user en multi-processing systeem.  Dit is
 	de formele beschrijving die meestal gegeven wordt aan een
 	systeem dat gebruikt wordt door meerdere personen die
 	gelijktijdig verschillende programma's draaien op
 	&eacute;&eacute;n enkele machine.</para>
 
       <para>Elk multi-user systeem heeft een manier nodig om een
 	<quote>gebruiker</quote> van alle andere gebruikers te kunnen
 	onderscheiden.  In &os; (en alle andere &unix; achtige
 	besturingssystemen), wordt dit bereikt door te eisen dat
 	elke gebruiker moet <quote>aanmelden</quote> op het systeem
 	voordat hij/zij programma's kan draaien.  Elke gebruiker heeft
 	een unieke naam (de <quote>gebruikersnaam</quote>) en een
 	persoonlijke, geheime sleutel (het <quote>wachtwoord</quote>).
 	&os; vraagt om deze twee gegevens voordat het een gebruiker
 	toegestaat om programma's te draaien.</para>
 
       <indexterm><primary>startup scripts</primary></indexterm>
 
       <para>Direct nadat &os; is opgestart en de opstartscripts
 	<footnote>
 	  <para>Opstart scripts zijn programma's die automatisch gestart
 	    worden tijdens het opstarten.  Het hoofddoel van deze
 	    programma's is om dingen goed te zetten zodat alle andere
 	    programma's ook kunnen draaien, en om services te starten
 	    die je geconfigureerd hebt om bruikbare zaken in de
 	    achtergrond te doen.</para>
 	</footnote>
 	afgerond zijn, wordt een prompt getoond dat vraagt om een
 	geldige aanmeldnaam op te geven.</para>
 
       <screen>login:</screen>
 
       <para>In dit voorbeeld wordt aangenomen de gebruikersnaam
 	<username>john</username> is.  Als na deze prompt
 	<literal>john</literal> wordt getype en op
 	<keycap>Enter</Keycap> wordt gedrukt, verschijnt hierna
 	een prompt om het <quote> wachtwoord</quote> in te
 	voeren:</para>
 
       <screen>login: <userinput>john</userinput>
 Password:</screen>
 
       <para>Nu kan <username>john</username>'s wachtwoord ingevoerd
 	worden en op <keycap>Enter</keycap> gedrukt worden.  Het
 	wachtwoord wordt <emphasis>niet getoond</emphasis>!  Daarover
 	hoeft geen zorg te bestaan.  Het is voldoende om te zeggen dat
 	dit om veiligheidsredenen gedaan wordt.</para>
 
       <para>Als het juiste wachtwoord is ingegeven, is er aangemeld bij
 	op &os; en in het systeem klaar om alle beschikbare commando's
 	uit te voeren.</para>
 
       <para>Na het aanmelden is de <acronym>MOTD</acronym> of het
 	bericht van de dag zichtbaar, gevolgd door een commandoprompt
 	(een <literal>#</literal>, <literal>$</literal> of een
 	<literal>%</literal> karakter).  Dit geeft aan dat er succesvol
 	is aangemeld op &os;.</para>
     </sect2>
 
     <sect2 id="consoles-virtual">
       <title>Meerdere consoles</title>
 
       <para>&unix; programma's draaien in &eacute;&eacute;n console is
 	prima, maar &os; kan veel programma's tegelijk draaien.  Om
 	maar &eacute;&eacute;n console te hebben waar commando's
 	ingetypt kunnen worden zou zonde zijn van een besturingssysteem
 	als &os; waar meerdere programma's tegelijkertijd op kunnen
 	draaien.  Hier kunnen <quote>virtuele consoles</quote> van pas
 	komen.</para>
 
       <para>&os; kan ingesteld worden om verschillende virtuele
 	consoles te tonen.  Met toetscombinaties kan van de ene console
 	naar de gewisseld worden.  Elke console heeft zijn eigen
 	uitvoerkanaal, en &os; zorgt ervoor dat alle toetsenbordinvoer
 	en monitoruitvoer goed wordt gezet als er van de ene console
 	naar de volgende wordt gewisseld.</para>
 
       <para>In &os; kunnen speciale toetscombinaties gebruikt worden om
 	te wisselen naar een ander virtueel console.
 	<footnote>
 	  <para>Een redelijk technische en accurate beschrijving van
 	    alle details over de &os; console en toetsenborddrivers
 	    staan in de hulppagina's van &man.syscons.4;,
 	    &man.atkbd.4;, &man.vidcontrol.1; en &man.kbdcontrol.1;.
 	    Hier wordt niet verder op ingegaan, maar de
 	    ge&iuml;nteresseerde lezer kan altijd de hulppagina's
 	    raadplegen voor meer details en een grondige uitleg over
 	    hoe alles werkt.</para>
 	</footnote>
 	In &os; kan
 	<keycombo><keycap>Alt</keycap><keycap>F1</keycap></keycombo>,
 	<keycombo><keycap>Alt</keycap><keycap>F2</keycap></keycombo>
 	tot en met
 	<keycombo><keycap>Alt</keycap><keycap>F8</keycap></keycombo>
 	gebruikt worden om te wisselen naar een ander virtueel
 	console.</para>
 
       <para>Als wordt gewisseld van de ene naar de andere console zorgt
 	&os; dat de uitvoer bewaard blijft.  Het resultaat is een
 	<quote>illusie</quote> van het hebben van meerdere schermen en
 	toetsenborden die gebruikt kunnen worden om commando's in te
 	voeren om &os; te laten draaien.  De programma's die in de ene
 	virtuele console draaien, stoppen niet als de console niet
 	zichtbaar is.  Ze blijven doordraaien als naar een andere
 	virtuele console wordt gewisseld.</para>
     </sect2>
 
     <sect2 id="consoles-ttys">
       <title>Het bestand <filename>/etc/ttys</filename></title>
 
       <para>De standaardinstelling van &os; start op met acht virtuele
 	consoles.  Dit is echter geen vaste waarde en een installatie
 	kan eenvoudig aangepast worden, zodat het systeem gestart
 	wordt met meer of minder virtuele consoles.  De hoeveelheid en
 	instellingen van de virtuele consoles worden ingesteld in
 	<filename>/etc/ttys</filename>.</para>
 
       <para><filename>/etc/ttys</filename> kan gebruikt worden om
 	virtuele consoles in te stellen.  Elke niet-commentaar
 	regel in dit bestand (regels die niet beginnen met een
 	<literal>#</literal> karakter) bevat instellingen voor een
 	terminal of virtuele console.  De standaardversie van dit
 	bestand die meegeleverd wordt met &os; stelt negen virtuele
 	consoles in en activeert er acht.  Dit zijn de regels die
 	beginnen met <literal>ttyv</literal>:</para>
 
       <programlisting># naam  getty                             type    status           commentaar
 #
 ttyv0   "/usr/libexec/getty Pc"         cons25  on  secure
 # Virtual terminals
 ttyv1   "/usr/libexec/getty Pc"         cons25  on  secure
 ttyv2   "/usr/libexec/getty Pc"         cons25  on  secure
 ttyv3   "/usr/libexec/getty Pc"         cons25  on  secure
 ttyv4   "/usr/libexec/getty Pc"         cons25  on  secure
 ttyv5   "/usr/libexec/getty Pc"         cons25  on  secure
 ttyv6   "/usr/libexec/getty Pc"         cons25  on  secure
 ttyv7   "/usr/libexec/getty Pc"         cons25  on  secure
 ttyv8   "/usr/X11R6/bin/xdm -nodaemon"  xterm   off secure</programlisting>
 
       <para>Een uitgebreide beschrijving van elke kolom in dit
 	bestand en alle mogelijke opties voor virtuele consoles staan
 	in de &man.ttys.5; hulppagina
 	gebruiken.</para>
     </sect2>
 
     <sect2 id="consoles-singleuser">
       <title>Single-user console</title>
 
       <para>In <xref linkend="boot-singleuser"> staat een
 	gedetailleerde beschrijving van de <quote>single-user
 	  modus</quote>.  Het is belanrijk te melden dat er in
 	single-user modus maar &eacute;&eacute;n console is.  Er zijn
 	geen virtuele consoles beschikbaar.  De instellingen van de
 	single-user modus console staan ook in
 	<filename>/etc/ttys </filename>.  De regel begint met
 	<literal>console</literal>:</para>
 
       <programlisting># name  getty                             type    status           commentaar
 #
 # Als een console gemarkeerd is als "insecure", zal het init script om het root-wachtwoord
 # vragen wanneer het in single-user mode komt.
 console none                              unknown off secure</programlisting>
 
       <note>
 	<para>Zoals het commentaar boven de <literal>console</literal>
 	  regel aangeeft, kan in deze regel het woord
 	  <literal>secure</literal> gewijzigd worden in
 	  <literal>insecure</literal>.  In dat geval vraagt &os; bij
 	  het opstarten in single-user modus nog steeds om een
 	  <username>root</username>-wachtwoord.</para>
 
 	<para><emphasis>Pas op als dit wordt veranderd in
 	    <literal>insecure</literal></emphasis>.  Als het wachtwoord
 	  van de gebruiker <username>root</username> zoek is,
 	  wordt het opstarten in single-user modus lastig.  Het is nog
 	  steeds mogelijk, maar het kan vrij moeilijk zijn voor iemand
 	  die &os; niet zo goed kent met betrekking tot het opstarten
 	  en de programma's die daarbij gebruikt worden.</para>
       </note>
     </sect2>
   </sect1>
 
   <sect1 id="permissions">
     <title>Rechten</title>
 
     <indexterm><primary>UNIX</primary></indexterm>
 
     <para>&os;, direct afgeleid van BSD &unix;, is gebaseerd op
       verschillende belangrijke &unix; concepten.  Het meest bekende is
       dat &os; een multi-user systeem is.  Het systeem kan meerdere
       gebruikers behandelen die tegelijkertijd totaal verschillende
       dingen doen.  Het systeem is verantwoordelijk voor het netjes
       delen en beheren voor aanvragen voor hardware, randapparatuur,
       geheugen en cpu tijd tussen elke gebruiker.</para>
 
     <para>Omdat het systeem in staat is om meerdere gebruikers te
       ondersteunen, heeft alles wat door het systeem beheerd wordt een
       set van rechten die aangeeft wie mag lezen, schrijven en de
       bron mag uitvoeren.  Deze rechten zijn opgeslagen in drie
       octetten, die weer in drie stukjes onderverdeeld zijn:
       &eacute;&eacute;n voor de eigenaar van het bestand,
       &eacute;&eacute;n voor de groep waar het bestand toe behoort en
       &eacute;&eacute;n voor de overigen.  De numerieke weergave werkt
       als volgt:</para>
 
     <indexterm><primary>Rechten</primary></indexterm>
 
     <indexterm><primary>Bestandsrechten</primary></indexterm>
 
     <informaltable frame="none" pgwide="1">
       <tgroup cols="3">
 	<thead>
 	  <row>
 	    <entry>Waarde</entry>
 
 	    <entry>Recht</entry>
 
 	    <entry>Maprecht</entry>
 	  </row>
 	</thead>
 
 	<tbody>
 	  <row>
 	    <entry>0</entry>
 
 	    <entry>Niet lezen, niet schrijven, niet uitvoeren</entry>
 
 	    <entry><literal>---</literal></entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry>1</entry>
 
 	    <entry>Niet lezen, niet schrijven,  uitvoeren</entry>
 
 	    <entry><literal>--x</literal></entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry>2</entry>
 
 	    <entry>Niet lezen, schrijven, niet uitvoeren</entry>
 
 	    <entry><literal>-w-</literal></entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry>3</entry>
 
 	    <entry>Niet lezen, schrijven, uitvoeren</entry>
 
 	    <entry><literal>-wx</literal></entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry>4</entry>
 
 	    <entry>Lezen, niet schrijven, niet uitvoeren</entry>
 
 	    <entry><literal>r--</literal></entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry>5</entry>
 
 	    <entry>Lezen, niet schrijven, uitvoeren</entry>
 
 	    <entry><literal>r-x</literal></entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry>6</entry>
 
 	    <entry>Lezen, schrijven, niet uitvoeren</entry>
 
 	    <entry><literal>rw-</literal></entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry>7</entry>
 
 	    <entry>Lezen, schrijven, uitvoeren</entry>
 
 	    <entry><literal>rwx</literal></entry>
 	  </row>
 	</tbody>
       </tgroup>
     </informaltable>
 
     <indexterm><primary><command>ls</command></primary></indexterm>
 
     <indexterm><primary>mappen</primary></indexterm>
 
     <para>De <option>-l</option> optie kan gebruikt worden met
       &man.ls.1; om een lange lijst met de inhoud van een map te zien
       die een kolom heeft met informatie over bestandsrechten voor de
       eigenaar, groep en de rest.  <command>ls -l</command> in een
       willekeurige map kan het volgende laten zien:</para>
 
     <screen>&prompt.user; <userinput>ls -l</userinput>
 total 530
 -rw-r--r--  1 root  wheel     512 Sep  5 12:31 myfile
 -rw-r--r--  1 root  wheel     512 Sep  5 12:31 otherfile
 -rw-r--r--  1 root  wheel    7680 Sep  5 12:31 email.txt
 ...</screen>
 
