diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.sgml index 3be4c024b7..bd1db4d514 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.sgml @@ -1,6267 +1,6267 @@ René Ladan Vertaald door Geavanceerde netwerken Samenvatting Dit hoofdstuk zal een aantal onderwerpen over geavanceerde netwerken behandelen. Na het lezen van dit hoofdstuk is bekend: De beginselen van gateways en routes. Hoe &ieee; 802.11- en &bluetooth;-apparaten te installeren. Hoe &os; als een bridge te laten werken. Hoe een schijfloze machine vanaf het netwerk op te starten. Hoe Network Address Translation te installeren. Hoe twee computers via PLIP met elkaar te verbinden. Hoe IPv6 op een &os;-machine te installeren. Hoe ATM in te stellen. Hoe de mogelijkheden van CARP, het Common Address Redundancy Protocol, aan te zetten en te benutten. Voordat dit hoofdstuk gelezen wordt, dient de lezer: De beginselen van de scripts in /etc/rc te begrijpen. Bekend te zijn met basisnetwerktermen. Te weten hoe een nieuwe &os;-kernel in te stellen en te installeren (). Te weten hoe aanvullende software van derde partijen te installeren (). Coranth Gryphon Bijgedragen door Gateways en routes routing gateway subnet Indien een machine een andere machine over een netwerk wil vinden, dient er een mechanisme te zijn dat beschrijft hoe van de ene naar de andere machine te gaan. Dit wordt routen genoemd. Een route is een gedefinieerd adressenpaar: een bestemming en een gateway. Het paar geeft aan dat door deze gateway gecommuniceerd moet worden om bij deze bestemming aan te komen. Er zijn drie soorten bestemmingen: individuele host, subnetten en standaard. De standaardroute wordt gebruikt indien geen van de andere routes van toepassing zijn. Verderop wordt verder op standaardroutes ingegaan. Er zijn ook drie soorten gateways: individuele hosts, interfaces (ook wel verbindingen genoemd), en Ethernet-hardware-adressen (MAC-adressen). Een voorbeeld Om de verschillende aspecten van routen te illustreren, wordt het volgende voorbeeld van netstat gebruikt: &prompt.user; netstat -r Routing tables Destination Gateway Flags Refs Use Netif Expire default outside-gw UGSc 37 418 ppp0 localhost localhost UH 0 181 lo0 test0 0:e0:b5:36:cf:4f UHLW 5 63288 ed0 77 10.20.30.255 link#1 UHLW 1 2421 example.com link#1 UC 0 0 host1 0:e0:a8:37:8:1e UHLW 3 4601 lo0 host2 0:e0:a8:37:8:1e UHLW 0 5 lo0 => host2.example.com link#1 UC 0 0 224 link#1 UC 0 0 standaardroute De eerste twee regels geven de standaardroute (die behandeld wordt in de volgende sectie) en de localhost-route aan. teruglusapparaat De interface (kolom Netif) dat deze routeertabel aangeeft om voor localhost te gebruiken is lo0, ook bekend als het teruglusapparaat. Dit geeft aan dat alle verkeer voor deze bestemming intern gehouden moet worden, in plaats van het over het LAN te sturen, aangezien het alleen aankomt op de plaats waar het verzonden werd. Ethernet MAC-adres Het volgende dat opvalt zijn de adressen die beginnen met 0:e0:. Dit zijn Ethernet-hardware adressen, ook bekend als MAC-adressen. &os; zal automatisch elke host (test0 in het voorbeeld) op het lokale Ethernet identificeren en een route voor die host toevoegen, direct van deze host over de Ethernet-interface, ed0. Er is ook een timeout (kolom Expire) met deze routesoort geassocieerd, die gebruikt wordt indien er binnen een bepaalde tijd geen bericht komt van de host. Indien dit gebeurt, wordt de route naar deze host automatisch verwijderd. Deze hosts worden geïdentificeerd door middel van een mechanisme dat bekend staat als RIP (Routing Information Protocol), dat routes naar lokale hosts bepaald door middel van een kortste-pad algoritme. subnet &os; zal ook subnetroutes voor het lokale subnet toevoegen (10.20.30.255 is het broadcast-adres voor het subnet 10.20.30, en example.com is de domeinnaam die bij dat subnet hoort). De aanduiding link#1 verwijst naar de eerste Ethernetkaart in de machine. Merk op dat voor hen geen aanvullende interface is gespecificeerd. Voor beide groepen (lokale netwerkhosts en lokale subnetten) worden de routes automatisch ingesteld door een daemon genaamd routed. Indien dit niet draait, zullen alleen routes die statisch gedefinieerd (i.e. expliciet vermeld zijn) bestaan. De regel met host1 verwijst naar deze host, het kent deze door het Ethernetadres. Aangezien het de zendende host is, weet &os; dat het de teruglus-interface (lo0) moet gebruiken, in plaats van het over de Ethernet-interface te verzenden. De twee regels met host2 geven een voorbeeld van wat er gebeurt als een alias met &man.ifconfig.8; gebruikt wordt (in de sectie over Ethernet staan redenen waarom dit gedaan wordt). Het symbool => na de interface lo0 zegt dat niet alleen de teruglus gebruikt wordt (aangezien dit adres ook verwijst naar de lokale host), maar specifiek dat dit een alias is. Zulke routes verschijnen alleen op de hosts die de alias ondersteunen; alle andere hosts op het lokale netwerk vermelden simpelweg een regel met link#1 voor zulke routes. De laatste regel (bestemming subnet 224) heeft te maken met multicasten, wat in een andere sectie besproken wordt. Als laatste staan in de kolom Flags verschillende attributen. Hieronder staat een korte tabel met enkele van deze vlaggen en hun betekenis: U Up: De route is actief. H Host: De bestemming van de route is een enkele host. G Gateway: Stuur alles voor deze bestemming door naar dit verre systeem, dat zoekt daar uit waar het verder naar te sturen. S Statisch: Deze route was handmatig ingesteld, dus niet automatisch door het systeem aangemaakt. C Kloon: Maakt op basis van deze route een nieuwe route aan voor machines waarmee verbinding wordt gemaakt. Dit soort routes wordt gewoonlijk in lokale netwerken gebruikt. W WasGekloond: Geeft aan dat een route automatisch was ingesteld gebaseerd op een LAN (kloon)-route. L Verbinding: De route maakt gebruik van verwijzingen naar Ethernet-hardware. Standaardroutes standaardroute Wanneer het lokale systeem een verbinding met een verre host moet maken, controleert het de routeertabel op reeds bekende paden. Indien de verre host binnen een subnet valt waarvan bekend is hoe het bereikt kan worden (gekloonde routes), controleert het systeem of het met de daarbij behorende interface verbinding kan maken. Indien alle bekende paden falen, heeft het systeem één laatste mogelijkheid: de standaardroute. Deze route is een speciaal soort gateway-route (gewoonlijk de enig aanwezige in het systeem) en is altijd gemarkeerd met een c in het vlaggenveld. Voor hosts op een LAN staat deze gateway ingesteld op de machine die een directe verbinding met de buitenwereld heeft (via een PPP-verbinding, DSL, kabelmodem, T1, of een ander netwerkinterface). Indien de standaardroute wordt ingesteld voor een machine die zelf als gateway naar de buitenwereld werkt, zal de standaardroute de gateway-machine van de internetprovider zijn. Hieronder volgt een voorbeeld van standaardroutes. Dit is een veelgebruikte opstelling: [Lokaal2] <--ether--> [Lokaal1] <--PPP--> [IP-Serv] <--ether--> [T1-GW] De hosts Lokaal1 en Lokaal2 staan op deze site. Lokaal1 is verbonden met een internetprovider via een inbel-PPP-verbinding. Deze PPP-server is door een LAN verbonden met een andere gateway-computer door een externe interface naar de Internet-feed van de internetprovider. De standaardroutes voor de machines zijn: Host Standaard gateway Interface Lokaal2 Lokaal1 Ethernet Lokaal1 T1-GW PPP Een veelvoorkomende vraag is Waarom (of hoe) moet worden ingesteld dat T1-GW de standaard gateway is voor Lokaal1, in plaats van de server van de internetprovider waarmee het verbonden is?. Onthoud dat, aangezien de PPP-interface een adres gebruikt op het lokale netwerk van de internetprovider voor deze kant van de verbinding, routes voor alle andere machines op het lokale netwerk van de internetprovider automatisch aangemaakt worden. Daarom is het al bekend hoe de machine T1-GW bereikt kan worden, dus is de tussenstap dat het verkeer eerst naar de server van de internetprovider gestuurd wordt niet nodig. Het is gebruikelijk om het adres X.X.X.1 te gebruiken als het gateway-adres voor het lokale netwerk. Dus (gebruikmakend van hetzelfde voorbeeld), indien de lokale klasse-C adresruimte 10.20.30 was en de internetprovider 10.9.9 gebruikte, zouden de standaardroutes als volgt zijn: Host Standaardroute Lokaal2 (10.20.30.2) Lokaal1 (10.20.30.1) Lokaal1 (10.20.30.1, 10.9.9.30) T1-GW (10.9.9.1) De standaardroute kan eenvoudig met het bestand /etc/rc.conf gedefinieerd worden. In dit voorbeeld werd de volgende regel aan /etc/rc.conf van Lokaal2 toegevoegd: defaultrouter="10.20.30.1" Het is ook mogelijk dit met het commando &man.route.8; direct vanaf de opdrachtregel te doen: &prompt.root; route add default 10.20.30.1 Voor meer informatie over het handmatig manipuleren van netwerkrouteertabellen kan de hulppagina &man.route.8; geraadpleegd worden. Dual Homed machines dual homed hosts Er is nog één andere soort opstelling die