     <para>Zo ziet de eerste kolom van <command>ls -l</command>
       eruit:</para>
 
     <screen>-rw-r--r--</screen>
 
     <para>Het eerste (meest linkse) karakter geeft aan of dit een
       reguliere bestand is, een map, een speciaal karakter
       component(!), een socket of een andere pseudo-file component(!).
       In dit geval betekent de <literal>-</literal> dat het een
       regulier bestand is.  De volgende drie karakters,
       <literal>rw-</literal> in dit voorbeeld, geven de rechten voor de
       eigenaar van het bestand.  De drie karakters
       <literal>r--</literal>erna geven de rechten van voor de groep van
       het bestand.  De overige drie karakters <literal>r--</literal>
       tonen de rechten voor de rest.  Een streepje betekent dat de
       rechten uitgeschakeld zijn.  In het geval van dit bestand zijn de
       rechten zo ingesteld dat de eigenaar kan lezen en schrijven naar
       het bestand, de groep het bestand kan lezen, en de rest kan het
       bestand alleen lezen.  Volgens de tabel hierboven worden de
       rechten <literal>644</literal>, waar de cijfers de drie stukjes
       van de rechten aangeven.</para>
 
     <para>Dit is allemaal leuk en aardig, maar hoe controleert het
       systeem dan rechten voor apparaten?  &os; behandelt de meeste
       hardware apparaten als bestanden die door programma's kunnen
       worden geopend en gelezen, en waar data naar toe kan worden
       geschreven, net zoals elk ander bestand.  Deze speciale apparaat
       bestanden worden bewaard in de map
       <filename>/dev</filename>.</para>
 
     <para>Mappen worden ook behandeld als bestanden.  Ze hebben lees,
       schrijf en uitvoerbare rechten.  De uitvoerbare vlag voor een map
       heeft een klein verschil qua betekenis dan die voor gewone
       bestanden.  Als een map als uitvoerbaar gemarkeerd is, betekent
       het dat erin gekeken mag worden.  Het is dus mogelijk om te
       wisselen naar de map met <command>cd</command> (wissel van map).
       Dit betekent ook dat in de map bestanden benaderd kunnen worden
       waarvan de naam bekend is.  Dit is natuurlijk afhankelijk van de
       rechten op het bestand zelf.</para>
 
     <para>In het bijzonder, om een lijst van de map te kunnen maken,
       moet een gebruiker leesrechten op de map hebben.  Om een bestand
       te verwijderen zijn de naam van het bestand en schrijf
       <emphasis>en</emphasis> uitvoerrechten op de map nodig waarin het
       bestand zich bevindt.</para>
 
     <para>Er zijn meer rechtenvlaggen, maar die worden slechts gebruikt
       in speciale gevallen, zoals bij setuid binaries en sticky mappen.
       Meer informatie over bestandsrechten en hoe die aangepast kunnen
       worden staat in &man.chmod.1;.</para>
 
     <sect2>
       <sect2info>
 	<authorgroup>
 	  <author>
 	    <firstname>Tom</firstname>
 	    <surname>Rhodes</surname>
 	    <contrib>Bijgedragen door </contrib>
 	  </author>
 	</authorgroup>
       </sect2info>
 
       <title>Symbolische rechten</title>
 
       <indexterm>
 	<primary>rechten</primary>
 
 	<secondary>symbolisch</secondary>
       </indexterm>
 
       <para>Symbolische rechten, soms ook wel symbolische expressies,
 	gebruiken karakters in plaats van octale getallen om rechten
 	aan bestanden en mappen te geven.  Symbolische expressies
 	gebruiken de volgende opbouw: (wie) (actie) (permissies), waar
 	de volgende waardes beschikbaar zijn:</para>
 
       <informaltable frame="none" pgwide="1">
 	<tgroup cols="3">
 	  <thead>
 	    <row>
 	      <entry>Optie</entry>
 
 	      <entry>Letter</entry>
 
 	      <entry>Vertegenwoordigt</entry>
 	    </row>
 	  </thead>
 
 	  <tbody>
 	    <row>
 	      <entry>(wie)</entry>
 
 	      <entry>u</entry>
 
 	      <entry>Gebruiker</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(wie)</entry>
 
 	      <entry>g</entry>
 
 	      <entry>Groepseigenaar</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(wie)</entry>
 
 	      <entry>o</entry>
 
 	      <entry>Overigen</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(wie)</entry>
 
 	      <entry>a</entry>
 
 	      <entry>Iedereen (<quote>wereld</quote>)</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(actie)</entry>
 
 	      <entry>+</entry>
 
 	      <entry>Rechten toevoegen</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(actie)</entry>
 
 	      <entry>-</entry>
 
 	      <entry>Rechten verwijderen</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(actie)</entry>
 
 	      <entry>=</entry>
 
 	      <entry>Stel deze rechten in</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(recht)</entry>
 
 	      <entry>r</entry>
 
 	      <entry>Lezen</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(recht)</entry>
 
 	      <entry>w</entry>
 
 	      <entry>Schrijven</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(recht)</entry>
 
 	      <entry>x</entry>
 
 	      <entry>Uitvoeren</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(recht)</entry>
 
 	      <entry>t</entry>
 
 	      <entry>Sticky bit</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry>(recht)</entry>
 
 	      <entry>s</entry>
 
 	      <entry>Verander UID of GID</entry>
 	    </row>
 	  </tbody>
 	</tgroup>
       </informaltable>
 
       <para>Deze waardes worden gebruikt met &man.chmod.1;, net zoals
 	eerder, alleen nu met letters.  Het volgende commando kan
 	gebruikt worden om de overige gebruikers toegang tot
 	<replaceable>BESTAND</replaceable> te ontzeggen:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>chmod go= BESTAND</userinput></screen>
 
       <para>Er kan een door komma's gescheiden lijst geleverd worden als
 	meer dan &eacute;&eacute;n wijziging aan een bestand moet worden
 	uitgevoerd.  Het volgende commando past de rechten voor de groep
 	en de <quote>wereld</quote> aan door de schrijfrechten te
 	ontnemen om daarna iedereen uitvoerrechten te geven:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>chmod go-w,a+x <replaceable>BESTAND</replaceable></userinput></screen>
     </sect2>
 
     <sect2>
       <sect2info>
 	<authorgroup>
 	  <author>
 	    <firstname>Tom</firstname>
 	    <surname>Rhodes</surname>
 	    <contrib>Geschreven door </contrib>
 	  </author>
 	</authorgroup>
       </sect2info>
 
       <title>&os; bestandsvlaggen</title>
 
       <para>Naast de bestandsrechten die hiervoor zijn besproken,
 	biedt &os; ondersteuning voor <quote>bestandsvlaggen.</quote>
 	Deze vlaggen bieden een aanvullend beveiligingsniveau en
 	controle over bestanden, maar niet over mappen.</para>
 
       <para>Bestandsvlaggen voegen een extra niveau van controle over
 	bestanden, waardoor verzekerd kan worden dat in sommige
 	gevallen zelfs <username>root</username> een bestand niet kan
 	verwijderen of wijzigen.</para>
 
       <para>Bestandsvlaggen worden gewijzigd met het hulpprogramma
 	&man.chflags.1;, dat een eenvoudige interface heeft.  Om
 	bijvoorbeeld de systeemvlag niet verwijderdbaar in te stellen
 	op het bestand <filename>file1</filename>:</para>
 
       <screen>&prompt.root; <userinput>chflags sunlink <filename>file1</filename></userinput></screen>
 
       <para>Om de vlag niet verwijderbaar weer te verwijderen kan het
 	voorgaande command met <quote>no</quote> voor
 	<option>sunlink</option> worden uitgevoerd:</para>
 
       <screen>&prompt.root; <userinput>chflags nosunlink <filename>file1</filename></userinput></screen>
 
       <para>Om de vlaggen op een bestand te bekijken, kan het &man.ls.1;
 	commando met de vlaggen <option>-lo</option> gebruikt worden:</para>
 
       <screen>&prompt.root; <userinput>ls -lo <filename>file1</filename>
 	</userinput></screen>
 
       <para>De uitvoer hoort er ongeveer als volgt uit te zien:</para>
 
       <programlisting>-rw-r--r--  1 trhodes  trhodes  sunlnk 0 Mar  1 05:54 file1</programlisting>
 
       <para>Een aantal vlaggen kan alleen ingesteld of verwijderd
 	worden door de gebruiker <username>root</username>.  In andere
 	gevallen kan de eigenaar van een bestand vlaggen instellen.
 	Meer informatie voor beheerders staat in &man.chflags.1; en
 	&man.chflags.2;.</para>
     </sect2>
   </sect1>
 
   <sect1 id="dirstructure">
     <title>Mappenstructuur</title>
 
     <indexterm><primary>mappenstructuur</primary></indexterm>
 
     <para>De &os; mappenstructuur is erg belangrijk om het systeem
       goed te leren kennen.  Het belangrijkste concept om greep op te
       krijgen is die van de rootmap, <quote>/</quote>.  Deze map is de
       eerste die gemount wordt tijdens het opstarten en bevat het
       basissysteem dat nodig is om het besturingssysteem gereed te
       maken voor multi-user taken.  De rootmap bevat ook mountpunten
       voor elk ander bestandssysteem dat misschien gemount
       wordt.</para>
 
     <para>Een mountpunt is een map waar extra bestandssystemen aan het
       root bestandssysteem geplakt kunnen worden.  Dit wordt beschreven
       in <xref linkend="disk-organization">.  Standaard mountpunten
       zijn <filename>/usr</filename>, <filename>/var</filename>,
       <filename>/tmp</filename>, <filename>/mnt</filename> en
       <filename>/cdrom</filename>.  Naar deze mappen wordt meestal
       verwezen in <filename>/etc/fstab</filename>, een tabel met
       bestandssystemen en mountpunten ter referentie voor het systeem.
       De meeste bestandssystemen in <filename>/etc/fstab</filename>
       worden automatisch gemount tijdens het opstarten door het script
       &man.rc.8;, behalve als ze de optie <option>noauto</option>
       hebben.  Details staan beschreven in <xref
 	linkend="disks-fstab">.</para>
 
     <para>Een complete beschrijving over het bestandssysteem staat in
       &man.hier.7;.  Hier wordt volstaan met een overzicht van de
       voorkomende mappen.</para>
 
     <para>
       <informaltable frame="none" pgwide="1">
 	<tgroup cols="2">
 	  <thead>
 	    <row>
 	      <entry>Map</entry>
 
 	      <entry>Omschrijving</entry>
 	    </row>
 	  </thead>
 
 	  <tbody valign="top">
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/</filename></entry>
 
 	      <entry>Rootmap van het bestandssysteem.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/bin/</filename></entry>
 
 	      <entry>Gebruikersapplicaties, belangrijk voor zowel
 		single user als multi-user omgevingen.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/boot/</filename></entry>
 
 	      <entry>Programma's en instellingenbestanden die
 		gebruikt worden tijdens het opstarten van het
 		besturingssysteem.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/boot/defaults/</filename></entry>
 
 	      <entry>Bestanden met standaardinstellingen voor
 		opstarten;, zie &man.loader.conf.5;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/dev/</filename></entry>
 
 	      <entry>Apparaatnodes;, zie &man.intro.4;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/etc/</filename></entry>
 
 	      <entry>Bestanden met systeeminstellingen en
 		scripts.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/etc/defaults/</filename></entry>
 
 	      <entry>Bestanden met standaard systeeminstellingen;, zie
 		&man.rc.8;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/etc/mail/</filename></entry>
 
 	      <entry>Instellingenbestanden voor mail transport
 		programma's zoals &man.sendmail.8;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/etc/namedb/</filename></entry>
 
 	      <entry>Instellingenbestanden voor
 		<command>named</command>, zie &man.named.8;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/etc/periodic/</filename></entry>
 
 	      <entry>Scripts die dagelijks, wekelijks en maandelijks
 		via &man.cron.8; worden uitgevoerd,
 		zie &man.periodic.8;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/etc/ppp/</filename></entry>
 
 	      <entry>Instellingenbestanden voor <command>ppp</command>,
 		zie &man.ppp.8;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/mnt/</filename></entry>
 
 	      <entry>Lege map, veel gebruikt door systeembeheerders als
 		tijdelijk mountpunt voor opslagruimtes.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/proc/</filename></entry>
 
 	      <entry>Process bestandssysteem;, zie &man.procfs.5; en
 		&man.mount.procfs.8;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/rescue/</filename></entry>
 	      <entry>Statisch gelinkte programma's voor noodherstel,
 		zie &man.rescue.8;.</entry>
 	   </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/root/</filename></entry>
 
 	      <entry>Thuismap van de gebruiker
 		<username>root</username>.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/sbin/</filename></entry>
 
 	      <entry>Systeemprogramma's en administratieprogramma's
 		belangrijk voor zowel single-user en multi-user
 		omgevingen.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/stand/</filename></entry>
 
 	      <entry>Programma's die gebruikt worden in een standalone
 		omgeving.</entry>
 	    </row>
 
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/tmp/</filename></entry>
 
 	      <entry>Tijdelijke bestanden.  De inhoud van <filename
 		  class="directory">/tmp</filename> blijft meestal NIET
 		bewaard na een herstart.  Er wordt vaak een
 		geheugengebaseerd bestandssysteem gemount op <filename
 		  class="directory">/tmp</filename>.  Dit kan
 		geautomatiseerd worden met de tmpmfs-gerelateerde
 		variabelen van &man.rc.conf.5; (of met een regel in
-		<filename>/etc/fstab</filename>).  Zie &man.mdmfs.8;
-		(of &man.mfs.8; voor &os;&nbsp;4.X).</entry>
+		<filename>/etc/fstab</filename>).  Zie &man.mdmfs.8;.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/</filename></entry>
 
 	      <entry>Hier bevindt zich het leeuwendeel van alle
 		hulpprogramma's en gewone programma's.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/bin/</filename></entry>
 
 	      <entry>Standaard programma's, programmeertools.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/include/</filename></entry>
 
 	      <entry>Standaard C invoegbestanden.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/lib/</filename></entry>
 
 	      <entry>Functiebibliotheken.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/libdata/</filename></entry>
 
 	      <entry>Diverse databestanden voor hulpprogramma's.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/libexec/</filename></entry>
 
 	      <entry>Systeemdaemons en systeemhulpprogramma's
 		(uitgevoerd door andere programma's).</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename
 		class="directory">/usr/local/</filename></entry>
 
 	      <entry>Lokale programma's, bibliotheken, etc.  Wordt ook
 		gebruikt als standaard locatie voor de &os; ports.
 		Binnen <filename>/usr/local</filename>, wordt de
 		algemene layout bepaald door &man.hier.7;, dat ook voor
 		<filename>/usr</filename> wordt gebruikt.
 		Uitzonderingen is de map man, die direct onder
 		<filename>/usr/local</filename> ligt in plaats van
 		onder <filename>/usr/local/share</filename>, en de
 		documentatie voor ports is te vinden in
 		<filename>share/doc/<replaceable>port</replaceable></filename>.
 	      </entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/obj/</filename></entry>
 
 	      <entry>Architectuur afhankelijke doelstructuur voor
 		resultaten van de bouw van
 		<filename>/usr/src</filename>.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/ports</filename></entry>
 
 	      <entry>De &os; Portscollectie (optioneel).</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/sbin/</filename></entry>
 
 	      <entry>Systeemdaemons en systeemhulpprogramma's
 		(uitgevoerd door gebruikers).</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/share/</filename></entry>
 
 	      <entry>Architectuur onafhankelijke bestanden.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/usr/src/</filename></entry>
 
 	      <entry>BSD en/of lokale broncodebestanden.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename
 		class="directory">/usr/X11R6/</filename></entry>
 
 	      <entry>Uitvoerbare bestanden en bibliotheken, etc, voor
 		de X11R6 distributie (optioneel).</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/var/</filename></entry>
 
 	      <entry>Multifunctionele logboek-, tijdelijke,
 		transparante en spool bestanden.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/var/log/</filename></entry>
 
 	      <entry>Diverse logboekbestanden van het systeem.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/var/mail/</filename></entry>
 
 	      <entry>Postbusbestanden van gebruikers.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/var/spool/</filename></entry>
 
 	      <entry>Diverse printer- en
 		mailsysteemspoolingmappen.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename class="directory">/var/tmp/</filename></entry>
 
 	      <entry>Tijdelijke bestanden die bewaard worden bij een
 		herstart van het systeem.</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><filename>/var/yp</filename></entry>
 
 	      <entry>NIS maps.</entry>
 	    </row>
 	  </tbody>
 	</tgroup>
       </informaltable>
     </para>
   </sect1>
 
   <sect1 id="disk-organization">
     <title>Organisatie van schijven</title>
 
     <para>De kleinste vorm van organisatie die &os; gebruikt om
       bestanden te vinden is de bestandsnaam.  Bestandsnamen zijn
       hoofdlettergevoelig, wat betekent dat
       <filename>readme.txt</filename> en
       <filename>README.TXT</filename> twee verschillende bestanden
       zijn.  &os; gebruikt de extensie niet (<filename>.txt</filename>)
       van een bestand om te bepalen of het bestand een programma, een
       document of een vorm van data is.</para>
 
     <para>Bestanden worden bewaard in mappen.  Een map kan leeg zijn of
       honderden bestanden bevatten.  Een map kan ook andere mappen
       bevatten, wat het mogelijk maakt om een hi&euml;rarchie van
       mappen te maken.  Dit maakt het veel makkelijker om data te
       organiseren.</para>
 
     <para>Bestanden en mappen worden aangegeven door het bestand
       of de map aan te geven, gevolgd door een voorwaardse slash,
       <literal>/</literal>, gevolgd door andere mapnamen die nodig
       zijn.  Als map <filename>foo</filename> de map
       <filename>bar</filename> bevat, die op zijn beurt het bestand
       <filename>readme.txt</filename> bevat, dan wordt de volledige
       naam of <firstterm>pad</firstterm> naar het bestand
       <filename>foo/bar/readme.txt</filename>.</para>
 
     <para>Mappen en bestanden worden bewaard op een bestandssysteem.
       Elk bestandssysteem bevat precies &eacute;&eacute;n map op het
       hoogste niveau die <firstterm>de rootmap</firstterm> van het
       bestandssysteem heet.  Deze rootmap kan op zijn beurt andere
       mappen bevatten.</para>
 
     <para>Tot zover is dit waarschijnlijk hetzelfde als voor elk ander
       besturingssysteem.  Er zijn een paar verschillen.  &ms-dos;
       gebruikt bijvoorbeeld een <literal>\</literal> om bestanden en
       mappen te scheiden, terwijl &macos; gebruik maakt van
       <literal>:</literal>.</para>
 
     <para>&os; gebruikt geen schijfletters, of andere schijfnamen in
       het pad.  &os; gebruikt geen
       <filename>c:/foo/bar/readme.txt</filename>.</para>
 
     <para>E&eacute;n bestandssysteem wordt aangewezen als
       <firstterm>root</firstterm> bestandssysteem, waar naar wordt
       verwezen met <literal>/</literal>.  Elk ander bestandssysteem
       wordt daarna <firstterm>gemount</firstterm> onder het root
       bestandssysteem.  Hoeveel schijven er ook aan een &os; systeem
       hangen, het lijkt alsof elke map zich op dezelfde schijf
       bevindt.</para>
 
     <para>Stel er zijn drie bestandssystemen met de namen
       <literal>A</literal>,<literal>B</literal> en
       <literal>C</literal>.  Elk bestandssysteem heeft
       &eacute;&eacute;n root map die twee andere mappen bevat,
       <literal>A1</literal> en <literal>A2</literal> (zo ook voor de
       andere twee: <literal>B1</literal>, <literal>B2</literal>,
       <literal>C1</literal> en <literal>C2</literal>).</para>
 
     <para><literal>A</literal> wordt het root besturingsysteem.  Met
       <command>ls</command>, dat de inhoud van de map kan tonen, zijn
       de twee mappen <literal>A1</literal> en <literal>A2</literal> te
       zien.  De mappenstructuur ziet er als volgend uit:</para>
 
     <mediaobject>
       <imageobject>
 	<imagedata fileref="install/example-dir1" format="EPS">
       </imageobject>
 
       <textobject>
 	<literallayout class="monospaced"> /
  |
  +--- A1
  |
  `--- A2</literallayout>
       </textobject>
     </mediaobject>
 
     <para>Een bestandssysteem moet gemount worden in een map op een
       ander bestandssysteem.  Als nu bestandssysteem
       <literal>B</literal> wordt gemount onder de map
       <literal>A1</literal> vervangt <literal>B</literal>
       <literal>A1</literal> en zien de mappingen in
       <literal>B</literal> er als volgt uit:</para>
 
     <mediaobject>
       <imageobject>
 	<imagedata fileref="install/example-dir2" format="EPS">
       </imageobject>
 
     <textobject>
       <literallayout class="monospaced"> /
  |
  +--- A1
  |     |
  |     +--- B1
  |     |
  |     `--- B2
  |
  `--- A2</literallayout>
       </textobject>
     </mediaobject>
 
     <para>Elk bestand dat in de mappen <literal>B1</literal> en
       <literal>B2</literal> aanwezig is, kan benaderd worden met het
       pad <filename>/A1/B1</filename> of <filename>/A1/B2</filename>.
       Elk bestand dat in <filename>/A1</filename> stond is tijdelijk
       verborgen en komt tevoorschijn als <literal>B</literal>is
       <firstterm>ge-unmount</firstterm>van A.</para>
 
       <para>Als <literal>B</literal> gemount is onder
 	<literal>A2</literal> ziet de diagram er als volgt uit:</para>
 
       <mediaobject>
 	<imageobject>
 	  <imagedata fileref="install/example-dir3" format="EPS">
 	</imageobject>
 
       <textobject>
 	<literallayout class="monospaced"> /
  |
  +--- A1
  |
  `--- A2
         |
         +--- B1
         |
         `--- B2</literallayout>
       </textobject>
     </mediaobject>
 
     <para>en de paden zouden dan respectievelijk
       <filename>/A2/B1</filename> en <filename>/A2/B2</filename>
       zijn.</para>
 
     <para>Bestandssystemen kunnen op elkaar worden gemount.  Doorgaand
       op het vorige voorbeeld kan het bestandssysteem
       <literal>C</literal> gemount worden bovenop de map
       <literal>B1</literal> in het bestandssysteem
       <literal>B</literal>.  Dit resulteert in:</para>
 
     <mediaobject>
       <imageobject>
 	<imagedata fileref="install/example-dir4" format="EPS">
       </imageobject>
 
       <textobject>
 	<literallayout class="monospaced"> /
  |
  +--- A1
  |
  `--- A2
         |
         +--- B1
         |     |
         |     +--- C1
         |     |
         |     `--- C2
         |
         `--- B2</literallayout>
       </textobject>
     </mediaobject>
 
     <para>Of <literal>C</literal> kan direct onder het bestandssysteem
       <literal>A</literal> gemount worden, onder de map
       <literal>A1</literal>:</para>
 
     <mediaobject>
       <imageobject>
 	<imagedata fileref="install/example-dir5" format="EPS">
       </imageobject>
 
       <textobject>
 	<literallayout class="monospaced"> /
  |
  +--- A1
  |     |
  |     +--- C1
  |     |
  |     `--- C2
  |
  `--- A2
         |
         +--- B1
         |
         `--- B2</literallayout>
       </textobject>
     </mediaobject>
 
     <para>Hoewel het niet gelijk is, lijkt het op het gebruik van
       <command>join</command> in &ms-dos;.</para>
 
     <para>Beginnende gebruikers hoeven zich hier gewoonlijk niet mee
       bezig te houden.  Normaal gesproken worden bestandssystemen
       gemaakt als &os; wordt ge&iuml;nstalleerd en er wordt
       besloten waar ze gemount worden.  Meestal worden ze ook niet
       gewijzigd tot er een nieuwe schijf aan een systeem wordt
       toegevoegd.</para>
 
     <para>Het is mogelijk om &eacute;&eacute;n groot root
       bestandssysteem te hebben en geen andere.  Deze benadering
       heeft voordelen en nadelen.</para>
 
     <itemizedlist>
       <title>Voordelen van meerdere bestandssystemen</title>
 
       <listitem>
 	<para>Verschillende bestandssystemen kunnen verschillende
 	  <firstterm>mount opties</firstterm> hebben.  Met een goede
 	  voorbereiding kan het root bestandssysteem bijvoorbeeld als
 	  alleen-lezen gemount worden, waardoor het onmogelijk wordt
 	  om per ongeluk kritische bestanden te verwijderen of te
 	  bewerken.  Het scheiden van andere bestandssystemen die
 	  beschrijfbaar zijn door gebruikers, zoals
 	  <filename>/home</filename> van andere bestandssystemen stelt
 	  de beheerder in staat om ze <firstterm>nosuid</firstterm> te
 	  mounten.  Deze optie voorkomt dat
 	  <firstterm>suid</firstterm>/<firstterm>guid</firstterm> bits
 	  op uitvoerbare bestanden effectief gebruikt kunnen worden,
 	  waardoor de beveiliging mogelijk beter wordt.</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>&os; optimaliseert automatisch de layout van bestanden
 	  op een bestandssysteem, afhankelijk van hoe het
 	  bestandssysteem wordt gebruikt.  Een bestandsysteem dat veel
 	  bestanden bevat waar regelmatig naar geschreven wordt, wordt
 	  anders geoptimaliseerd dan een bestandssysteem dat minder
 	  maar grotere bestanden bevat.  Door het gebruik van
 	  &eacute;&eacute;n groot bestandssysteem werkt de
 	  optimalisatie niet.</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>&os;'s bestandssystemen zijn erg robuust als er
 	  bijvoorbeeld een stroomstoring is, hoewel een stroomstoring
 	  op een kritiek moment nog steeds kan leiden tot schade aan de
 	  structuur van het bestandssysteem.  Door het verdelen van
 	  data over meerdere bestandssystemen, is de kans groter dat
 	  het systeem nog opstart, wat terugzetten van een backup
 	  makkelijker maakt als dat nodig is.</para>
       </listitem>
     </itemizedlist>
 
     <itemizedlist>
       <title>Voordeel van &eacute;&eacute;n bestandssysteem</title>
 
       <listitem>
 	<para>Bestandssystemen hebben een vaste grootte.  Als bij de
 	  installatie van &os; een bestandssysteem wordt gemaakt, is
 	  het later mogelijk dat de partitie groter gemaakt moet
 	  worden.  Dit is niet zo makkelijk zonder een backup, het
 	  opnieuw maken van het bestandssysteem met gewijzigde grootte
 	  en het terugzetten van de gebackupte data.</para>
 
 	<important>
-	  <para>&os;&nbsp;4.4 en latere versies hebben &man.growfs.8;,
-	    waarmee de grootte van het bestandssysteem is aan te passen
-	    terwijl het draait.</para>
+	  <para>&os; heeft &man.growfs.8; waarmee de grootte van het
+	    bestandssysteem is aan te passen terwijl het draait.</para>
 	</important>
       </listitem>
     </itemizedlist>
 