behandeld dient te worden, en dat is een host die in twee verschillende netwerken zit. Technisch gezien telt elke machine die als gateway dienst doet (in bovenstaand voorbeeld door een PPP-verbinding te gebruiken) als een dual-homed host. Maar de term wordt echt alleen gebruikt om naar een machine te verwijzen die in twee LAN's zit. In het ene geval heeft de machine twee Ethernetkaarten, waarbij elke kaart een adres op de gescheiden subnetten heeft. Een alternatief is dat de machine slechts één Ethernetkaart heeft en gebruikt maakt van &man.ifconfig.8; aliasing. Het eerste wordt gebruikt indien er twee fysiek gescheiden Ethernet-netwerken in gebruik zijn, het laatste indien er één fysiek netwerksegment is, maar er twee logisch gescheiden subnetten zijn. In beide gevallen worden er routeertabellen aangemaakt zodat elk subnet weet dat deze machine de gedefinieerde gateway (ingaande route) naar het andere subnet is. Deze opstelling, waarbij de machine dienst doet als router tussen de twee subnetten, wordt vaak gebruikt voor het implementeren van pakketfilters of firewall-beveiliging in één of beide richtingen. Om deze machine daadwerkelijk pakketten te laten forwarden tussen de twee interfaces, moet aan &os; verteld worden dat het deze mogelijkheid aan moet zetten. In de volgende sectie staan meer details over hoe dit te doen. Een router bouwen router Een netwerkrouter is simpelweg een systeem dat pakketten van de ene naar de andere interface doorstuurt. Internetstandaarden en goede ontwerppraktijken verhinderen het &os; Project dit standaard in &os; aan te zetten. Deze mogelijkheid kan worden aangezet door de volgende variabele in &man.rc.conf.5; op YES in te stellen: - gateway_enable=YES # Op YES instellen indien deze host een gateway is + gateway_enable="YES" # Op YES instellen indien deze host een gateway is Deze optie stelt de &man.sysctl.8; variabele net.inet.ip.forwarding in op 1. Indien het nodig is om het routen tijdelijk te stoppen, kan deze variabele tijdelijk op 0 worden teruggezet. BGP RIP OSPF De nieuwe router heeft routes nodig om te weten waar het het verkeer naar toe moet sturen. Voor een eenvoudig netwerk kunnen statische routes gebruikt worden. &os; wordt met het standaard BSD routeer-daemon &man.routed.8; geleverd, dat RIP (zowel versie 1 en versie 2) en IRDP spreekt. Ondersteuning voor BGP v4, OSPF v2, en andere slimme routeerprotocollen is beschikbaar via het pakket net/zebra. Ook zijn commerciële producten als &gated; beschikbaar voor complexere netwerkrouteer-oplossingen. Al Hoang Bijgedragen door Statische routes opzetten Handmatige configuratie Er wordt van het volgende netwerk uitgegaan: INTERNET | (10.0.0.1/24) Standaardrouter naar Internet | |Interface xl0 |10.0.0.10/24 +------+ | | RouterA | | (FreeBSD gateway) +------+ | Interface xl1 | 192.168.1.1/24 | +--------------------------------+ Intern Net 1 | 192.168.1.2/24 | +------+ | | RouterB | | +------+ | 192.168.2.1/24 | Intern Net 2 In dit scenario is RouterA een &os;-machine die dienst doet als router naar de rest van het Internet. Het heeft een standaardroute ingesteld op 10.0.0.1, dat het in staat stelt om verbindingen met de buitenwereld te maken. Er wordt aangenomen dat RouterB reeds juist is ingesteld en dat het weet hoe het waar naar toe moet gaan. (In dit plaatje is dit simpel. Voeg een standaardroute op RouterB toe door 192.168.1.1 als gateway te gebruiken.) De routeertabel voor RouterA zou er ongeveer als volgt uitzien: &prompt.user; netstat -nr Routing tables Internet: Destination Gateway Flags Refs Use Netif Expire default 10.0.0.1 UGS 0 49378 xl0 127.0.0.1 127.0.0.1 UH 0 6 lo0 10.0.0/24 link#1 UC 0 0 xl0 192.168.1/24 link#2 UC 0 0 xl1 Met de huidige routeertabel is RouterA niet in staat om Intern Net 2 te bereiken. Het heeft geen route voor 192.168.2.0/24. Een manier om dit te verhelpen is om de route handmatig toe te voegen. Het volgende commando voegt het netwerk Intern Net 2 toe aan de routeertabel van RouterA door 192.168.1.2 als de volgende hop te gebruiken: &prompt.root; route add -net 192.168.2.0/24 192.168.1.2 Nu kan RouterA elke host op het netwerk 192.168.2.0/24 bereiken. Persistente configuratie Bovenstaand voorbeeld is perfect voor het instellen van een statische route op een draaiend systeem. Een probleem is dat de routeerinformatie verdwijnt indien de &os;-machine opnieuw wordt opgestart. De manier om een statische route toe te voegen is om het in het bestand /etc/rc.conf toe te voegen: # Voeg Intern Net 2 als een statische route toe static_routes="internnet2" route_internnet2="-net 192.168.2.0/24 192.168.1.2" De instellingsvariabele static_routes is een lijst van strings gescheiden door een spatie. Elke string verwijst naar een routenaam. Bovenstaand voorbeeld heeft slechts één string in static_routes. Dit is de string internnet2. Vervolgens wordt een instellingsvariabele route_internnet2 toegevoegd waarin alle instellingsparameters staan die aan het commando &man.route.8; moeten worden doorgegeven. Voor bovenstaand voorbeeld zou het volgende commando zijn gebruikt: &prompt.root; route add -net 192.168.2.0/24 192.168.1.2 Dus is "-net 192.168.2.0/24 192.168.1.2" nodig. Zoals hierboven is vermeld is het mogelijk om meerdere strings in static_routes te hebben. Dit maakt het mogelijk om meerdere statische routes aan te maken. De volgende regels geven een voorbeeld van het toevoegen van statische routes voor de netwerken 192.168.0.0/24 en 192.168.1.0/24 op een denkbeeldige router: static_routes="net1 net2" route_net1="-net 192.168.0.0/24 192.168.0.1" route_net2="-net 192.168.1.0/24 192.168.1.1" Routes propageren routes propageren Er is al gesproken over hoe routes naar de buitenwereld te definiëren, maar niet over hoe de buitenwereld ons kan vinden. Het is al bekend dat routeertabellen aangemaakt kunnen worden zodat al het verkeer voor een bepaalde adresruimte (in ons voorbeeld een klasse-C subnet) naar een bepaalde host op dat netwerk gezonden kan worden, dat de ingaande pakketten doorgeeft. Wanneer een adresruimte aan een site wordt toegewezen, stelt de serviceprovider al hun routeertabellen zodanig in dat al het verkeer voor het bijhorende subnet naar de PPP-verbinding van de site gezonden wordt. Maar hoe weten sites door het land heen hoe naar de internetprovider van deze site te versturen? Er bestaat een systeem (dat veel lijkt op de gedistribueerde DNS-informatie) dat alle toegewezen adresruimtes bijhoudt, en hun verbindingspunt met de Internet Backbone definieert. De Backbone zijn de grote kabels die Internetverkeer door het land en over de wereld sturen. Elke backbone-machine heeft een kopie van een master-verzameling van tabellen, die verkeer voor een bepaald netwerk naar een bepaalde backbone-carrier sturen, en van daaruit naar een keten van serviceproviders totdat het het netwerk van de site bereikt. Het is de taak van de serviceprovider om bij de backbone-sites aan te geven dat zij het verbindingspunt (en dus het ingaande pad) zijn voor de site. Dit staat bekend als routepropagatie. Problemen oplossen traceroute Soms is er een probleem met routepropagatie en kunnen sommige sites geen verbinding maken. Misschien is het nuttigste commando om proberen uit te zoeken waar het routen misgaat &man.traceroute.8;. Het is ook nuttig als er geen verbinding mogelijk lijkt met een verre machine (dus als &man.ping.8; faalt). Het commando &man.traceroute.8; wordt gedraaid met de naam van de verre host waarmee geprobeerd wordt te verbinden. Het laat de gateway-hosts zien langs het gepoogde pad, dat uiteindelijk de doelhost bereikt, of wegens een gebrek aan verbinding afgebroken wordt. Raadpleeg voor meer informatie de hulppagina voor &man.traceroute.8;. Multicast routen multicast routen kernelopties MROUTING &os; ondersteunt zowel multicast-applicaties als multicast routen van huis uit. Voor multicast-applicaties is geen speciale configuratie van &os; nodig; applicaties draaien over het algemeen als geleverd. Voor multicast routen dient ondersteuning in de kernel gecompileerd te worden: options MROUTING Ook dient de multicast-routeer-daemon &man.mrouted.8; ingesteld worden zodat het tunnels en DVMRP via /etc/mrouted.conf aanmaakt. Kijk voor meer details over multicast-instellingen in de hulppagina voor &man.mrouted.8;. Sinds &os; 7.0 is het multicast-routeer-daemon &man.mrouted.8; uit het basissysteem verwijderd. Het implementeert het multicast-routeer-protocol DVRMP, welke in veel multicast-installaties grotendeels is vervangen door &man.pim.4;. De gerelateerde gereedschappen &man.map-mbone.8; en &man.mrinfo.8; zijn ook verwijderd. Deze programma's zijn nu beschikbaar in de &os; Ports Collectie als net/mrouted. Loader Marc Fonvieille Murray Stokely Draadloze netwerken draadloze netwerken 802.11 draadloze netwerken De beginselen van draadloos netwerken De meeste draadloze netwerken zijn op de &ieee; 802.11 standaarden gebaseerd. Een eenvoudig draadloos netwerk bestaat uit meerdere stations die met radio's communiceren die in de 2,4GHz of de 5GHz band uitzenden (alhoewel dit regionaal varieert en het ook verandert om communicatie in de 2,3GHz en de 4,9GHz banden mogelijk te maken). 