     <para>Bestandssystemen worden opgeslagen in partities.  Dit
       betekent niet hetzelfde als de algemene betekenis van de term
       partitie (bijvoorbeeld, &ms-dos; partitie), vanwege &os;'s &unix;
       achtergrond.  Elke partitie wordt ge&iuml;dentificeerd door een
       letter van <literal>a</literal> tot en met <literal>h</literal>.
       Elke partitie kan slechts &eacute;&eacute;n bestandssysteem
       hebben, wat betekent dat bestandssystem vaak omschreven worden
       aan de hand van hun mountpunt in de bestandssysteem
       hi&euml;rarchie of de letter van de partitie waar ze in
       opgeslagen zijn.</para>
 
     <para>&os; gebruikt ook schijfruimte voor
       <firstterm>wisselbestanden</firstterm>.  Wisselbestanden geven
       &os; <firstterm>virtueel geheugen</firstterm>.  Dit geeft de
       computer de mogelijkheid om net te doen alsof er veel meer
       geheugen in de machine aanwezig is dan werkelijk het geval is.
       Als &os; geen geheugen meer heeft, verplaatst het data die op dat
       moment niet gebruikt wordt naar de wisselbestanden en plaatst het
       terug als het wel nodig is (en zet iets anders in ruil daarvoor
       terug).</para>
 
     <para>Aan sommige partities zijn bepaalde conventies
       gekoppeld.</para>
 
     <informaltable frame="none" pgwide="1">
       <tgroup cols="2">
 	<colspec colwidth="1*">
 
 	<colspec colwidth="5*">
 
 	<thead>
 	  <row>
 	    <entry>Partitie</entry>
 
 	    <entry>Conventie</entry>
 	  </row>
 	</thead>
 
 	<tbody valign="top">
 	  <row>
 	    <entry><literal>a</literal></entry>
 
 	    <entry>Bevat meestal het root bestandssysteem</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><literal>b</literal></entry>
 
 	    <entry>Bevat meestal de swapruimte</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><literal>c</literal></entry>
 
 	    <entry>Heeft meestal dezelfde grootte als de hele harde
 	      schijf.  Dit geeft hulpprogramma's de mogelijkheid
 	      om op een complete schijf te werken (voor bijvoorbeeld een
 	      bad block scanner) om te werken op de
 	      <literal>c</literal> partitie.  Meest wordt hierop dan
 	      ook geen bestandssysteem gecree&euml;rd.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><literal>d</literal></entry>
 
 	    <entry>Partitie <literal>d</literal> had vroeger een
 	      speciale betekenis, maar die is verdwenen.  Tegenwoordig
 	      werken sommige hulpprogramma's raar als ze verteld worden
 	      dat ze moeten werken op partitie <literal>d</literal>,
 	      dus <application>sysinstall</application> maakt normaal
 	      gesproken partitie <literal>d</literal> niet.</entry>
 	  </row>
 	</tbody>
       </tgroup>
     </informaltable>
 
     <para>Elke partitie die een bestandssysteem bevat is opgeslagen
       in wat &os; noemt een <firstterm>slice</firstterm>.  Slice is
       &os;'s term voor wat meeste mensen partities noemen.  Dit komt
       wederom door &os;'s &unix; achtergrond.  Slices zijn genummerd
       van 1 tot en met 4.</para>
 
     <indexterm><primary>slices</primary></indexterm>
 
     <indexterm><primary>partities</primary></indexterm>
 
     <indexterm><primary>gevaarlijk toegewijd</primary></indexterm>
 
     <para>Slicenummers volgen de apparaatnamen, voorafgegaan door een
       <literal>s</literal> die begint bij 1.  Dus
       <quote>da0<emphasis>s1</emphasis></quote> is de eerste slice op
       de eerste SCSI drive.  Er kunnen maximaal vier fysieke slices op
       een schijf staan, maar er kunnen logische slices in fysieke
       slices van het correcte type staan.  Deze uitgebreide slices zijn
       genummerd vanaf 5.  Dus <quote>ad0<emphasis>s5</emphasis></quote>
       is de eerste uitgebreide slice op de eerste IDE schijf.  Deze
       apparaten worden gebruikt door bestandssystemen waarvan verwacht
       wordt dat ze een slice in beslag nemen.</para>
 
     <para>Slices, <quote>gevaarlijk toegewijde</quote> (dangerously
       dedicated) fysieke drivers en andere drives bevatten
       <firstterm>partities</firstterm>, die worden weergegeven door
       letters vanaf <literal>a</literal> tot <literal>h</literal>.
       Deze letter wordt achter de apparaatnaam geplakt.  Dus
       <quote>da0<emphasis>a</emphasis></quote> is de a partitie op de
       eerste da drive, die <quote>gevaarlijk toegewijd</quote> is.
       <quote>ad1s3<emphasis>e</emphasis></quote> is de vijfde partitie
       op de derde slice van de tweede IDE schijf.</para>
 
     <para>Elke schijf op het systeem wordt ge&iuml;dentificeerd.  Een
       schijfnaam start met een code die het type aangeeft en dan een
       nummer dat aangeeft welke schijf het is.  In tegenstelling tot
       bij slices, start het nummeren van schijven bij 0.
       Standaardcodes staan beschreven in <xref
 	linkend="basics-dev-codes">.</para>
 
     <para>Bij een referentie aan een partitie verwacht &os; ook dat
       aan de slice en schijf refereert die de partitie bevat wordt
       gerefereerd en als naar een slice wordt verwezen moet ook de
       schijfnaam genoemd worden.  Dit kan door de schijfnaam,
       <literal>s</literal>, het slice nummer en de partitieletter aan
       te geven.  Voorbeelden staan in <xref
 	linkend="basics-disk-slice-part">.</para>
 
     <para>In <xref linkend="basics-concept-disk-model"> staat een
       conceptmodel van een schijflayout die een en ander
       verduidelijkt.</para>
 
     <para>Voordat &os; ge&iuml;nstalleerd kan worden moeten eerst de
       schijfslices gemaakt worden en daarna moeten de partities op de
       slices voor &os; gemaakt worden.  Daarna wordt op elke
       partitie het bestandssysteem (of wisselbestand) gemaakt en als
       laatste wordt besloten waar het filesysteem gemount wordt.</para>
 
     <table frame="none" pgwide="1" id="basics-dev-codes">
       <title>Schijf apparaatcodes</title>
 
       <tgroup cols="2">
 	<colspec colwidth="1*">
 
 	<colspec colwidth="5*">
 
 	<thead>
 	  <row>
 	    <entry>Code</entry>
 
 	    <entry>Betekenis</entry>
 	  </row>
 	</thead>
 
 	<tbody>
 	  <row>
 	    <entry><devicename>ad</devicename></entry>
 
 	    <entry>ATAPI (IDE) schijf</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><devicename>da</devicename></entry>
 
 	    <entry>SCSI directe toegang schijf</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><devicename>acd</devicename></entry>
 
 	    <entry>ATAPI (IDE) CDROM</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><devicename>cd</devicename></entry>
 
 	    <entry>SCSI CDROM</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><devicename>fd</devicename></entry>
 
 	    <entry>Floppydisk</entry>
 	  </row>
 	</tbody>
       </tgroup>
     </table>
 
     <example id="basics-disk-slice-part">
       <title>Voorbeeld schijf-, slice- en partitienamen</title>
 
       <informaltable frame="none" pgwide="1">
 	<tgroup cols="2">
 	  <colspec colwidth="1*">
 
 	  <colspec colwidth="5*">
 
 	  <thead>
 	    <row>
 	      <entry>Name</entry>
 
 	      <entry>Betekenis</entry>
 	    </row>
 	  </thead>
 
 	  <tbody>
 	    <row>
 	      <entry><literal>ad0s1a</literal></entry>
 
 	      <entry>De eerste partitie (<literal>a</literal>) op de
 		eerste slice (<literal>s1</literal>) op de eerste IDE
 		schijf (<literal>ad0</literal>).</entry>
 	    </row>
 
 	    <row>
 	      <entry><literal>da1s2e</literal></entry>
 
 	      <entry>De vijfde partitie (<literal>e</literal>) op de
 		tweede slice (<literal>s1</literal>) op de tweede SCSI
 		schijf (<literal>da1</literal>).</entry>
 	    </row>
 	  </tbody>
 	</tgroup>
       </informaltable>
     </example>
 
     <example id="basics-concept-disk-model">
       <title>Conceptmodel van een schijf</title>
 
       <para>Het onderstaande diagram geeft aan hoe &os; de eerste IDE
 	schijf in het systeem ziet.  Stel dat de schijf 4&nbsp;GB groot
 	is en dat deze twee 2&nbsp;GB slices (&ms-dos; partities)
 	bevat.  De eerste slice bevat een &ms-dos; schijf,
 	<devicename>C:</devicename> en de tweede slice bevat een &os;
 	installatie.  Deze &os; installatie heeft drie partities en
 	een partitie met een wisselbestand.</para>
 
       <para>De drie partities hebben elk een bestandssysteem.  Partitie
 	<literal>a</literal> wordt gebruikt voor het root
 	bestandssysteem, <literal>e</literal> voor de map
 	<filename>/var</filename> en <literal>f</literal> voor de map
 	<filename>/usr</filename>.</para>
 
       <mediaobject>
 	<imageobject>
 	  <imagedata fileref="install/disk-layout" format="EPS">
 	</imageobject>
 
 	<textobject>
 	  <literallayout class="monospaced">.-----------------.  --.
 |                  |    |
 |  DOS / Windows  |    |
 :                  :     &gt;  Eerste slice, ad0s1
 :                  :    |
 |                  |    |
 :=================:  ==:                                  --.
 |                  |    |  Partitie a, gemount als /      |
 |                  |     &gt; gerefereerd als  ad0s2a         |
 |                  |    |                                     |
 :-----------------:  ==:                                    |
 |                  |    |  Partitie b,  gebruikt als swap |
 |                  |     &gt; gerefereerd als ad0s2b          |
 |                  |    |                                     |
 :-----------------:  ==:                                    |  Partitie c, geen
 |                  |    |  Partition e, gebruikt als /var  > bestandssysteem, bevat
 |                  |     &gt; gerefereerd als ad0s2e          |  alle &os; slices,
 |                  |    |                                     |  ad0s2c
 :-----------------:  ==:                                    |
 |                  |    |                                     |
 :                  :    |  Partitie f, gebruikt als /usr  |
 :                  :     &gt; gerefereerd als ad0s2f          |
 :                  :    |                                     |
 |                  |    |                                     |
 |                  |  --'                                     |
 `-----------------'                                        --'</literallayout>
 	</textobject>
       </mediaobject>
     </example>
   </sect1>
 
   <sect1 id="mount-unmount">
     <title>Mounten en unmounten van bestandssystemen</title>
 
     <para>Het bestandssysteem wordt het best weergegeven als een boom,
       met de stam als <filename>/</filename>.
       <filename>/dev</filename>, <filename>/usr</filename> en de andere
       map in root zijn takken die weer hun eigen takken kunnen hebben,
       zoals <filename>/usr/local</filename>, etc.</para>
 
     <indexterm><primary>root bestandssysteem</primary></indexterm>
 
     <para>Er zijn verschillende redenen om sommige van deze mappen
       op aparte bestandssystemen te plaatsen.
       <filename>/var</filename> bevat de mappen
       <filename>log/</filename>, <filename>spool/</filename> en
       verschillende types tijdelijke bestanden en kan volraken.  Het
       laten vollopen van het root bestandssysteem is geen goed idee,
       dus het splitsen van <filename>/var</filename> van
       <filename>/</filename>is vaak de favoriet.</para>
 
     <para>Een andere vaak voorkomende reden om bepaalde mapbomen
       op aparte bestandssystemen te plaatsen, is om ze op verschillende
       fysieke schrijven te zetten of gescheiden virtuele schijven zoals
       gemounte <link
 	linkend="network-nfs">Netwerk bestandssystemen</link> of cd-rom
       drives.</para>
 
     <sect2 id="disks-fstab">
       <title>Het bestand <filename>fstab</filename></title>
 
       <indexterm>
 	<primary>bestandssystemen</primary>
 
 	<secondary>gemount met fstab</secondary>
       </indexterm>
 
       <para>Tijdens het <link linkend="boot">opstartproces</link>,
 	worden bestandssystemen die vermeld staan in
 	<filename>/etc/fstab</filename> automatisch gemount
 	(tenzij ze vermeld staan met <option>noauto</option>).</para>
 
       <para><filename>/etc/fstab</filename> bevat een lijst van regels
 	die aan het volgende formaat voldoen:</para>
 
       <programlisting><replaceable>apparaat</replaceable>        <replaceable>/mountpunt</replaceable> <replaceable>fstype</replaceable>     <replaceable>opties</replaceable>      <replaceable>dumpfreq</replaceable>     <replaceable>passno</replaceable></programlisting>
 
       <variablelist>
 	<varlistentry>
 	  <term><literal>apparaat</literal></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Een apparaatnaam (die moet bestaan) zoals uitgelegd
 	      in <xref linkend="disks-naming">.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><literal>mountpunt</literal></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Een map (die moet bestaan) waarop het bestandssysteem
 	      gemount moet worden.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><literal>fstype</literal></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Het bestandssysteem type dat aan &man.mount.8;
 	      gegeven wordt.  Het standaard &os; bestandssysteem is
 	      <literal>ufs</literal>.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><literal>opties</literal></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Dit is of <option>rw</option> voor lezen en
 	      schrijven bestandssytemen, of <option>ro</option> voor
 	      alleen lezen, gevolgd door elke andere optie die mogelijk
 	      nodig is.  Een standaard optie is <option>noauto</option>
 	      voor bestandssystemen die niet automatisch gemount
 	      worden tijdens het opstarten.  Andere opties staan in
 	      &man.mount.8;.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><literal>dumpfreq</literal></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Dit wordt gebruikt door &man.dump.8; om te bepalen
 	      welke bestandssystemen gedumpt moeten worden.  Als het
 	      veld niet is ingevuld, wordt aangenomen dat er een nul
 	      staat.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><literal>passno</literal></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Dit bepaalt in welke volgorde bestandssystemen
 	      gecontroleerd moeten worden.  Bestandssystemen die
 	      overgeslagen moeten worden moeten hun
 	      <literal>passno</literal> waarde op nul hebben staan.
 	      Voor het root bestandssysteem (dat voor alle andere
 	      gecontroleerd moet worden) moet <literal>passno</literal>
 	      op &eacute;&eacute;n staan en <literal>passno</literal>
 	      waarden voor andere bestandssystemen moeten een waarde
 	      hebben groter dan &eacute;&eacute;n.  Als bestandssysteem
 	      dezelfde <literal>passno</literal> waarde hebben probeert
 	      &man.fsck.8; deze bestandssystemen tegelijkertijd
 	      te controleren.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
       </variablelist>
 