802.11-netwerken zijn op twee manieren georganiseerd: in infrastructuurmodus treedt één station als meester op, alle andere stations associëren met dit station; dit netwerk staat bekend als een BSS en het meesterstation heet een toegangspunt (AP). In een BSS gaat alle communicatie via het AP; zelfs als een station met een ander draadloos station wil communiceren gaan de boodschappen door het AP. In de tweede netwerkvorm is er geen meester en communiceren de stations direct. Deze netwerkvorm is een IBSS en staat gewoonlijk bekend als een ad-hoc netwerk. 802.11 netwerken begonnen in de 2,4GHz band waarbij gebruik werd gemaakt van protocollen die door de &ieee; 802.11 en 802.11b standaarden worden gedefinieerd. Deze specificaties omvatten de werkfrequenties, karakteristieken van de MAC-lagen waaronder frame- en zendsnelheden (communicatie kan met verschillende snelheden plaatsvinden). Later definieerde de 802.11a-standaard het werken in de 5GHz band, inclusief andere mechanismen voor signalering en hogere zendsnelheden. Nog later werd de 802.11g-standaard gedefinieerd om gebruik te kunnen maken van de signalerings- en zendmechanismen van 802.11a in de 2,4GHz band zodanig dat het met terugwerkende kracht werkt op 802.11b-netwerken. Afgezien van de onderliggende zendtechnieken beschikken 802.11-netwerken over een verscheidenheid aan beveiligingstechnieken. De originele 802.11-specificaties definieerden een eenvoudig beveiligingsprotocol genaamd WEP. Dit protocol maakt gebruik van een vaste, van te voren gedeelde sleutel en het cryptografische algoritme RC4 om de gegevens die over het netwerk verstuurd worden te coderen. Alle stations dienen dezelfde sleutel te gebruiken om te kunnen communiceren. Het is bewezen dat dit mechanisme eenvoudig te kraken is en wordt nu, afgezien om voorbijgaande gebruikers te ontmoedigen het netwerk te gebruiken, nog zelden gebruikt. De huidige beveiligingsmethoden worden gegeven door de &ieee; 802.11i specificatie dat nieuwe cryptografische algoritmen en een aanvullend protocol om stations aan een toegangspunt te authenticeren en om sleutels voor gegevenscommunicatie uit te wisselen definieert. Verder worden cryptografische sleutels periodiek ververst en zijn er mechanismen om indringpogingen te detecteren (en om indringpogingen tegen te gaan). Een andere specificatie van een veelgebruikt beveiligingsprotocol in draadloze netwerken is WPA. Dit was een voorloper op 802.11i en gedefinieerd door een industriegroep als een tussenmaatregel terwijl er gewacht werd op de ratificatie van 802.11i. WPA specificeert een deel van de eisen van 802.11i en is ontworpen voor implementatie op verouderde hardware. In het bijzonder vereist WPA alleen de TKIP-sleutel die van de originele WEP-sleutel is afgeleid. 802.11i staat het gebruik van TKIP toe maar vereist ook ondersteuning voor een sterkere sleutel, AES-CCM, om gegevens te versleutelen. (De AES-sleutel was niet nodig in WPA omdat het rekenkundig te kostbaar werd geacht voor implementatie op verouderde hardware.) Afgezien van de bovenstaande protocolstandaarden is de andere belangrijke standaard waarvan bewustzijn belangrijk is 802.11e. Deze standaard definieert het opstellen van multimediatoepassingen zoals gestroomde video en voice over IP (VoIP) binnen een 802.11-netwerk. Net als 802.11i heeft ook 802.11e een voorgaande specificatie genaamd WME (later hernoemd tot WMM) die door een industriegroep is gedefinieerd als een deelverzameling van 802.11e die nu kan worden gebruikt om multimediatoepassingen mogelijk te maken terwijl er gewacht wordt op de uiteindelijke ratificatie van 802.11e. Het belangrijkste om over 802.11e en WME/WMM te weten is dat ze gepriotiseerd verkeersgebruik van een draadloos netwerk mogelijk maken door middel van Quality of Service (QoS) protocollen en protocollen voor verbeterde mediatoegang. Een juiste implementatie van deze protocollen maken snelle gegevensbursts en gepriotiseerde verkeersstromen mogelijk. Sinds versie 6.0 ondersteunt &os; netwerken die met 802.11a, 802.11b, en 802.11g werken. Ook worden de veiligheidsprotocollen WPA en 802.11i ondersteund (samen met 11a, 11b, of 11g) en QoS en de verkeerspriorisatieprotocollen die nodig zijn voor de protocollen WME/WMM worden voor een beperkte verzameling draadloze apparatuur ondersteund. Basisinstallatie Kernelinstellingen Om van een draadloos netwerk gebruik te maken is het nodig om een draadloze netwerkkaart te hebben en om de kernel met de juiste ondersteuning voor draadloze netwerken in te stellen. Het laatste is verdeeld in meerdere modulen zodat alleen de software ingesteld hoeft te worden die daadwerkelijk gebruikt zal worden. Ten eerste is een draadloos netwerkapparaat nodig. De meestgebruikte apparaten zijn degenen die onderdelen van Atheros gebruiken. Deze apparaten worden ondersteund door het stuurprogramma &man.ath.4; en voor hen dient de volgende regel aan het bestand /boot/loader.conf toegevoegd te worden: if_ath_load="YES" Het stuurprogramma voor Atheros is opgedeeld in drie verschillende delen: het eigenlijke stuurprogramma (&man.ath.4;), de ondersteuningslaag voor de hardware die chip-specifieke functies afhandelt (&man.ath.hal.4;), en een algoritme om de snelheid om frames te verzenden te kiezen uit een reeks mogelijke waarden (hier ath_rate_sample). Indien deze ondersteuning als modules wordt geladen, zullen de afhankelijkheden automatisch afgehandeld worden. Voor andere apparaten dan die van Atheros dient de module voor dat stuurprogramma geladen te worden; bijvoorbeeld: if_wi_load="YES" voor apparaten die op onderdelen van Intersil Prism zijn gebaseerd (stuurprogramma &man.wi.4;). In de rest van dit document zal een &man.ath.4; apparaat gebruikt worden, de naam van het apparaat in de voorbeelden dient aangepast te worden aan de lokale installatie. Een lijst van beschikbare draadloze stuurprogramma's staat aan begin van de hulppagina &man.wlan.4;. Indien er geen origineel stuurprogramma voor het draadloze apparaat bestaat, is het mogelijk om te proberen om direct het stuurprogramma van &windows; proberen te gebruiken met behulp van de stuurprogramma-wrapper NDIS. Nadat het apparaatstuurprogramma is ingesteld is het ook nodig om de ondersteuning voor 802.11-netwerken waarvan het stuurprogramma gebruik maakt in te stellen. Voor het stuurprogramma &man.ath.4; zijn dit minimaal de modules &man.wlan.4;, wlan_scan_ap en wlan_scan_sta; de module &man.wlan.4; wordt automatisch geladen met het stuurprogramma voor draadloze apparaten, de overige modules dienen tijdens het opstarten geladen te worden via het bestand /boot/loader.conf: wlan_scan_ap_load="YES" wlan_scan_sta_load="YES" Zowel wlan_scan_ap en wlan_scan_sta zijn nodig voor &os; 7.X, voor andere versies van &os; zijn ze niet nodig. Daarvoor zijn ook de modules nodig die cryptografische ondersteuning implementeren voor de te gebruiken veiligheidsprotocollen. Het is de bedoeling dat ze dynamisch door de module &man.wlan.4; worden geladen maar momenteel dienen ze handmatig ingesteld te worden. De volgende modules zijn beschikbaar: &man.wlan.wep.4;, &man.wlan.ccmp.4;, en &man.wlan.tkip.4;. Zowel de stuurprogramma's &man.wlan.ccmp.4; en &man.wlan.tkip.4; zijn alleen nodig indien het veiligheidsprotocol WPA en/of 802.11i gebruikt wordt. Indien het netwerk geheel open dient te zijn (i.e. geen versleuteling) is zelfs de ondersteuning van &man.wlan.wep.4; niet nodig. Om deze modules tijdens het opstarten te laden, dienen de volgende regels aan /boot/loader.conf toegevoegd te worden: wlan_wep_load="YES" wlan_ccmp_load="YES" wlan_tkip_load="YES" Nadat deze informatie aan het instellingenbestand om het systeem op te starten (i.e. /boot/loader.conf) is toegevoegd, is het noodzakelijk om de &os;-computer opnieuw op te starten. Indien het ongewenst is om de computer nu opnieuw op te starten, kunnen de modules ook handmatig worden geladen door &man.kldload.8; te gebruiken. Indien het gebruik van modules ongewenst is, kunnen deze stuurprogramma's in de kernel worden gecompileerd door de volgende regels aan het kernelinstellingenbestand toe te voegen: device ath # Atheros IEEE 802.11 stuurprogramma voor draadloze netwerken device ath_hal # Atheros Hardware Access Layer options AH_SUPPORT_AR5146 # zet AR5146 tx/rx descriptors aan device ath_rate_sample # SampleRate verzendsnelheid-controle voor ath device wlan # 802.11 ondersteuning device wlan_scan_ap # 802.11 AP-modus scannen device wlan_scan_sta # 802.11 STA-modus scannen device wlan_wep # 802.11 WEP-ondersteuning device wlan_ccmp # 802.11 CCMP-ondersteuning device wlan_tkip # 802.11 TKIP-ondersteuning Zowel wlan_scan_ap en wlan_scan_sta zijn nodig voor &os; 7.X, voor andere versies van &os; zijn ze niet nodig. Met deze informatie in het kernelinstellingenbestand kan de kernel opnieuw gecompileerd en de &os;-computer opnieuw opgestart worden. Wanneer het systeem draait, is het mogelijk om enige informatie over de draadloze apparaten in de opstartboodschappen te vinden, zoals: ath0: <Atheros 5212> mem 0xff9f0000-0xff9fffff irq 17 at device 2.0 on pci2 ath0: Ethernet address: 00:11:95:d5:43:62 ath0: mac 7.9 phy 4.5 radio 5.6 Infrastructuurmodus De infrastructuur- of BSS-modus is de modus die normaliter gebruikt wordt. In deze modus zijn een aantal draadloze toegangspunten verbonden met een bedraad netwerk. Elk draadloos netwerk heeft een eigen naam, deze naam wordt de SSID van het netwerk genoemd. Draadloze cliënten verbinden zich met de draadloze toegangspunten. &os; cliënten Hoe toegangspunten te vinden Voor het scannen van netwerken wordt het commando ifconfig gebruikt. Het kan even duren voordat dit verzoek is afgehandeld aangezien het systeem op elke beschikbare draadloze frequentie naar toegangspunten moet zoeken. Alleen de super-gebruiker kan zo'n scan opzetten: &prompt.root; ifconfig ath0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS dlinkap 00:13:46:49:41:76 6 54M 29:3 100 EPS WPA WME freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M 22:1 100 EPS WPA De interface dient als up te worden gemarkeerd voordat het scannen begint. Voor verdere scans is het niet nodig om de interface als up te markeren. De uitvoer van een scanverzoek vermeld elk gevonden BSS/IBSS-netwerk. Naast de naam van het netwerk, SSID, staat het BSSID, wat het MAC-adres van het toegangspunt is. Het veld CAPS identificeert het type van elk netwerk en de mogelijkheden van de stations die daar werkzaam zijn: E Uitgebreide dienstenverzameling (ESS). Geeft aan dat het station deel uitmaakt van een infrastructuurnetwerk (in tegenstelling tot een IBSS-/ ad-hoc-netwerk). I IBSS-/ad-hoc-netwerk. Geeft aan dat het station deel uitmaakt van een ad-hoc-netwerk (in tegenstelling tot een ESS-netwerk). P Privacy. Vertrouwelijkheid is vereist voor alle gegevensframes die binnen het BSS worden uitgewisseld. Dit betekent dat dit BSS eist dat het station cryptografische middelen als WEP, TKIP of AES-CCMP dient te gebruiken om de gegevensframes die met anderen worden uitgewisseld te versleutelen en te ontsleutelen. S Korte preambule. Geeft aan dat het netwerk korte preambules gebruikt (gedefinieerd in 802.11b Hoge Snelheid/DSSS PHY, korte preambule gebruikt een 56-bits synchronisatieveld in tegenstelling tot een 128-bits dat bij lange preambules wordt gebruikt). s Korte slottijd. Geeft aan dat het 802.11g-netwerk een korte slottijd gebruikt omdat er geen verouderde (802.11b) stations aanwezig zijn. Het is ook mogelijk om de huidige lijst van bekende netwerken weer te geven met: &prompt.root; ifconfig ath0 list scan Deze informatie kan automatisch bijgewerkt worden door de adapter of handmatig met een verzoek. Oude gegevens worden automatisch uit de cache verwijderd, dus kan deze lijst na verloop van tijd korter worden tenzij er meer scanverzoeken gedaan worden. Basisinstellingen Deze sectie geeft een eenvoudig voorbeeld hoe de draadloze netwerkadapter in &os; zonder encryptie aan de praat te krijgen. Nadat deze concepten bekend zijn, wordt het sterk aangeraden om WPA te gebruiken om de draadloze netwerken op te zetten. Er zijn drie basisstappen om een draadloos netwerk in te stellen: een toegangspunt kiezen, het station authenticeren, en een IP-adres instellen. De volgende secties behandelen elk een stap. Een toegangspunt kiezen In de meeste gevallen is het voldoende om het systeem een toegangspunt gebaseerd op de ingebouwde heuristieken te laten kiezen. Dit is het standaardgedrag wanneer een interface als up wordt gemarkeerd of als een interface wordt ingesteld door het te noemen in /etc/rc.conf, bijvoorbeeld: ifconfig_ath0="DHCP" Indien er meerdere toegangspunten zijn en het gewenst is om een specifieke te kiezen, kan dit met het SSID: ifconfig_ath0="ssid uw_ssid_hier DHCP" In een omgeving waar meerdere toegangspunten hetzelfde SSID hebben (vaak gedaan om roamen eenvoudiger te maken) kan het nodig zijn om met één specifiek apparaat te associëren. In dit geval kan ook het BSSID van het toegangspunt gespecificeerd worden (het SSID kan ook weggelaten worden): ifconfig_ath0="ssid uw_ssid_hier bssid xx:xx:xx:xx:xx:xx DHCP Er zijn andere manieren om de keuze van een toegangspunt te beperken zoals het beperken van het aantal frequenties waarop het systeem scant. Dit kan handig zijn bij multi-band-netwerkkaarten aangezien het scannen van alle mogelijke kanalen tijdrovend kan zijn. Om de werking tot een specifieke band te beperken kan de parameter gebruikt worden; bijvoorbeeld: ifconfig_ath0="mode 11g ssid uw_ssid_hier DHCP" zal de kaart forceren om te werken in 802.11g welke alleen voor 2,4GHz frequenties is gedefinieerd dus de 5GHz kanalen blijven buiten beschouwing. Andere manieren om dit te doen zijn de parameter , om bewerkingen op één specifieke frequentie vast te zetten, en de parameter , om een lijst van te scannen kanalen te specificeren. Meer informatie over deze parameters kan in de hulppagina &man.ifconfig.8; gevonden worden. Authenticatie Nadat er een toegangspunt is gekozen moet het station zich authenticeren voordat het gegevens kan versturen. Authenticatie kan op verschillende manieren gebeuren. Het meest gebruikte schema wordt open authenticatie genoemd en staat doe dat elk station aan het netwerk deelneemt en communiceert. Deze manier van authenticatie dient gebruikt te worden voor testdoeleinden tijdens het voor de eerste keer opzetten van een draadloos netwerk. Andere schema's vereisen dat cryptografische overeenkomsten voltooid worden voordat gegevensverkeer kan stromen; ofwel door vooraf gedeelde sleutels of geheimen te gebruiken, of door complexere schema's te gebruiken welke achterliggende diensten zoals RADIUS betrekken. De meeste gebruikers zullen open authenticatie gebruiken welke de standaardinstelling is. De dan meest voorkomende opstelling is WPA-PSK, ook bekend als WPA Personal, welke hieronder beschreven is. Indien er een &apple; &airport; Extreme basisstation als toegangspunt wordt gebruikt kan het nodig zijn om gedeelde-sleutel-authenticatie samen met een WEP-sleutel in te stellen. Dit kan gedaan worden in het bestand /etc/rc.conf of door het programma &man.wpa.supplicant.8; te gebruiken. Indien er een enkel &airport; basisstation wordt gebruikt kan de toegang met zoiets als het volgende worden ingesteld: ifconfig_ath0="authmode shared wepmode on weptxkey 1 wepkey 01234567 DHCP" Over het algemeen dient authenticatie via gedeelde sleutels worden voorkomen omdat het het materiaal van de WEP-sleutel op een zeer afgedwongen manier gebruikt wat het zelfs gemakkelijker maakt om de sleutel te kraken. Indien WEP gebruikt moet worden (bijvoorbeeld voor compatibiliteit met verouderde apparaten) is het beter om WEP met open authenticatie te gebruiken. Meer informatie met betrekking tot WEP kan gevonden worden in . Een IP-adres verkrijgen met DHCP Nadat het toegangspunt is gekozen en de parameters voor de authenticatie zijn ingesteld, dient er een IP-adres ter communicatie verkregen worden. In de meeste gevallen wordt het draadloze IP-adres verkregen via DHCP. Om dat te bereiken, dient /etc/rc.conf bewerkt te worden en DHCP aan de instellingen voor het apparaat toegevoegd te worden zoals in de verschillende bovenstaande voorbeelden is laten zien: ifconfig_ath0="DHCP" Op dit moment kan de draadloze interface geactiveerd worden: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Wanneer de interface draait, kan ifconfig gebruikt worden om de status van de interface ath0 te zien: &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.1.100 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.1.