       <para>In &man.fstab.5; staat meer informatie over de opmaak van
 	<filename>/etc/fstab</filename> en de mogelijke opties.</para>
     </sect2>
 
     <sect2 id="disks-mount">
       <title>Het commando <command>mount</command></title>
 
       <indexterm>
 	<primary>bestandssystemen</primary>
 
 	<secondary>mounten</secondary>
       </indexterm>
 
       <para>&man.mount.8; wordt gebruikt om bestandsystemen te
 	mounten.</para>
 
       <para>De meest eenvoudige vorm is:</para>
 
       <informalexample>
 	<screen>&prompt.root; <userinput>mount <replaceable>apparaat</replaceable> <replaceable>mountpunt</replaceable></userinput></screen>
       </informalexample>
 
       <para>Alle opties voor het commando staat in &man.mount.8;, maar
 	de meest voorkomende zijn:</para>
 
       <variablelist>
 	<title>Mountopties</title>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><option>-a</option></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Mount alle bestandssystemen die in
 	      <filename>/etc/fstab</filename> staan, behalve die
 	      gemarkeerd staan als <quote>noauto</quote>, uitgesloten
 	      zijn door de optie <option>-t</option> of die al
 	      gemount zijn.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><option>-d</option></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Doe alles behalve het echt aanroepen van de mount
 	      systeemopdracht.  Deze optie is handig in samen met de
 	      optie <option>-v</option> om te bepalen wat &man.mount.8;
 	      eigenlijk probeert te doen.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><option>-f</option></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Forceert het mounten van een niet schoon
 	      bestandssysteem (gevaarlijk) of forceert het innemen van
 	      schrijftoegang als de mountstatus van een bestandssysteem
 	      wijzigt van lezen en schrijven naar alleen lezen.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><option>-r</option></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Mount het bestandssysteem alleen lezen.  Dit is
 	      identiek aan de optie <option>ro</option>
 	      (<option>rdonly</option> voor &os; versies ouder dan 5.2)
 	      voor de optie <option>-o</option>.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><option>-t</option>
 	    <replaceable>fstype</replaceable></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Mount het opgegeven bestandssysteem als het opgegeven
 	      type bestandssysteem of mount alleen bestandssystemen
 	      van het aangegeven type als ook de optie
 	      <option>-a</option> is opgegeven.</para>
 
 	    <para><quote>ufs</quote> is het standaard
 	      bestandssysteem.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><option>-u</option></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Werk mountopties van het bestandssysteem bij.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><option>-v</option></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Geef uitgebreide informatie (verbose).</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term><option>-w</option></term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Mount het bestandssysteem lezen en schrijven.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
       </variablelist>
 
       <para>De optie <option>-o</option> accepteert een door komma's
 	gescheiden lijst van opties, waaronder de volgende:</para>
 
       <variablelist>
 	<varlistentry>
 	  <term>nodev</term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Interpreteer geen speciale apparaten op het
 	      bestandssysteem.  Dit is een nuttige
 	      veiligheidsoptie.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term>noexec</term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Sta geen uitvoerbare bestanden toe op dit
 	      bestandssysteem.  Ook dit is een nuttige
 	      veiligheidsoptie.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
 
 	<varlistentry>
 	  <term>nosuid</term>
 
 	  <listitem>
 	    <para>Interpreteer geen setuid of setgid opties op het
 	      bestandssysteem.  Ook dit is een nuttige
 	      veiligheidsoptie.</para>
 	  </listitem>
 	</varlistentry>
       </variablelist>
     </sect2>
 
     <sect2 id="disks-umount">
       <title>Het commando <command>umount</command></title>
 
       <indexterm>
 	<primary>bestandssystemen</primary>
 
 	<secondary>unmounten</secondary>
       </indexterm>
 
       <para>&man.umount.8; heeft een mountpunt, een apparaatnaam,
 	<option>-a</option> of <option>-A</option> als
 	parameter.</para>
 
       <para>Alle vormen kunnen de optie <option>-f</option> hebben om
 	een bestandsysteem te forceren te unmounten en de optie
 	<option>-v</option> voor uitgebreide informatie.  De optie
 	<option>-f</option> is meestal geen goed idee.  Forceren dat
 	een bestandssysteem geunmount wordt kan de computer laten
 	crashen of data op het bestandssysteem beschadigen.</para>
 
       <para>De opties <option>-a</option> en <option>-A</option>
 	worden gebruikt om alle bestandssystemen te unmounten,
 	mogelijk nader gespecificeerd door de optie <option>-t</option>
 	met daarachter op welke typen bestandssystemen het betrekking
 	heeft.  Voor de optie <option>-A</option> geldt dat deze niet
 	probeert het root bestandssysteem te unmounten.</para>
     </sect2>
   </sect1>
 
   <sect1 id="basics-processes">
     <title>Processen</title>
 
     <para>&os; is een multi-tasking besturingssysteem.  Dit betekent
       dat het lijkt alsof er meer dan &eacute;&eacute;n proces
       tegelijkertijd draait.  Elk programma dat draait wordt een
       <firstterm>proces</firstterm> genoemd.  Elk commando dat wordt
       uitgevoerd start op zijn minst &eacute;&eacute;n nieuw proces en
       er zijn systeemprocessen die continu draaien om het systeem
       functioneel te houden.</para>
 
     <para>Elk proces wordt ge&iuml;dentificeerd door een nummer dat
       <firstterm>process ID</firstterm> of <firstterm>PID</firstterm>
       heet, en net zoals bij bestanden heeft elk proces
       &eacute;&eacute;n eigenaar en groep.  De eigenaars- en
       groepsinformatie wordt gebruikt om te bepalen welke bestanden en
       apparaten het proces mag openen, waarbij gebruik wordt gemaakt
       van de bestandsrechten die eerder zijn behandeld.  Veel processen
       hebben ook een ouderproces (parent process).  Een ouderproces is
       een proces dat het nieuwe proces heeft gestart.  Als commando's
       in een shell worden ingevoerd, start de shell een proces en elk
       commando dat draait is ook een proces.  De uitzondering hierop is
       het speciale proces &man.init.8;.  <command>init</command> is
       altijd het eerste proces, dus het PID is altijd 1.
       <command>init</command> wordt automatisch gestart door de kernel
       als &os; opstart.</para>
 
     <para>Twee commando's die erg handig zijn om te zien welke
       processen er draaien zijn &man.ps.1; en &man.top.1;.
       <command>ps</command> wordt gebruikt om een statische lijst op te
       vragen van de processen die op het moment van uitvoeren draaien
       en kan hun PID, geheugengebruik, de startende commandoregel,
       enzovoort, tonen.  <command>top</command> geeft alle draaiende
       processen weer en werkt de status elke paar seconden bij zodat
       interactief wordt weergegeven wat een computer aan het doen
       is.</para>
 
     <para>Standaard laat <command>ps</command> alleen zien welke
       commando's draaien waarvan de gebruiker die het uitvoert de
       eigenaar is:</para>
 
     <screen>&prompt.user; <userinput>ps</userinput>
   PID  TT  STAT      TIME COMMAND
   298  p0  Ss     0:01.10 tcsh
  7078  p0  S      2:40.88 xemacs mdoc.xsl (xemacs-21.1.14)
 37393  p0  I      0:03.11 xemacs freebsd.dsl (xemacs-21.1.14)
 48630  p0  S      2:50.89 /usr/local/lib/netscape-linux/navigator-linux-4.77.bi
 48730  p0  IW     0:00.00 (dns helper) (navigator-linux-)
 72210  p0  R+     0:00.00 ps
   390  p1  Is     0:01.14 tcsh
  7059  p2  Is+    1:36.18 /usr/local/bin/mutt -y
  6688  p3  IWs    0:00.00 tcsh
 10735  p4  IWs    0:00.00 tcsh
 20256  p5  IWs    0:00.00 tcsh
   262  v0  IWs    0:00.00 -tcsh (tcsh)
   270  v0  IW+    0:00.00 /bin/sh /usr/X11R6/bin/startx -- -bpp 16
   280  v0  IW+    0:00.00 xinit /home/nik/.xinitrc -- -bpp 16
   284  v0  IW     0:00.00 /bin/sh /home/nik/.xinitrc
   285  v0  S      0:38.45 /usr/X11R6/bin/sawfish</screen>
 
     <para>In het bovenstaande voorbeeld is de uitvoer van &man.ps.1;
       georganiseerd in een aantal kolommen.  <literal>PID</literal>
       is het proces ID.  PIDs worden toegekend vanaf 1 en lopen op tot
       99999.  Als ze allemaal zijn gebruikt, worden ze hergebruikt.  De
       <literal>TT</literal> kolom toont de tty vanwaar het programma
       draait en wordt nu buiten beschouwing gelaten.
       <literal>STAT</literal> toont de huidige staat van het programma
       en ook deze kolom wordt buiten beschouwing gelaten.
       <literal>TIME</literal> is de hoeveelheid tijd die het programma
       gedraaid heeft op de CPU.  Dit is meestal niet de verstreken
       tijd vanaf het moment dat het programma is gestart.  Veel
       programma's wachten omdat er alleen gebruik wordt gemaakt van de
       CPU als er iets voor het programma te doen is.  Als laatste is
       <literal>COMMAND</literal> de commandoregel die gebruikt is
       om het programma te starten.</para>
 
     <para>&man.ps.1; ondersteunt een aantal opties die de informatie
       wijzigen die wordt weergegeven.  &Eacute;&eacute;n van de meest
       nuttige combinaties is <literal>auxww</literal>.  De optie
       <option>a</option> toont informatie over alle draaiende
       processen, niet alleen die van de gebruiker die is aangemeld.  De
       optie <option>u</option> toont de gebruikersnaam van de
       proceseigenaar, evenals geheugengebruik.  De optie
       <option>x</option> toont informatie over daemonprocessen en met
       de optie <option>ww</option> laat &man.ps.1; de volledige
       commandoregel zien, in plaats van een mogelijk afgekorte regel
       omdat die te lang is om op het scherm te passsen..</para>
 
     <para>De uitvoer van &man.top.1; is hetzelfde:</para>
 
     <screen>&prompt.user; <userinput>top</userinput>
 last pid: 72257;  load averages:  0.13,  0.09,  0.03    up 0+13:38:33  22:39:10
 47 processes:  1 running, 46 sleeping
 CPU states: 12.6% user,  0.0% nice,  7.8% system,  0.0% interrupt, 79.7% idle
 Mem: 36M Active, 5256K Inact, 13M Wired, 6312K Cache, 15M Buf, 408K Free
 Swap: 256M Total, 38M Used, 217M Free, 15% Inuse
 
   PID USERNAME PRI NICE  SIZE    RES STATE    TIME   WCPU    CPU COMMAND
 72257 nik	28   0  1960K  1044K RUN      0:00 14.86%  1.42% top
  7078 nik	2   0 15280K 10960K select   2:54  0.88%  0.88% xemacs-21.1.14
   281 nik	2   0 18636K  7112K select   5:36  0.73%  0.73% XF86_SVGA
   296 nik	2   0  3240K  1644K select   0:12  0.05%  0.05% xterm
 48630 nik	2   0 29816K  9148K select   3:18  0.00%  0.00% navigator-linu
   175 root	2   0   924K   252K select   1:41  0.00%  0.00% syslogd
  7059 nik	2   0  7260K  4644K poll     1:38  0.00%  0.00% mutt
 ...</screen>
 
     <para>De uitvoer is gesplitst in twee secties.  De kop (de eerste
       vijf regels) toont het laatst uitgegeven PID, de gemiddelde
       systeembelasting (hoe druk is een systeem), de uptime van het
       systeem (tijd verstreken sinds laatste reboot) en de huidige
       tijd.  De andere cijfers in de kop tonen hoeveel processen er
       draaien (in dit geval 47) , hoeveel geheugen en swap er gebruikt
       wordt en hoeveel processortijd het systeem besteed aan
       verschillende taakgroepen.</para>
 
     <para>Daaronder staat een serie van kolommen die soortgelijke
       informatie bevatten als de uitvoer van &man.ps.1;.  Zo zijn het
       PID, de gebruikersnaam, de hoeveelheid processortijd en het
       commando dat gebruikt is om het proces te starten te zien.
       &man.top.1; laat standaard ook zien hoeveel geheugen er gebruikt
       wordt door een proces.  Dit staat in twee kolommen waarbij in de
       eerste kolom het maximale geheugengebruik wordt getoond en in de
       tweede kolom het huidige geheugengebruik.  Maximale gebruik is
       de hoeveelheid geheugen die het proces nodig had in de tijd dat
       het bestaat en het residente gebruik is hoeveel er op het moment
       van weergeven gebruikt wordt.  In dit voorbeeld is zichtbaar dat
       <application>&netscape;</application> bijna 30&nbsp;MB RAM nodig
       had, maar op het moment van uitvoeren 9&nbsp;MB verbruikt.</para>
 