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/54Mbps) status: associated ssid dlinkap channel 6 bssid 00:13:46:49:41:76 authmode OPEN privacy OFF txpowmax 36 protmode CTS bintval 100 Het status: associated betekent dat er verbinding is met een draadloos netwerk (in dit geval met het netwerk dlinkap). Het gedeelte bssid 00:13:46:49:41:76 is het MAC-adres van het toegangspunt; de regel met authmode vertelt dat de communicatie niet versleuteld (OPEN) is. Statisch IP-adres In het geval dat het niet mogelijk is om een IP-adres van een DHCP-server te krijgen, kan er een vast IP-adres worden ingesteld. Vervang het sleutelwoord DHCP van hierboven met de adresinformatie. Zorg ervoor dat de andere parameters voor het selecteren van een toegangspunt behouden blijven: ifconfig_ath0="ssid uw_ssid_hier inet 192.168.1.100 netmask 255.255.255.0" WPA WPA (Wi-Fi Protected Access) is een beveiligingsprotocol dat samen met 802.11-netwerken wordt gebruikt om het gebrek aan degelijke authenticatie en de zwakte van WEP te benadrukken. WPA verbetert het 802.1X-authenticatieprotocol en gebruikt een sleutel gekozen uit meerdere in plaats van WEP voor gegevensintegriteit. De enige sleutel welke WPA vereist is TKIP (Temporary Key Integrity Protocol), een sleutel dat de basis-RC4-sleutel welke door WEP wordt gebruikt uitbreidt door integriteitscontroles, knoeidetectie, en maatregelen om op elke gedetecteerde inbraak te reageren toe te voegen. TKIP is ontworpen om op verouderde hardware met enkel wijzigingen in software te draaien; het representeert een compromis dat de veiligheid verbetert maar nog steeds niet geheel immuun is tegen aanvallen. WPA specificeert ook de sleutel AES-CCMP als een alternatief voor TKIP welke te verkiezen is indien mogelijk; voor deze specificatie wordt gewoonlijk de term WPA2 (of RSN) gebruikt. WPA definieert protocollen voor authenticatie en versleuteling. Authenticatie gebeurt het meeste door één van deze twee technieken te gebruiken: door 802.1X en een achterliggende authenticatiedienst zoals RADIUS, of door een minimale overeenkomst tussen het station en het toegangspunt door een van te voren gedeeld geheim te gebruiken. Het eerste wordt vaak WPA Enterprise genoemd en het laatste staat bekend als WPA Personal. Aangezien de meeste mensen geen achterliggende RADIUS-server voor een draadloos netwerk zullen opzetten, is WPA-PSK veruit de meest gebruikte configuratie voor WPA. Het beheer van de draadloze verbinding en de authenticatie (sleutelonderhandeling of authenticatie met een server) gebeurt met het gereedschap &man.wpa.supplicant.8;. Dit programma vereist dat er een instellingenbestand, /etc/wpa_supplicant.conf, draait. Meer informatie over dit bestand kan in de hulppagina &man.wpa.supplicant.conf.5; worden gevonden. WPA-PSK WPA-PSK, ook bekend als WPA-Personal, is gebaseerd op een vooraf gedeelde sleutel (PSK) gegenereerd vanuit een gegeven wachtwoord die gebruikt zal worden als de hoofdsleutel in het draadloze netwerk. Dit betekent dat alle draadloze gebruikers dezelfde sleutel zullen delen. WPA-PSK is bedoeld voor kleine netwerken waar het gebruik van een authenticatieserver niet mogelijk of gewenst is. Gebruik altijd sterke wachtwoorden welke voldoende lang zijn en opgebouwd zijn uit een grote tekenverzameling zodat ze niet gemakkelijk worden geraden of aangevallen. De eerste stap is het instellen van het bestand /etc/wpa_supplicant.conf met het SSID en de vooraf gedeelde sleutel van het netwerk: network={ ssid="freebsdap" psk="freebsdmall" } Daarna zal in /etc/rc.conf worden aangegeven dat de draadloze configuratie met WPA zal gebeuren en dat het IP-adres met DHCP zal worden verkregen: ifconfig_ath0="WPA DHCP" Hierna kan de interface geactiveerd worden: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Starting wpa_supplicant. DHCPDISCOVER on ath0 to 255.255.255.255 port 67 interval 5 DHCPDISCOVER on ath0 to 255.255.255.255 port 67 interval 6 DHCPOFFER from 192.168.0.1 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.1 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/36Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 Ook kan gepoogd worden dit handmatig in te stellen door hetzelfde /etc/wpa_supplicant.conf als hierboven te gebruiken, en dit te draaien: &prompt.root; wpa_supplicant -i ath0 -c /etc/wpa_supplicant.conf Trying to associate with 00:11:95:c3:0d:ac (SSID='freebsdap' freq=2412 MHz) Associated with 00:11:95:c3:0d:ac WPA: Key negotiation completed with 00:11:95:c3:0d:ac [PTK=TKIP GTK=TKIP] De volgende stap is het lanceren van het commando dhclient om een IP-adres van de DHCP-server te krijgen: &prompt.root; dhclient ath0 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.1 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/48Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 Indien /etc/rc.conf is ingesteld met de regel ifconfig_ath0="DHCP" is het niet nodig om het commando dhclient handmatig te draaien, dhclient zal dan gedraaid worden nadat wpa_supplicant de sleutels heeft onderzocht. In het geval dat het niet mogelijk is om DHCP te gebruiken, kan een statisch IP-adres worden ingesteld nadat wpa_supplicant het station heeft geauthenticeerd: &prompt.root; ifconfig ath0 inet 192.168.0.100 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.100 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/36Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 Indien DHCP niet wordt gebruikt, dienen ook de standaard gateway en de naamserver handmatig ingesteld te worden: &prompt.root; route add default uw_standaard_router &prompt.root; echo "nameserver uw_DNS_server" >> /etc/resolv.conf WPA met EAP-TLS De tweede manier om WPA te gebruiken is met een achterliggende 802.1X-authenticatieserver, in dit geval wordt WPA WPA-Enterprise genoemd om het verschil met het minder veilige WPA-Personal met de vooraf gedeelde sleutel aan te duiden. De authenticatie in WPA-Enterprise is gebaseerd op EAP (Extensible Authentication Protocol). EAP wordt niet met een encryptiemethode geleverd, het was besloten om EAP in een versleutelde tunnel te omsluiten. Er zijn vele soorten van EAP-authenticatiemethodes ontworpen, de meest voorkomende methodes zijn EAP-TLS, EAP-TTLS, en EAP-PEAP. EAP-TLS (EAP met Transport Layer Security) is een zeer goed ondersteund authenticatieprotocol in de draadloze wereld aangezien het de eerste EAP-methode was die gecertificeerd werd door de Wi-Fi alliantie. EAP-TLS vereist dat er drie certificaten draaien: het CA-certificaat (geïnstalleerd op alle machines), het servercertificaat voor de authenticatieserver, en een cliëntcertificaat voor elke draadloze cliënt. Bij deze EAP-methode authenticeren zowel de authenticatieserver als de draadloze cliënt elkaar door hun respectievelijke certificaten te laten zien, en ze controleren dat deze certificaten zijn getekend door de certificatenauthoriteit (CA) van de organisatie. Zoals voorheen gebeurt het instellen via /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=TLS identity="loader" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" client_cert="/etc/certs/clientcert.pem" private_key="/etc/certs/clientkey.pem" private_key_passwd="freebsdmallclient" } Dit veld geeft de naam van het netwerk (SSID) aan. Hier wordt het RSN (&ieee; 802.11i) protocol gebruikt, ofwel WPA2. De regel key_mgmt verwijst naar het gebruikte sleutelbeheerprotocol. In dit geval is het WPA dat EAP-authenticatie gebruikt: WPA-EAP. In dit veld wordt de EAP-methode voor de verbinding genoemd. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP. Het veld ca_cert geeft de padnaam van het CA-certificaatbestand aan. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. De regel client_cert geeft de padnaam van het cliëntcertificaatbestand aan. Dit certificaat is uniek voor elke draadloze cliënt van het netwerk. Het veld private_key is de padnaam naar het bestand dat de privésleutel van het cliëntcertificaat bevat. Het veld private_key_passwd bevat het wachtwoord voor de privésleutel. Voeg vervolgens de volgende regel toe aan /etc/rc.conf: ifconfig_ath0="WPA DHCP" De volgende stap is het activeren van de interface met behulp van de faciliteit rc.c: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (DS/11Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 Zoals eerder is laten zien, is het ook mogelijk om de interface handmatig te activeren met zowel de commando's wpa_supplicant en ifconfig. WPA met EAP-TTLS Bij EAP-TLS hebben zowel de authenticatieserver als de cliënt een certificaat nodig, met EAP-TTLS (EAP-Tunneled Transport Layer Security) is een cliëntcertificaat optioneel. Deze methode komt in de buurt van wat sommige beveiligde websites doen, waar de webserver een veilige SSL-tunnel kan aanmaken zelfs als de bezoekers geen certificaten aan de cliëntkant hebben. EAP-TTLS zal de versleutelde TLS-tunnel gebruiken voor het veilig transporteren van de authenticatiegegevens. De instellingen worden gedaan via het bestand /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=TTLS identity="test" password="test" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" phase2="auth=MD5" } Dit veld noemt de EAP-methode voor de verbinding. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP-authenticatie binnen de versleutelde TLS-tunnel. Het veld password bevat het wachtwoord voor de EAP-authenticatie. Het veld ca_cert wijst naar de padnaam van het CA-certificaatbestand. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. Dit veld noemt de gebruikte authenticatiemethode in de versleutelde TLS-tunnel. In dit geval is EAP met MD5-Challenge gebruikt. De binnenste authenticatie-fase wordt vaak phase2 genoemd. Ook dient de volgende regel toegevoegd te worden aan /etc/rc.conf: ifconfig_ath0="WPA DHCP" De volgende stap is het activeren van de interface: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (DS/11Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 WPA met EAP-PEAP PEAP (Beveiligd EAP) is ontworpen als een alternatief voor EAP-TTLS. Er zijn twee soorten PEAP-methodes, de meest voorkomende is PEAPv0/EAP-MSCHAPv2. In de rest van dit document wordt de term PEAP gebruikt om te verwijzen naar die EAP-methode. PEAP is de meest gebruikte EAP-standaard na EAP-TLS, in andere woorden, indien er een netwerk met verschillende besturingssystemen is, zou PEAP de best ondersteunde standaard na EAP-TLS moeten zijn. PEAP is soortgelijk aan EAP-TTLS: het gebruikt een server-side certificaat om de cliënten te authenticeren door een beveiligde TLS-tunnel tussen de cliënt en de authenticatieserver aan te maken, welke de uitwisseling van de authenticatie-informatie beschermt. Vanuit een beveiligingsoogpunt gezien is het verschil tussen EAP-TTLS en PEAP dat PEAP-authenticatie de gebruikersnaam onversleuteld uitzendt, alleen het wachtwoord wordt in de beveiligde TLS-tunnel verzonden. EAP-TTLS gebruikt de TLS-tunnel voor zowel de gebruikersnaam als het wachtwoord. Het bestand /etc/wpa_supplicant.conf dient gewijzigd te worden om de EAP-PEAP-gerelateerde instellingen toe te voegen: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=PEAP identity="test" password="test" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" phase1="peaplabel=0" phase2="auth=MSCHAPV2" } Dit veld noemt de EAP-methode voor de verbinding. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP-authenticatie binnen de versleutelde TLS-tunnel. Het veld password bevat het wachtwoord voor de EAP-authenticatie. Het veld ca_cert wijst naar de padnaam van het CA-certificaatbestand. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. Dit veld bevat de parameters voor de eerste fase van de authenticatie (de TLS-tunnel). Afhankelijk van de gebruikte authenticatieserver moet er een specifiek label voor de authenticatie worden opgegeven. In de meeste gevallen zal het label client EAP encryption zijn welke ingesteld is door peaplabel=0 te gebruiken. Meer informatie kan in de hulppagina &man.wpa.supplicant.conf.5; gevonden worden. Dit veld noemt het authenticatieprotocol dat in de versleutelde TLS-tunnel gebruikt wordt. In het geval van PEAP is dit auth=MSCHAPV2. Het volgende dient te worden toegevoegd aan /etc/rc.conf: ifconfig_ath0="WPA DHCP" Hierna kan de interface worden geactiveerd: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (DS/11Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 WEP WEP (Wired Equivalent Privacy) maakt deel uit van de oorspronkelijke 802.11 standaard. Er is geen authenticatiemechanisme, slechts een zwakke vorm van toegangscontrole, en het is gemakkelijk te kraken. WEP kan worden opgezet met ifconfig: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid mijn_net wepmode on weptxkey 3 wepkey 3:0x3456789012 \ inet 192.168.1.100 netmask 255.255.255.0 De weptxkey geeft aan welke WEP-sleutel zal worden gebruikt tijdens het verzenden. Hier wordt de derde sleutel gebruikt. Dit dient overeen te komen met de instelling in het toegangspunt. Indien onbekend is welke sleutel door het toegangspunt wordt gebruikt, dient geprobeerd te worden om 1 (i.e. de eerste sleutel) voor deze waarde te gebruiken. De wepkey stelt de geselecteerde WEP-sleutel in. Het dient in het formaat index:sleutel te zijn, als de sleutel niet is gegeven, wordt sleutel 1 ingesteld. Dat wil zeggen dat de index opgegeven dient te worden indien er een andere sleutel dan de eerste wordt gebruikt. De 0x3456789012 dient vervangen te worden door de sleutel die ingesteld is voor gebruik met het toegangspunt. Het wordt aangeraden om de hulppagina &man.ifconfig.8; te lezen voor verdere informatie. De faciliteit wpa_supplicant kan ook gebruikt worden om de draadloze interface in te stellen voor WEP. Het bovenstaande voorbeeld kan worden ingesteld door de volgende regels toe te voegen aan /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="mijn_net" key_mgmt=NONE wep_key3=3456789012 wep_tx_keyidx=3 } Daarna: &prompt.root; wpa_supplicant -i ath0 -c /etc/wpa_supplicant.conf Trying to associate with 00:13:46:49:41:76 (SSID='dlinkap' freq=2437 MHz) Associated with 00:13:46:49:41:76 Ad-hoc-modus IBSS-modus, ook ad-hoc-modus genoemd, is ontworpen voor point-to-point-verbindingen. Om bijvoorbeeld een ad-hoc-netwerk tussen de machine A en de machine B op te zetten, is het slechts nodig om twee IP-adressen en een SSID te kiezen. Op machine A: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap mediaopt adhoc inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 inet6 fe80::211:95ff:fec3:dac%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x4 ether 00:11:95:c3:0d:ac media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect <adhoc> (autoselect <adhoc>) status: associated ssid freebsdap channel 2 bssid 02:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy OFF txpowmax 36 protmode CTS bintval 100 De parameter adhoc geeft aan dat de interface in de IBSS-modus draait. Op B zal het mogelijk moeten zijn om A te detecteren: &prompt.root; ifconfig ath0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS freebsdap 02:11:95:c3:0d:ac 2 54M 19:3 100 IS De I in de uitvoer bevestigt dat machine A in ad-hoc-modus verkeert. Het is slechts nodig om B met een ander IP-adres in te stellen: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap mediaopt adhoc inet 192.168.0.2 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.2 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect <adhoc> (autoselect <adhoc>) status: associated ssid freebsdap channel 2 bssid 02:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy OFF txpowmax 36 protmode CTS bintval 100 Zowel A als B zijn nu klaar om informatie uit te wisselen. &os; Host Toegangspunten &os; kan als toegangspunt (AP) functioneren wat de noodzaak om een hardwarematig AP te kopen of een ad-hoc-netwerk te draaien wegneemt. Dit kan bijzonder nuttig zijn indien de &os;-machine als gateway naar een ander netwerk (bijvoorbeeld het Internet) functioneert. Basisinstellingen Voordat de &os;-machine als een AP wordt ingesteld, dient de kernel te worden ingesteld met de juiste ondersteuning voor draadloos netwerken voor de draadloze kaart. Ook dient er ondersteuning voor de te gebruiken beveiligingsprotocollen te worden toegevoegd. Meer details staan in . Momenteel staan de NDIS-stuurprogrammawrapper en de stuurprogramma's van &windows; het werken als AP niet toe. Alleen originele draadloze &os;-stuurprogramma's ondersteunen AP-modus. Wanneer de ondersteuning voor draadloos netwerken is geladen, kan gecontroleerd worden of het draadloze apparaat de hostgebaseerde toegangspuntmodus ondersteunt (ook bekend als hostap-modus): &prompt.root; ifconfig ath0 list caps ath=783ed0f<WEP,TKIP,AES,AES_CCM,IBSS,HOSTAP,AHDEMO,TXPMGT,SHSLOT,SHPREABLE,MONITOR,TKIPMIC,WPA1,WPA2,BURST,WME> Deze uitvoer geeft de mogelijkheden van de kaart weer, het woord HOSTAP bevestigt dat deze draadloze kaart als toegangspunt kan functioneren. Ook worden verschillende ondersteunde versleutelmethoden genoemd: WEP, TKIP, WPA2, enz., deze informatie is belangrijk om te weten welke beveiligingsprotocollen ingesteld kunnen worden op het toegangspunt. Het draadloze apparaat kan nu in hostap-modus worden gezet en ingesteld worden met de juiste SSID en IP-adres: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap mode 11g mediaopt hostap inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 Gebruik weer ifconfig om de status van de interface ath0 te zien: &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 inet6 fe80::211:95ff:fec3:dac%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x4 ether 00:11:95:c3:0d:ac media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <hostap> status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy OFF txpowmax 38 bmiss 7 protmode CTS burst dtimperiod 1 bintval 100 De parameter hostap geeft aan dat de interface in hostgebaseerde toegangspuntmodus draait. Het instellen van de interface kan automatisch tijdens het opstarten gedaan worden door de volgende regel aan /etc/rc.conf toe te voegen: ifconfig_ath0="ssid freebsdap mode 11g mediaopt hostap inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0" Hostgebaseerde toegangspunt zonder authenticatie of versleuteling Hoewel het niet aangeraden wordt om een AP zonder enige vorm van authenticatie of encryptie te draaien, is dit een eenvoudige manier om te controleren of het AP werkt. Deze configuratie is ook belangrijk voor het debuggen van problemen met cliënten. Nadat het AP is ingesteld als eerder is laten zien, is het mogelijk om van een andere draadloze machine een scan te beginnen om het AP te vinden: &prompt.root; ifconfig ath0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M 22:1 100 ES De cliëntmachine heeft het AP gevonden en kan ermee geassocieerd worden: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap inet 192.168.0.2 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.2 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/54Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy OFF txpowmax 36 protmode CTS bintval 100 WPA hostgebaseerde toegangspunt Deze sectie zal zich richten op opzetten van een &os; toegangspunt dat het beveiligingsprotocol WPA gebruikt. Meer details over WPA en het instellen van op WPA gebaseerde draadloze cliënten kan gevonden worden in . De daemon hostapd wordt gebruikt om cliëntauthenticatie en sleutelbeheer op het toegangspunt met WPA af te handelen. In het volgende zullen alle instellingsbewerkingen worden uitgevoerd op de &os;-machine die als AP dienst doet. Wanneer het AP correct werkt, zou hostapd automatisch tijdens het opstarten aangezet moeten worden met de volgende regel in /etc/rc.conf: hostapd_enable="YES" Zorg ervoor dat voordat geprobeerd wordt om hostapd in te stellen, de basisinstellingen die in zijn geïntroduceerd zijn uitgevoerd. WPA-PSK WPA-PSK is bedoeld voor kleine netwerken waar het gebruik van een achterliggende authenticatieserver niet mogelijk of gewenst is. Het instellen wordt gedaan in het bestand /etc/hostapd.conf: interface=ath0 debug=1 ctrl_interface=/var/run/hostapd ctrl_interface_group=wheel ssid=freebsdap wpa=1 wpa_passphrase=freebsdmall wpa_key_mgmt=WPA-PSK wpa_pairwise=CCMP TKIP Dit veld geeft aan welke draadloze interface voor het toegangspunt wordt gebruikt. Dit veld stelt het verbositeitsniveau in dat tijdens het draaien van hostapd wordt gebruikt. Een waarde van 1 vertegenwoordigt het minimale niveau. Het veld ctrl_interface geeft de padnaam van de door hostapd gebruikte map om de domeinsocketbestanden voor communicatie met externe programma's zoals &man.hostapd.cli.8; in op te slaan. Hier wordt de standaardwaarde gebruikt. De regel ctrl_interface_group stelt de groep in (hier is het de groep wheel) die toegang heeft tot de controle interfacebestanden. Het veld wpa maakt WPA mogelijk en specificeert welk WPA-authenticatieprotocol nodig zal zijn. De waarde 1 stelt het AP in op WPA-PSK. Het veld wpa_passphrase bevat het ASCII-wachtwoord voor de WPA-authenticatie. Gebruik altijd sterke wachtwoorden welke voldoende lang zijn en opgebouwd zijn uit een grote tekenverzameling zodat ze niet gemakkelijk worden geraden of aangevallen. De regel wpa_key_mgmt verwijst naar het gebruikte sleutelbeheerprotocol. In dit geval is dat WPA-PSK. Het veld wpa_pairwise geeft aan welke versleutelingsalgoritmes door het toegangspunt worden geaccepteerd. Hier worden zowel de versleuteling TKIP (WPA) en CCMP (WPA2) geaccepteerd. De versleuteling CCMP is een alternatief voor TKIP en wordt sterk aangeraden indien mogelijk; TKIP dient alleen gebruikt te worden voor stations die geen CCMP aankunnen. De volgende stap is het starten van hostapd: &prompt.root /etc/rc.d/hostapd forcestart &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 2290 inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 inet6 fe80::211:95ff:fec3:dac%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x4 ether 00:11:95:c3:0d:ac media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <hostap> status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA2/802.11i privacy MIXED deftxkey 2 TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS dtimperiod 1 bintval 100 Het toegangspunt draait nu, de cliënten kunnen er nu mee worden geassocieerd, zie voor meer details. Het is mogelijk om de stations die met het AP geassocieerd zijn te zien door het commando ifconfig ath0 list te gebruiken. WEP hostgebaseerd toegangspunt Het wordt niet aangeraden om WEP te gebruiken om een toegangspunt op te zetten aangezien er geen authenticatiemechanisme is en het gemakkelijk is te kraken. Sommige verouderde draadloze kaarten ondersteunen alleen WEP als een beveiligingsprotocol, met deze kaarten is het alleen mogelijk om een AP zonder authenticatie of encryptie of een AP dat het WEP-protocol gebruikt op te zetten. Het draadloze apparaat kan nu in hostap-modus worden gezet en ingesteld worden met het juiste SSID en IP-adres: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap wepmode on weptxkey 3:0x3456789012 mode 11g hostap \ inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 Het weptxkey geeft aan welke WEP-sleutel tijdens het zenden zal worden gebruikt. Hier wordt de derde sleutel gebruikt (merk op dat de nummering van de sleutels bij 1 begint). Deze parameter moet gespecificeerd worden om de gegevens daadwerkelijk te versleutelen. Het wepkey geeft aan dat de geselecteerde WEP-sleutel wordt ingesteld. Het dient in het formaat index:key te zijn, indien de index niet is gegeven, wordt sleutel 1 gebruikt. Dus indien een andere sleutel dan de eerste wordt gebruikt dient de index te worden ingesteld. Weer wordt ifconfig gebruikt om de status van de interface ath0 te zien: &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 inet6 fe80::211:95ff:fec3:dac%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x4 ether 00:11:95:c3:0d:ac media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <hostap> status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy ON deftxkey 3 wepkey 3:40-bit txpowmax 36 protmode CTS dtimperiod 1 bintval 100 Vanaf een andere draadloze machine is het mogelijk om een scan te beginnen om het AP te vinden: &prompt.root; ifconfig ath0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M 22:1 100 EPS De cliëntmachine heeft het toegangspunt gevonden en kan ermee geassocieerd worden door de juiste parameters (sleutel, enz.) te gebruiken, zie voor meer details. Problemen verhelpen Indien er problemen met het draadloos netwerk zijn, zijn er een aantal stappen die genomen kunnen worden om het probleem te helpen verhelpen. Indien het toegangspunt niet vermeld wordt tijdens het scannen, controleer dan of het draadloze apparaat niet is ingesteld op een beperkt aantal kanalen. Indien het niet mogelijk is om met een toegangspunt te associëren, controleer dan of de instellingen van het station overeenkomen met die van het toegangspunt. Dit omvat het authenticatieschema en de beveiligingsprotocollen. Versimpel de configuratie zoveel mogelijk. Indien een beveiligingsprotocol als WPA of WEP wordt gebruikt, stel het toegangspunt dan in voor open authenticatie en geen beveiliging en kijk of er verkeer door kan. Wanneer er met het toegangspunt geassocieerd kan worden, stel dan een diagnose over alle beveiligingsinstellingen met eenvoudige gereedschappen zoals &man.ping.8;. wpa_supplicant biedt veel ondersteuning voor debuggen; probeer het handmatig te draaien met de optie en controleer de systeemlogs. Er zijn ook veel debug-gereedschappen op lagere niveaus. Het is mogelijk om debugberichten in de laag die het 802.11 protocol ondersteunt aan te zetten door het programma wlandebug te gebruiken dat gevonden wordt in /usr/src/tools/tools/net80211. Bijvoorbeeld: &prompt.root; wlandebug -i ath0 +scan+auth+debug+assoc net.wlan.0.debug: 0 => 0xc80000<assoc,auth,scan> kan worden gebruikt om consoleberichten aan te zetten die te maken hebben met het scannen van toegangspunten en het uitvoeren van 802.11 handshakes die nodig zijn om communicatie te regelen. Er worden ook veel nuttige statistieken door de 802.11 laag bijgehouden; het gereedschap wlanstats geeft deze informatie weer. Deze statistieken zouden alle fouten die door de 802.11 laag zijn geïdentificeerd moeten identificeren. Let erop dat sommige fouten worden geïdentificeerd in de apparaatstuurprogramma's die onder de 802.11 laag liggen zodat ze niet verschijnen. Voor het diagnosticeren van apparaatspecifieke problemen dient de documentatie van het stuurprogramma geraadpleegd te worden. Indien de bovenstaande informatie niet helpt om het probleem te verhelderen, stuur dan een probleemrapport op inclusief de uitvoer van de bovenstaande gereedschappen. Pav Lucistnik Geschreven door
pav@FreeBSD.org
Bluetooth Bluetooth Introductie Bluetooth is een draadloze technologie om persoonlijke netwerken aan te maken die in de vrije 2,4GHz-band werken binnen een straal van 10 meter. Deze netwerken worden gewoonlijk ad-hoc gevormd en bestaan uit draagbare apparaten zoals mobiele telefoons, handhelds en laptops. In tegenstelling tot die andere populaire draadloze techniek, Wi-Fi, biedt Bluetooth een hoger niveau van serviceprofielen, zoals FTP-achtige bestandsservers, pushing van bestanden, stemtransport, emulatie van seriële lijnen, en meer. De Bluetooth stack is in &os; geïmplementeerd door gebruik te maken van het Netgraph-raamwerk (zie &man.netgraph.4;). Veel van de Bluetooth USB-dongles worden ondersteund door het stuurprogramma &man.ng.ubt.4;. Apparaten gebaseerd op de Broadcom BCM2033 chip worden ondersteund door de stuurprogramma's &man.ubtbcmfw.4; en &man.ng.ubt.4;. De 3Com Bluetooth PC Card 3CRWB60-A wordt ondersteund door het stuurprogramma &man.ng.bt3c.4;. Seriële en op UART gebaseerde Bluetooth-apparaten worden ondersteund via &man.sio.4;, &man.ng.h4.4;, en &man.hcseriald.8;. Deze sectie beschrijft het gebruik van de USB Bluetooth-dongle. Het apparaat inprikken Standaard zijn stuurprogramma's voor Bluetooth-apparaten beschikbaar als kernelmodules. Voordat een apparaat wordt aangekoppeld, dient het stuurprogramma in de kernel geladen te worden: &prompt.root; kldload ng_ubt Indien het Bluetooth-apparaat tijdens het opstarten van