     <para>&man.top.1; werkt het beeld automatisch iedere twee seconden
       bij.  Dat kan gewijzigd worden met de optie
       <option>s</option>.</para>
   </sect1>
 
   <sect1 id="basics-daemons">
     <title>Daemons, signalen en het stoppen van processen</title>
 
     <para>Als een gebruiker een editor draait is het makkelijk om de
       editor te besturen, te vertellen om bestanden te openen, etc.
       Dit kan omdat de editor de mogelijkheden geeft om dat te doen en
       omdat de editor gekoppeld is aan een
       <firstterm>terminal</firstterm>.  Sommige programma's zijn niet
       ontworpen om te draaien met continue gebruikersinvoer, dus
       als zij de kans krijgen ontkoppelen zij zich van de terminal.
       Een webserver reageert bijvoorbeeld de hele dag op webaanvragen
       en heeft eigenlijk geen input van een lokale gebruiker nodig.
       Programma's die email van locatie naar locatie transporteren zijn
       een ander voorbeeld.</para>
 
     <para>Deze programma's heten <firstterm>daemons</firstterm>.
       Daemons waren karakters in de Griekste mythologie, goed noch
       slecht, ze waren dienende geesten die op grote schaal nuttige
       dingen deden voor de mensheid.  Net zoals de huidige webservers
       en mailservers nuttige dingen doen.  Dit is waarom de mascotte
       voor BSD al lang een vrolijk kijkende daemon met puntoren en een
       drietand is.</para>
 
     <para>Er is een overeenkomst om programma's die meestal draaien als
       daemon te voorzien van het achtervoegsel <quote>d</quote>.
       <application>BIND</application> is de Berkeley Internet Name
       Daemon (het echte programma heet <command>named</command>), de
       <application>Apache</application> webserver heet
       <command>httpd</command>, de printerspooldriver heet
       <command>lpd</command>, etc.  Deze overeenkomst geldt niet
       altijd.  De hoofd maildaemon voor
       <application>Sendmail</application> heet bijvoorbeeld
       <command>sendmail</command> en niet
       <command>maild</command>.</para>
 
     <para>Soms is communicatie met een daemon nodig.  Deze
       communicatie heet signaleren (<firstterm>signals</firstterm>).
       Er kan met een daemon (of met elk ander draaiend proces)
       gecommuniceerd worden door er een signaal naartoe te sturen.  Er
       zijn een verschillende signalen.  Sommige hebben een specifieke
       bedoeling, andere worden ge&iuml;ntrepeteerd door de applicatie.
       In de documentatie van de applicatie staat hoe de applicatie
       signalen intrepeteert.  Er kan alleen een signaal naar een proces
       gezonden worden waar de uitvoerende gebruiker eigenaar van is.
       Als met &man.kill.1; of &man.kill.2; een signaal naar een proces
       van een andere gebruiker wordt gestuurd, wordt de toegang
       geweigerd.  De enige uitzondering hierop is de
       <username>root</username> gebruiker, die signalen naar processen
       van alle gebruikers kan sturen.</para>
 
     <para>&os; stuurt soms ook signalen naar applicaties.  Als een
       applicatie slecht geschreven is en hij probeert geheugen te
       benaderen waar hij niet naartoe mag, stuurt &os; het proces een
       <firstterm>Segmentation Violation</firstterm> signaal
       (<literal>SIGSEGV</literal>).  Als een applicatie de
       systeemaanroep &man.alarm.3; heeft gebruikt om na een bepaalde
       periode een alarm te ontvangen, wordt er een Alarm signaal
       heen gestuurd (<literal>SIGALRM</literal>), etc.</para>
 
     <para>Twee signalen kunnen gebruikt worden om een proces te
       stoppen: <literal>SIGTERM</literal> en
       <literal>SIGKILL</literal>.  <literal>SIGTERM</literal> is de
       nette manier om een proces te killen.  Het proces kan het signaal
       <emphasis>afvangen</emphasis>, begrijpen dat de eigenaar wil dat
       het wordt afgesloten, wellicht logboekbestanden sluiten die
       geopend zijn en alle onderhanden activiteiten afhandelen.  In een
       aantal gevallen kan een proces <literal>SIGTERM</literal>
       negeren: als het midden in een taak zit die niet be&euml;indigd
       kan worden.</para>
 
     <para><literal>SIGKILL</literal> mag niet worden genegeerd door een
       proces.  Dit is het <quote>Wat je ook aan het doen bent, stop er
 	nu mee</quote> signaal.  Na een <literal>SIGKILL</literal>
       stopt &os; het proces meteen.
 	<footnote>
 	  <para>Dit is niet geheel waar.  Er zijn een aantal dingen
 	    die niet onderbroken kunnen worden.  Als het proces
 	    bijvoorbeeld een bestand probeert uit te lezen dat op een
 	    andere computer in het netwerk staat en de andere computer
 	    is verdwenen (uitgezet of het netwerk heeft een fout), dan
 	    wordt er gezegd dat het proces niet
 	    <quote>onderbroken</quote> kan worden.  Uiteindelijk loopt
 	    het proces uit de tijd, meestal na twee minuten.  Zodra het
 	    uit de tijd loopt, wordt het proces alsnog gestopt.</para>
 	</footnote>
     </para>
 
     <para>Andere veelgebruikte signalen zijn <literal>SIGHUP</literal>,
       <literal>SIGUSR1</literal> en <literal>SIGUSR2</literal>.  Dit
       zijn algemeen bruikbare signalen en verschillende applicaties
       zullen verschillend reageren als ze verstuurd worden.</para>
 
     <para>Stel dat het bestand met instellingen voor de webserver is
       aangepast.  Dan moet aan de webserver verteld worden dat die de
       instellingen opnieuw moet lezen.  Hiervoor zou
       <command>httpd</command> gestopt en gestart kunnen worden, maar
       dit resulteert in een korte onderbreking van de webserverdienst,
       wat ongewenst kan zijn.  De meeste daemons zijn geschreven om te
       reageren op het <literal>SIGHUP</literal> signaal door het
       opnieuw inlezen van het instellingenbestand.  Dus in plaats van
       het stoppen en herstarten van <command>httpd</command> kan het
       <literal>SIGHUP</literal> signaal gezonden worden.  Omdat er geen
       standaard manier is om op deze signalen te reageren, reageren
       verschillende daemons anders.  Het is verstandig eerst de
       documentatie van de daemon in kwestie te lezen.</para>
 
     <para>Zoals onderstaand voorbeeld laat zien, worden signalen door
       &man.kill.1; verzonden.</para>
 
     <procedure>
       <title>Het versturen van een signaal naar een proces</title>
 
       <para>Dit voorbeeld toont hoe een signaal naar &man.inetd.8;
 	wordt verstuurd.  Het bestand met instellingen voor
 	<command>inetd</command> is
 	<filename>/etc/inetd.conf</filename> en
 	<command>inetd</command> leest dit bestand opnieuw in als er
 	een <literal>SIGHUP</literal> wordt verstuurd.</para>
 
       <step>
 	<para>Eerst moet het proces ID worden opgezocht van het proces
 	  waar een signaal naar verzonden moeten worden.  Dit kan door
 	  &man.ps.1; en &man.grep.1; te gebruiken.  &man.grep.1; wordt
 	  gebruikt om in de uitvoer te zoeken en te kijken naar de
 	  string die de gebruiker opgeeft.  Dit commando wordt gedraaid
 	  als een normale gebruiker en &man.inetd.8; wordt gedraaid
 	  onder de gebruiker <username>root</username>, dus aan
 	  &man.ps.1; moet de optie <option>ax</option> meegegeven
 	  worden.</para>
 
 	 <screen>&prompt.user; <userinput>ps -ax | grep inetd</userinput>
   198  ??  IWs    0:00.00 inetd -wW</screen>
 
 	<para>Dus PID van &man.inetd.8; is 198.  In sommige gevallen
 	  kan <literal>grep inetd</literal> ook voorkomen in de
 	  uitvoer.  Dit komt door de manier waarop &man.ps.1; de lijst
 	  van draaiende processen moet vinden.</para>
       </step>
 
       <step>
 	<para>Met &man.kill.1; kan het signaal verzonden worden.  Omdat
 	  &man.inetd.8; wordt gedraaid door <username>root</username>
 	  moet &man.su.1; gebruikt worden om <username>root</username>
 	  te worden.</para>
 
 	 <screen>&prompt.user; <userinput>su</userinput>
 <prompt>Password:</prompt>
 &prompt.root; <userinput>/bin/kill -s HUP 198</userinput></screen>
 
 	<para>Zoals zovaak met &unix; commando's, geeft &man.kill.1;
 	  geen uitvoer als het succesvol uitgevoerd is.  Als een
 	  signaal wordt verzonden naar een proces waarvan de gebruiker
 	  niet zelf de eigenaar is, dan is de melding: <errorname>kill:
 	    <replaceable>PID</replaceable>: Operation not
 	    permitted</errorname>.  Als het PID verkeerd wordt
 	  ingevuld, wordt het signaal naar het verkeerde proces
 	  verzonden, wat slecht kan zijn, of, als de gebruiker geluk
 	  heeft, wordt het verzonden naar een PID dat momenteel niet in
 	  gebruik is, waarop de foutmelding <errorname>kill:
 	    <replaceable>PID</replaceable>: No such process</errorname>
 	  verschijnt.</para>
 
 	<note>
 	  <title>Waarom <command>/bin/kill</command> gebruiken?</title>
 
 	  <para>Veel shells leveren <command>kill</command> als
 	    ingebouwd commando.  Dat betekent dat de shell het
 	    signaal direct verstuurt in plaats van door het starten van
 	    <filename>/bin/kill</filename>.  Dit kan erg nuttig zijn,
 	    maar verschillende shells hebben een verschillende
 	    opdrachtregel voor het specificeren van de naam van het
 	    signaal dat verstuurd moet worden.  In plaats van ze
 	    allemaal te leren, is het eenvoudiger om gewoon
 	    <command>/bin/kill <replaceable>PID</replaceable></command>
 	    te gebruiken.</para>
 	</note>
       </step>
     </procedure>
 
     <para>Andere signalen versturen werkt bijna hetzelfde door
       <literal>TERM</literal> of <literal>KILL</literal> op de
       commandoregel te vervangen door wat nodig is.</para>
 
     <important>
       <para>Het stoppen van willekeurige processen op een systeem is
 	meestal een slecht idee.  In het bijzonder bij &man.init.8; met
 	proces ID 1.  Het draaien van <command>/bin/kill -s KILL
 	  1</command> is een snelle manier om een systeem uit te
 	zetten.  Argumenten die aan &man.kill.1; worden meegegeven
 	moeten <emphasis>altijd</emphasis> twee keer gecontroleerd
 	worden <emphasis>voordat</emphasis> op <keycap>Enter</keycap>
 	gedrukt wordt.</para>
     </important>
   </sect1>
 
   <sect1 id="shells">
     <title>Shells</title>
 
     <indexterm><primary>shells</primary></indexterm>
 
     <indexterm><primary>commandoregel</primary></indexterm>
 
     <para>In &os; wordt een groot deel van het alledaagse werk
       gedaan vanuit een omgeving met een commandoregel die shell heet.
       De grootste taak van een shell is om commando's van het
       invoerkanaal op te vangen en deze uit te voeren.  Veel shells
       hebben ook functies ingebouwd om mee te helpen om alledaagse
       taken zoals bestandsbeheer, bestandsglobbing, bestanden wijzigen
       vanaf de commandoregel, commandomacro's schrijven en uitvoeren en
       omgevingsvariabelen instellen en wijzigen.  &os; heeft een aantal
       shells bijgeleverd zoals <command>sh</command>, de Bourne Shell
       en <command>tcsh</command>, de verbeterde C-shell.  Er zijn veel
       andere shells beschikbaar in de &os; Portscollectie zoals
       <command>zsh</command> en <command>bash</command>.</para>
 
     <para>Welke shell gebruiken? Dit is een kwestie van smaak.  Een
       C&ndash;programmeur voelt zich misschien prettiger bij een
       C&ndash;achtige shell, zoals <command>tcsh</command>.  Een
       voormalig &linux; gebruiker of iemand die niet veel ervaring
       heeft met een &unix; commandoregel interface wil misschien
       <command>bash</command> proberen.  Elke shell heeft zijn eigen
       unieke eigenschappen die wel of niet werken voor een bepaalde
       gebruiker.</para>
 
     <para>Een standaard optie in een shell is bestandsnaam completie.
       Door het intikken van de eerste paar letters van een commando of
       bestandsnaam, kan de shell opdracht gegeven worden om automatisch
       de rest het commando of bestandsnaam toe te voegen met de
       <keycap>Tab</keycap> toets op het toetsenbord.  Stel dat er twee
       bestanden zijn met de namen <filename>foobar</filename> en
       <filename>foo.bar</filename> en <filename>foo.bar</filename> moet
       verwijderd worden.  Dan kan op het toetsenbord
       <command>rm fo[<keycap>Tab</keycap>].[<keycap>Tab</keycap>]</command>
       ingevoerd worden.</para>
 
     <para>De shell geeft <command>rm foo[BEEP].bar</command>
       weer.</para>
 
     <para>De [BEEP] geeft aan dat de shell in staat was om de
       bestandsnaam te completeren omdat er meer dan &eacute;&eacute;n
       soortgelijk bestand was.  <filename>foobar</filename> en
       <filename>foo.bar</filename> beginnen met <literal>fo</literal>,
       maar het was in staat om het af te maken tot
       <literal>foo</literal>.  Na het invoeren van een
       <literal>.</literal> en daarna <keycap>Tab</keycap>, is de shell
       in staat om de rest van de bestandsnaam aan te vullen.</para>
 
     <indexterm><primary>omgevingsvariabelen</primary></indexterm>
 
     <para>Een andere optie van de shell is het gebruik van
       omgevingsvariabelen.  Omgevingsvariabelen zijn variabele
       sleutelparen die opgeslagen zijn in de omgevingsruimte van een
       shell.  Deze ruimte kan uitgelezen worden door elk programma
       dat door de shell wordt uitgevoerd en bevat dus veel
       programmainstellingen.  Hieronder staat een lijst van standaard
       omgevingsvariabelen en wat ze betekenen:</para>
 
     <indexterm><primary>omgevingsvariabelen</primary></indexterm>
 
     <informaltable frame="none" pgwide="1">
       <tgroup cols="2">
 	<thead>
 	  <row>
 	    <entry>Variabele</entry>
 
 	    <entry>Omschrijving</entry>
 	  </row>
 	</thead>
 
 	<tbody>
 	  <row>
 	    <entry><envar>USER</envar></entry>
 
 	    <entry>Gebruikersnaam van de gebruiker die is
 	      aangemeld.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>PATH</envar></entry>
 
 	    <entry>Een lijst van mappen, gescheiden door een
 	      <literal>:</literal> voor het zoeken naar binaire
 	      bestanden.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>DISPLAY</envar></entry>
 
 	    <entry>Netwerknaam van het X11 scherm om verbinding mee
 	      te maken, indien beschikbaar.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>SHELL</envar></entry>
 
 	    <entry>De huidige shell.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>TERM</envar></entry>
 
 	    <entry>De naam van de huidige gebruikersterminal.
 	      Gebruikt om de mogelijkheden van de terminal te
 	      bepalen.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>TERMCAP</envar></entry>
 
 	    <entry>Databaseregel met terminal escape codes voor het
 	      uitvoeren van diverse terminalfuncties.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>OSTYPE</envar></entry>
 
 	    <entry>Type besturingssysteem, bijvoorbeeld &os;.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>MACHTYPE</envar></entry>
 
 	    <entry>De CPU architectuur waar het systeem op
 	      draait.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>EDITOR</envar></entry>
 
 	    <entry>De teksteditor waar de gebruiker de voorkeur aan
 	      geeft.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>PAGER</envar></entry>
 
 	    <entry>De tekstpager waar de gebruiker de voorkeur aan
 	      geeft.</entry>
 	  </row>
 
 	  <row>
 	    <entry><envar>MANPATH</envar></entry>
 
 	    <entry>Lijst van mappen gescheiden door een
 	      <literal>:</literal> voor het zoeken naar
 	      handleidingen.</entry>
 	  </row>
 	</tbody>
       </tgroup>
     </informaltable>
 
     <indexterm><primary>Bourne shells</primary></indexterm>
 
     <para>Het instellen van omgevingsvariabelen verschilt van shell tot
       shell.  In de C&ndash;achtige shells zoals
       <command>tcsh</command> en <command>csh</command> moet
       <command>setenv</command> gebruikt worden om omgevingsvariabelen
       in te stellen.  In Bourne-shells zoals <command>sh</command> en
       <command>bash</command> moet <command>export</command> gebruikt
       worden om de omgevingsvariabelen in te stellen.  Om bijvoorbeeld
       de omgevingsvariabele <envar>EDITOR</envar> te wijzigen naar
       <filename>/usr/local/bin/emacs</filename> onder
       <command>csh</command> of <command>tcsh</command> moet het
       volgende gedaan worden:</para>
 
     <screen>&prompt.user; <userinput>setenv EDITOR /usr/local/bin/emacs</userinput></screen>
 
     <para>In Bourne shells is dat:</para>
 
     <screen>&prompt.user; <userinput>export EDITOR="/usr/local/bin/emacs"</userinput></screen>
 
     <para>Met de meeste shells kunnen de omgevingsvariabelen ook
       weergegeven worden door een <literal>$</literal> karakter voor
       de variabelenaam te plaatsen op de commandoregel.
       <command>echo $TERM</command> zou weergeven wat er in
       <envar>$TERM</envar> gezet is, omdat de shell
       <envar>$TERM</envar> uitbreid en het resultaat doorgeeft aan
       <command>echo</command>.</para>
 
     <para>Shells kennen veel speciale karakters, die meta-karakters
       heten, als speciale weergaves van data.  De meest voorkomende is
       het karakter <literal>*</literal> karakter, dat elk
       karakter in een bestandsnaam voorstelt.  Deze speciale
       meta-karakters kunnen gebruikt worden om bestandsnaamglobbing te
       doen.  Door bijvoorbeeld <command>echo *</command> in te voeren,
       is het resultaat bijna hetzelfde als door het uitvoeren van
       <command>ls</command>, omdat de shell alle bestanden die
       van toepassing zijn aan echo geeft om ze daarna te tonen.</para>
 
     <para>Om te voorkomen dat de shell deze speciale tekens
       verwerkt, kunnen ze uitgeschakeld worden door er het backslash
       karakter (<literal>\</literal>) voor te plaatsen.
       <command>echo $TERM</command> print de inhoud van TERM naar het
       scherm.  <command>echo \$TERM</command> print $TERM zoals het
       geschreven is.</para>
 
     <sect2 id="changing-shells">
       <title>Shell wijzigen</title>
 
       <para>De makkelijkste manier om de shell te wijzigen is
 	door het <command>chsh</command> commando te gebruiken.
 	Door <command>chsh</command> te starten wordt de editor gestart
 	die in de <envar>EDITOR</envar> omgevingsvariable staat.  Als
 	deze niet is ingesteld, wordt <application>vi</application>
 	gestart.  In de editor kan de regel waarop
 	<quote>Shell:</quote> staat gewijzigd worden.</para>
 
       <para>Aan <command>chsh</command> kan ook de optie
 	<option>-s</option> meegegeven worden.  Dit stelt de shell in,
 	zonder dat een editor gebruikt hoeft te worden.  Als de shell
 	bijvoorbeeld gewijzigd moet worden in <command>bash</command>,
 	kan dat als volgt:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>chsh -s /usr/local/bin/bash</userinput></screen>
 
       <note>
 	<para>De te gebruiken shell <emphasis>moet</emphasis>
 	  geregistreerd zijn in <filename>/etc/shells</filename>.  Als
 	  een shell uit de <link linkend="ports">Portscollectie</link>
 	  is ge&iuml;nstalleerd, is dit meestal automatisch gebeurd.
 	  Als de shell met de hand is ge&iuml;nstalleerd moet het
 	  onderstaande gedaan worden.</para>
 
 	<para>Als bijvoorbeeld <command>bash</command> met de hand
 	  ge&iuml;nstalleerd is in <filename>/usr/local/bin</filename>,
 	  dient het onderstaande te gebeuren:</para>
 
 	<screen>&prompt.root; <userinput>echo &quot;/usr/local/bin/bash&quot; &gt;&gt; /etc/shells</userinput></screen>
 
 	<para>Hierna kan <command>chsh</command> weer gedraaid
 	  worden.</para>
       </note>
     </sect2>
   </sect1>
 
   <sect1 id="editors">
     <title>Teksteditors</title>
 
     <indexterm><primary>teksteditors</primary></indexterm>
 
     <indexterm><primary>editors</primary></indexterm>
 
     <para>Een groot deel van de instellingen in &os; wordt gemaakt door
       het bewerken van tekstbestanden.  Hierdoor is het een goed
       idee om bekend te zijn met een tekstverwerker.  &os; heeft er een
       paar in het basissysteem en veel anderen zijn beschikbaar via de
       Portscollectie.</para>
 
     <indexterm><primary><command>ee</command></primary></indexterm>
 
     <indexterm>
       <primary>editors</primary>
 
       <secondary>ee</secondary>
     </indexterm>
 
     <para>De makkelijkste en simpelste editor om te leren is de editor
       <application>ee</application>, wat <quote>easy editor</quote>
       betekent.  Om <application>ee</application> te starten, moet op
       de commandoregel <command>ee
 	<replaceable>bestandsnaam</replaceable></command> ingevoerd
       worden, waar <replaceable>bestandsnaam</replaceable> de naam is
       van het bestand dat bewerkt moet worden.  Om bijvoorbeeld
       <filename>/etc/rc.conf</filename> te bewerken, wordt
       <command> ee /etc/rc.conf</command> ingegeven.  Eenmaal in
       <command>ee</command> worden alle manipulatie commando's die de
       editor heeft weergegeven aan de bovenkant van het scherm.  Het
       karakter dakje <literal>^</literal> staat voor de toets
       <keycap>CTRL</keycap> op het toetsenbord, dus
       <literal>^e</literal> vormt de toetscombinatie <keycombo
 	action="simul"><keycap>Ctrl</keycap><keycap>e</keycap>
 	</keycombo>.
       Om uit <application>ee</application> te komen wordt op de toets
       <keycap>Esc</keycap> gedrukt en daar kan gekozen worden om de
       editor te verlaten.  De editor vraagt dan of de wijzigingen
       bewaard moeten worden als het bestand veranderd is.</para>
 
     <indexterm><primary><application>vi</application></primary></indexterm>
 
     <indexterm>
       <primary>editors</primary>
 
       <secondary><application>vi</application></secondary>
     </indexterm>
 
     <indexterm><primary><application>Emacs</application></primary></indexterm>
 
     <indexterm>
       <primary>editors</primary>
 
       <secondary><application>Emacs</application></secondary>
     </indexterm>
 
     <para>&os; heeft ook uitgebreidere tekstverwerkers, zoals
       <application>vi</application>, in het basissysteem en andere
       editors als <application>Emacs</application> en
       <application>vim</application> maken onderdeel uit van de &os;
       Portscollectie (<filename role="package">editors/emacs</filename>
       en <filename role="package">editors/vim</filename>).  Deze
       editors leveren veel meer functionaliteit en kracht maar zijn
       lastiger om te leren.  Als echter veel met tekstverwerking gedaan
       wordt, is het leren van een krachtige editor als
       <application>vim</application> of
       <application>Emacs</application> verstandig omdat deze
       uiteindelijk veel tijd kan besparen.</para>
   </sect1>
 
   <sect1 id="basics-devices">
     <title>Apparaten en apparaatnodes</title>
 
     <para>Apparaat is een term die meestal wordt gebruikt
       voor hardwareonderdelen in een systeem, zoals schijven, printers
       grafische kaarten en toetsenborden.  Als &os; opstart laat het
       vooral zien welke apparaten gedetecteerd worden.  Deze
       opstartmeldingen kunnen nagekeken worden door het bestand
       <filename>/var/run/dmesg.boot</filename> te bekijken.</para>
 
     <para><devicename>acd0</devicename> is bijvoorbeeld de eerste IDE
       cd-rom drive, terwijl <devicename>kbd0</devicename> staat voor
       het toetsenbord.</para>
 
     <para>Veel van deze apparaten moeten in een &unix;
       besturingssysteem benaderd worden via speciale bestanden die
       apparaatnodes heten en te vinden zijn in de map
       <filename>/dev</filename>.</para>
 
     <sect2>
       <title>Apparaatnodes maken</title>
 
       <para>Als een nieuw apparaat wordt toegevoegd aan een systeem of
 	als ondersteuning voor extra apparaten wordt gecompileerd, dan
-	moeten misschien &eacute;&eacute;n of meer apparaatnodes voor
-	het nieuwe apparaat gemaakt worden.</para>
-
-      <sect3>
-	<title>Het MAKEDEV script</title>
-
-	<para>Op systemen zonder <literal>DEVFS</literal> (dit is het
-	  geval voor alle &os; versies v&oacute;&oacute;r 5.0) worden
-	  apparaatnodes gemaakt door het script &man.MAKEDEV.8; zoals
-	  hieronder wordt aangegeven:</para>
-
-	 <screen>&prompt.root; <userinput>cd /dev</userinput>
-&prompt.root; <userinput>sh MAKEDEV ad1</userinput></screen>
-
-	<para>Dit voorbeeld maakt de juiste apparaatnode voor de tweede
-	  IDE drive wanneer die ge&iuml;nstalleerd is.</para>
-      </sect3>
+	moeten er misschien nieuwe apparaat nodes aangemaakt worden.</para>
 
       <sect3>
 	<title><literal>DEVFS</literal> (apparaatbestandssysteem -
 	  DEVice File System)</title>
 
 	<para> Het apparaatbestandssysteem of <literal>DEVFS</literal>,
 	  levert toegang tot de apparaatruimte van de kernel in het
 	  globale bestandssysteem.  In plaats van dat het nodig is om
 	  apparaatnodes te maken en te wijzigen, doet
 	  <literal>DEVFS</literal> dit.</para>
 
 	<para>In &man.devfs.5; staat meer informatie.</para>
-
-	<para><literal>DEVFS</literal> wordt standaard gebruikt in
-	  &os;&nbsp;5.0 en verder.</para>
       </sect3>
     </sect2>
   </sect1>
 
   <sect1 id="binary-formats">
     <title>Binaire formaten</title>
 
     <para>Om te kunnen begrijpen waarom &os; gebruik maakt van
       het &man.elf.5; formaat, is het belangrijk op de hoogte zijn
       van de drie <quote>dominante</quote> uitvoerbare formaten voor
       &unix;:</para>
 
     <itemizedlist>
       <listitem>
 	<para>&man.a.out.5;</para>
 
 	<para>Het oudste en <quote>klassieke</quote> &unix; object
 	  formaat.  Het gebruikt een korte en compacte kop met een
 	  magisch nummer aan het begin dat veel gebruikt wordt
 	  om het formaat aan te geven (&man.a.out.5; geeft meer
 	  details).  Het bevat drie laadbare segmenten: .tekst, .data
 	  en .bss, een symbolentabel en een stringtabel.</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para><acronym>COFF</acronym></para>
 
 	<para>Het SVR3 object formaat.  De kop bestaat uit een
 	  sectietabel, dus er kunnen meer dan alleen .tekst, .data,
 	  en .bss secties zijn.</para>
       </listitem>
 
       <listitem>
 	<para>&man.elf.5;</para>
 
 	<para>De opvolger van <acronym>COFF</acronym>, heeft
 	  meerdere secties en 32-bit of 64-bit als mogelijke waarden.
 	  &Eacute;&eacute;n nadeel: <acronym>ELF</acronym> was ook
 	  ontworpen met de aanname dat er maar &eacute;&eacute;n
 	  ABI per systeemarchitectuur zou zijn.  Deze aanname is
 	  eigenlijk redelijk incorrect, zelfs niet in de
 	  commerci&euml;le SYSV wereld (die op zijn minst drie ABIs
 	  heeft: SRV4, Solaris en SCO).</para>
 
 	<para>&os; probeert om dit probleem heen te werken door
 	  een hulpprogramma te leveren voor het
 	  <emphasis>brandmerken</emphasis> van een bekend
 	  <acronym>ELF</acronym> uitvoerbaar bestand met informatie
 	  over de ABI waar hij mee kan werken.  In &man.brandelf.1;
 	  staat meer informatie.</para>
       </listitem>
     </itemizedlist>
 
     <para>&os; komt uit het <quote>klassieke</quote> kamp en gebruikt
       het &man.a.out.5; formaat, een technologie die zich bewezen heeft
       door meerdere generaties van BSD versies heen, tot het begin van
       de 3.X versies.  Alhoewel het al mogelijk was om
       <acronym>ELF</acronym> programma's en kernels te bouwen en te
       draaien op een &os; systeem , verzette &os; zich eerst tegen de
       druk om over te schakelen naar <acronym>ELF</acronym> als
       standaard formaat.  Waarom?  Toen het &linux; kamp hun pijnlijke
       wissel maakte naar <acronym>ELF</acronym>, was dat niet zozeer
       om van het <filename>a.out</filename> formaat af te komen, maar
       meer omdat van het op de inflexibele jump-tabel gebaseerde
       gedeelde bibliotheekmechanisme af te komen, die het maken van
       gedeelde bibliotheken erg moeilijk maakte voor bedrijven en
       ontwikkelaars.  Omdat de <acronym>ELF</acronym> hulprogramma's
       een oplossing voor het gedeelde bibliotheek probleem waren en
       algemeen gezien werden als een <quote>stap vooruit</quote>,
       werd de migratie geaccepteerd als noodzakelijk kwaad en werd de
       wissel uitgevoerd.  Het gedeelde bibliotheek mechanisme van &os;
       is meer gebaseerd op het gedeelde bibliotheek mechanisme van
       Sun's &sunos; en daardoor erg makkelijk te gebruiken.</para>
 
     <para>Waarom zijn er zoveel verschillende formaten?</para>
 
     <para>In het duistere donkere verleden was er simpele hardware.
       Deze simpele hardware ondersteunde een simpel klein systeem.
       <filename>a.out</filename> was volledig adequaat voor de taak om
       binaire bestanden op dat simpele systeem te vertegenwoordigen
       (een PDP-11).  Toen mensen &unix; van deze machine gingen porten,
       behielden ze het <filename>a.out</filename> formaat omdat het
       voldeed voor de vroege ports van &unix; naar architecturen
       als Motorola 68k, VAXen, enzovoort.</para>
 
     <para>Toen besloot een slimme hardware engineer dat als hij de
       software kon forceren om wat simpele truckjes te doen, hij in
       staat was om een paar onderdelen van het ontwerp af te schaven,
       waardoor zijn processorcore sneller kon draaien.  Terwijl men
       probeerde om het met deze nieuwe vorm van hardware te laten
       werken (vandaag de dag beter bekend als <acronym>RISC</acronym>),
       was <filename>a.out</filename> te beperkt voor deze hardware.
       Dus werden er vele formaten ontworpen om betere prestaties te
       krijgen uit deze hardware dan het simpele formaat
       <filename>a.out</filename> kon leveren.  Toen werden
       <acronym>COFF</acronym>, <acronym>ECOFF</acronym> en een paar
       andere duistere formaten uitgevonden en werden de limieten
       verkend, waarna men besloot om zich te richten op
       <acronym>ELF</acronym>.</para>
 
     <para>Daarnaast werden programma's groter en bleven schijven (en
       fysiek geheugen) relatief klein, zodat het concept van een
       gedeelde bibliotheek werd geboren.  Het VM systeem werd ook meer
       verfijnd.  Terwijl al deze verbeteringen bereikt werden door het
       <filename>a.out</filename> formaat, werd het nut met elke nieuwe
       eigenschap verder uitgerekt.  Daarnaast wilde men dingen
       dynamisch laden tijdens het starten of delen weggooien nadat het
       programma zijn inti&euml;le code had gedraaid om te blijven
       hangen in het hoofdgeheugen en in de wisselbestanden.  Talen
       werden verder verfijnd en men wilde dat code automatisch werd
       aangeroepen voor main.  Er werden veel hacks gedaan in het
       <filename>a.out</filename> formaat om alles mogelijk te maken en
       dit werkte ook enige tijd.  Na verloop van tijd was
       <filename>a.out</filename> niet meer in staat om alle problemen
       te adresseren zonder toenemende overhead in code en
       complexibiliteit.  Hoewel <acronym>ELF</acronym> veel van deze
       problemem verhielp, was het moeilijk om te wisselen naar een
       systeem dat compleet anders werkte.  Dus moest
       <acronym>ELF</acronym> wachten totdat het pijnlijker was om
       <filename>a.out</filename> te behouden dan het te migreren naar
       <acronym>ELF</acronym>.</para>
 
     <para>Met het verstrijken van de tijd, werden de bouwprogramma's
       die &os; heeft afgeleid van hun bouwprogramma's (vooral de
       assembler en de loader) ontwikkeld in twee parallel lopende
       takken.  De &os; tree voegde gedeelde bibliotheken toe en heeft
       wat bugs opgelost.  De mensen van GNU die deze programma's hebben
       geschreven, hebben ze herschreven en simpelere ondersteuning
       toegevoegd voor het bouwen van cross-compilers, waarbij
       verschillende formaten zo nodig ingevoegd konden worden,
       enzovoort.  Omdat veel mensen cross-compilers wilden bouwen die
       gericht waren op &os;, hadden die pech, omdat de oudere broncode
       van &os; voor <application>as</application> en
       <application>ld</application> niet opgewassen was tegen deze
       taak.  De nieuwe GNU programmaketen
       (<application>binutils</application>) ondersteunt
       cross-compiling, <acronym>ELF</acronym>, gedeelde bibliotheken,
       C++&nbsp;extensies, enzovoort.  Daarnaast leveren veel
       leverancierds <acronym>ELF</acronym> binaire bestanden en is het
       goed voor &os; om het te draaien.</para>
 
     <para><acronym>ELF</acronym> heeft meer expressiemogelijkheden dan
       <filename>a.out</filename> en geeft meer
       uitbreidingsmogelijkheden aan het basissysteem.  De
       <acronym>ELF</acronym> hulpprogramma's worden beter onderhouden
       en geven de mogelijkheid tot ondersteuning voor cross compilatie,
       wat voor veel mensen belangrijk is.  <acronym>ELF</acronym> is
       misschien iets trager dan <filename>a.out</filename>, maar
       het meten daarvan kan vrij lastig zijn.  Er zijn ook ontelbare
       verschillen tussen de twee in hoe ze pages opslaan,
       initi&euml;le code verwerken, enzovoort.  Geen van allen zijn ze
       erg belangrijk, maar er zijn verschillen.  Na verloop van tijd
       verdwijnt de ondersteuning voor <filename>a.out</filename> uit de
       <filename>GENERIC</filename> kernel en uiteindelijk ook helemaal
       uit de kernel als de noodzaak voor <filename>a.out</filename>
       gebaseerde programma's voorbij is.</para>
   </sect1>
 
   <sect1 id="basics-more-information">
     <title>Meer informatie</title>
 
     <sect2 id="basics-man">
       <title>Handleidingen</title>
 
       <indexterm><primary>handleidingen</primary></indexterm>
 
       <para>De meest uitvoerige documentatie van &os; is geschreven
 	in de vorm van handleidingen.  Bijna elk programma op het
 	systeem heeft een kleine handleiding die uitlegt wat de
 	basisopties en verschillende argumenten doen.  Deze
 	handleidingen bekeken worden met <command>man</command>.  Het
 	gebruik van <command>man</command> gaat als volgt:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>man <replaceable>commando</replaceable></userinput></screen>
 
       <para><literal>commando</literal> is de naam van het commando
 	waar meer informatie over getoond moet worden.  Om bijvoorbeeld
 	meer informatie weer te geven over <command>ls</command> kan
 	het volgende uitgevoerd worden:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>man ls</userinput></screen>
 
       <para>De handleidingen zijn opgedeeld in genummerde
 	onderdelen:</para>
 
       <orderedlist>
 	<listitem>
 	  <para>Gebruikerscommando's.</para>
 	</listitem>
 
 	<listitem>
 	  <para>Systeemaanroepen en foutnummernummers.</para>
 	</listitem>
 
 	<listitem>
 	  <para>Functies in de C bibliotheken.</para>
 	</listitem>
 
 	<listitem>
 	  <para>Apparaatdrivers.</para>
 	</listitem>
 
 	<listitem>
 	  <para>Bestandsindelingen.</para>
 	</listitem>
 
 	<listitem>
 	  <para>Spelletjes en andere afleidingen.</para>
 	</listitem>
 
 	<listitem>
 	  <para>Diverse informatie.</para>
 	</listitem>
 
 	<listitem>
 	  <para>Systeemonderhoud en commando's</para>
 	</listitem>
 
 	<listitem>
 	  <para>Kernelontwikkelaars.</para>
 	</listitem>
       </orderedlist>
 
       <para>In sommige gevallen kan een bepaald onderwerp vaker
 	voorkomen in een onderdeel van de handleidingen.  Er is
 	bijvoorbeeld een gebruikerscommando <command>chmod</command>
 	en een systeemaanroep <function>chmod()</function>.  In deze
 	gevallen kan <command>man</command> aangegeven worden welke
 	documentatie weer te geven door het specificeren van het
 	onderdeel:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>man 1 chmod</userinput></screen>
 
       <para>Dit geeft de handleiding van het gebruikerscommando
 	<command>chmod</command> weer.  Verwijzingen naar een bepaald
 	onderdeel van de handleiding worden traditioneel tussen haakjes
 	geplaatst: &man.chmod.1; verwijst naar het commando
 	<command>chmod</command> en &man.chmod.2; verwijst naar de
 	systeemaanroep.</para>
 
       <para>Dit werkt prima als de naam van het commando bekend is en
 	alleen informatie nodig is over het het commando gebruikt kan
 	worden, maar wat als de naam van het commando niet bekend is?
 	Dan kan <command>man</command> gebruikt worden om naar
 	trefwoorden te zoeken in de commandobeschrijvingen door de
 	optie <option>-k</option> te gebruiken:
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>man -k mail</userinput></screen>
 
       <para>Met dit commando wordt een overzicht getoond met commando's
 	die het trefwoord <quote>mail</quote> in hun omschrijving
 	hebben.  Dit is gelijk aan het commando
 	<command>apropos</command>.</para>
 
       <para>Dus om meer informatie over spannende commando's met een
 	onbekende functie in <filename>/usr/bin</filename> te krijgen
 	is het volgende commando voldoende:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>cd /usr/bin</userinput>
 &prompt.user; <userinput>man -f *</userinput></screen>
 
       <para>Het onderstaande commando resulteert in hetzelfde:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>cd /usr/bin</userinput>
 &prompt.user; <userinput>whatis *</userinput></screen>
     </sect2>
 
     <sect2 id="basics-info">
       <title>Gnu infobestanden</title>
 
       <indexterm><primary>Free Software Foundation</primary</indexterm>
 
       <para>&os; heeft veel applicaties en hulpmiddelen die gemaakt
 	zijn door de Free Software Foundation (FSF).  Als extraatje
 	voor de documentatie hebben deze programma's uitgebreidere
 	html&nbsp;bestanden die <literal>info</literal>bestanden heten,
 	die uitgelezen kunnen worden met <command>info</command> of,
 	als <application>emacs</application> is ge&iuml;nstalleerd, de
 	infomodus van <application>emacs</application>.</para>
 
       <para>&man.info.1; wordt als volgt gebruikt:</para>
 
       <screen>&prompt.user; <userinput>info</userinput></screen>
 
       <para><literal>h</literal> geeft een korte beschrijving en
 	<literal>?</literal> toont een een kort
 	commando&ndash;overzicht.</para>
     </sect2>
   </sect1>
 </chapter>
 
 <!--
      Local Variables:
      mode: sgml
      sgml-declaration: "../chapter.decl"
      sgml-indent-data: t
      sgml-omittag: nil
      sgml-always-quote-attributes: t
      sgml-parent-document: ("../book.sgml" "part" "chapter")
      End:
 -->