het systeem in het systeem aanwezig is, kan de module vanuit /boot/loader.conf geladen worden: ng_ubt_load="YES" Prik de USB-dongle in. Uitvoer vergelijkbaar aan de onderstaande zal op de console (of in syslog) verschijnen: ubt0: vendor 0x0a12 product 0x0001, rev 1.10/5.25, addr 2 ubt0: Interface 0 endpoints: interrupt=0x81, bulk-in=0x82, bulk-out=0x2 ubt0: Interface 1 (alt.config 5) endpoints: isoc-in=0x83, isoc-out=0x3, wMaxPacketSize=49, nframes=6, buffer size=294 Het script /etc/rc.d/bluetooth wordt gebruikt om de Bluetooth-stack te starten en te stoppen. Het is een goed idee om de stack te stoppen voordat het apparaat wordt losgekoppeld, maar het is (gewoonlijk) niet fataal. Tijdens het starten van de stack verschijnt er uitvoer vergelijkbaar met de onderstaande: &prompt.root; /etc/rc.d/bluetooth start ubt0 BD_ADDR: 00:02:72:00:d4:1a Features: 0xff 0xff 0xf 00 00 00 00 00 <3-Slot> <5-Slot> <Encryption> <Slot offset> <Timing accuracy> <Switch> <Hold mode> <Sniff mode> <Park mode> <RSSI> <Channel quality> <SCO link> <HV2 packets> <HV3 packets> <u-law log> <A-law log> <CVSD> <Paging scheme> <Power control> <Transparent SCO data> Max. ACL packet size: 192 bytes Number of ACL packets: 8 Max. SCO packet size: 64 bytes Number of SCO packets: 8 HCI Host Controller Interface (HCI) Het Host Controller Interface (HCI) biedt een opdrachtinterface naar de controller van de basisband en de verbindingsbeheerder, en toegang tot hardwarestatus en controleregisters. Deze interface biedt een uniforme manier om de mogelijkheden van de basisband van Bluetooth te benaderen. De HCI-laag op de gastheer wisselt gegevens en opdrachten uit met de HCI-firmware in de Bluetooth-hardware. Het stuurprogramma voor de Host Controller Transport Layer (i.e. de fysieke bus) biedt aan beide HCI-lagen de mogelijkheid om informatie met elkaar uit te wisselen. Voor een enkel Bluetooth-apparaat wordt een enkele Netgraph knoop van het type hci aangemaakt. De HCI-knoop is normaliter verbonden met de knoop van het Bluetooth-apparaatstuurprogramma (naar beneden toe) en de L2CAP-knoop (naar boven toe). Alle HCI-bewerkingen dienen te worden uitgevoerd op de HCI-knoop en niet op de knoop van het apparaatstuurprogramma. De standaardnaam voor de HCI-knoop is devicehci. Kijk voor meer details in de hulppagina &man.ng.hci.4;. Eén van de meest voorkomende taken is het ontdekken van Bluetooth-apparaten binnen radiobereik. Deze bewerking wordt ondervragen genoemd. Ondervragen en andere HCI-gerelateerde bewerkingen worden uitgevoerd met het programma &man.hccontrol.8;. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe kan worden uitgezocht welke Bluetooth-apparaten zich binnen het bereik bevinden. De lijst met apparaten zou binnen enkele seconden moeten binnenkomen. Bedenk dat een apparaat op afstand alleen antwoord op de ondervraging zal geven indien het in ontdekbare modus staat. &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci inquiry Inquiry result, num_responses=1 Inquiry result #0 BD_ADDR: 00:80:37:29:19:a4 Page Scan Rep. Mode: 0x1 Page Scan Period Mode: 00 Page Scan Mode: 00 Class: 52:02:04 Clock offset: 0x78ef Inquiry complete. Status: No error [00] BD_ADDR is een uniek adres van een Bluetooth-apparaat, vergelijkbaar met een MAC-adres van een netwerkkaart. Dit adres is nodig voor verdere communicatie met een apparaat. Het is mogelijk om een menselijk leesbare naam aan een BD_ADDR toe te kennen. Het bestand /etc/bluetooth/hosts bevat informatie over de bekende Bluetooth-gastheren. Het volgende voorbeeld laat zien hoe de menselijk leesbare naam dat aan het apparaat op afstand was toegekend te verkrijgen is: &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci remote_name_request 00:80:37:29:19:a4 BD_ADDR: 00:80:37:29:19:a4 Name: Pav's T39 Tijdens het uitvoeren van een ondervraging op een Bluetooth-apparaat op afstand zal het de computer als uw.gastheer.naam (ubt0) vinden. De naam die aan het lokale apparaat is toegekend, kan altijd gewijzigd worden. Het Bluetooth-systeem biedt een punt-naar-punt-verbinding (slechts twee Bluetooth-eenheden betrokken), of een punt-naar-veelpunt-verbinding. Bij een punt-naar-veelpunt-verbinding wordt de verbinding met meerdere Bluetooth-apparaten gedeeld. Het volgende voorbeeld laat zien hoe de lijst met actieve basisbandverbindingen voor het lokale apparaat te verkrijgen is: &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci read_connection_list Remote BD_ADDR Handle Type Mode Role Encrypt Pending Queue State 00:80:37:29:19:a4 41 ACL 0 MAST NONE 0 0 OPEN Een verbindingshandvat is nuttig indien het beëindigen van de basisbandverbinding noodzakelijk is. Normaalgesproken is het niet nodig om dit handmatig te doen. De stack zal automatisch niet-actieve basisbandverbindingen beëindigen. &prompt.root; hccontrol -n ubt0hci disconnect 41 Connection handle: 41 Reason: Connection terminated by local host [0x16] Raadpleeg hccontrol help voor een volledige lijst van beschikbare HCI-opdrachten. Voor de meeste HCI-opdrachten zijn geen beheerdersrechten nodig. L2CAP Logical Link Control and Adaptation Protocol (L2CAP) Het Logical Link Control and Adaptation Protocol (L2CAP) biedt verbindingsgeoriënteerde en verbindingsloze gegevensdiensten met mogelijkheden om protocollen te multiplexen en mogelijkheden voor segmentatie/herassemblage voor protocollen in hogere lagen. L2CAP staat toe dat protocollen en toepassingen in hogere lagen L2CAP-gegevenspakketten met een maximale lengte van 64 kB te verzenden en ontvangen. L2CAP is op het concept van kanalen gebaseerd. Een kanaal is een logische verbinding bovenop een basisbandverbinding. Elk kanaal is op een veel-op-één manier aan een enkel protocol gebonden. Aan hetzelfde protocol kunnen meerdere kanalen worden gebonden, maar één kanaal kan niet aan meerdere protocollen worden gebonden. Elk L2CAP-pakket dat op een kanaal wordt ontvangen, wordt naar het juiste hogere protocol doorgestuurd. Meerdere kanalen kunnen dezelfde basisbandverbinding delen. Voor elk Bluetooth-apparaat wordt een enkele Netgraph-knoop van het soort l2cap aangemaakt. De L2CAP-knoop is normaalgesproken verbonden met de Bluetooth HCI-knoop (naar beneden toe) en de knopen van de stopcontacten voor Bluetooth (naar boven toe). De standaardnaam voor de L2CAP-knoop is devicel2cap. Zie voor meer details de hulppagina &man.ng.l2cap.4;. Een nuttig commando is &man.l2ping.8;, dat gebruikt kan worden om andere apparaten te pingen. Sommige Bluetooth-implementaties geven niet alle verzonden gegevens terug, dus is 0 bytes normaal in het volgende voorbeeld. &prompt.root; l2ping -a 00:80:37:29:19:a4 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=0 time=48.633 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=1 time=37.551 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=2 time=28.324 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=3 time=46.150 ms result=0 Met het programma &man.l2control.8; kunnen verschillende bewerkingen op L2CAP-knopen worden uitgevoerd. Dit voorbeeld laat zien hoe de lijst met logische verbindingen (kanalen) en de lijst met basisbandverbindingen voor het lokale apparaat verkregen kunnen worden: &prompt.user; l2control -a 00:02:72:00:d4:1a read_channel_list L2CAP channels: Remote BD_ADDR SCID/ DCID PSM IMTU/ OMTU State 00:07:e0:00:0b:ca 66/ 64 3 132/ 672 OPEN &prompt.user; l2control -a 00:02:72:00:d4:1a read_connection_list L2CAP connections: Remote BD_ADDR Handle Flags Pending State 00:07:e0:00:0b:ca 41 O 0 OPEN Een ander diagnostisch programma is &man.btsockstat.1;. Het heeft ongeveer hetzelfde doel als &man.netstat.1;, maar dan voor Bluetooth-netwerkgerelateerde gegevensstructuren. Het onderstaande voorbeeld laat dezelfde logische verbinding zien als die van &man.l2control.8; hierboven. &prompt.user; btsockstat Active L2CAP sockets PCB Recv-Q Send-Q Local address/PSM Foreign address CID State c2afe900 0 0 00:02:72:00:d4:1a/3 00:07:e0:00:0b:ca 66 OPEN Active RFCOMM sessions L2PCB PCB Flag MTU Out-Q DLCs State c2afe900 c2b53380 1 127 0 Yes OPEN Active RFCOMM sockets PCB Recv-Q Send-Q Local address Foreign address Chan DLCI State c2e8bc80 0 250 00:02:72:00:d4:1a 00:07:e0:00:0b:ca 3 6 OPEN RFCOMM Het RFCOMM-protocol Het RFCOMM-protocol biedt emulatie van seriële poorten over het L2CAP-protocol. Het protocol is gebaseerd op de ETSI-standaard TS 07.10. RFCOMM is een eenvoudig transportprotocol, met aanvullende voorzieningen om de 9 circuits van RS-232- (EIATIA-232-E-) seriële poorten te emuleren. Het RFCOMM-protocol ondersteunt tot 60 gelijktijdige verbindingen (RFCOMM-kanalen) tussen twee Bluetooth-apparaten. Het is de bedoeling van RFCOMM dat in een volledig communicatiepad twee toepassingen op verschillende apparaten draaien (de eindpunten van de communicatie) met daartussen een communicatiesegment. RFCOMM is bedoeld om de toepassingen te beheren die gebruik maken van de seriële poorten van de apparaten waarop ze zijn geïnstalleerd. Het communicatiesegment is een directe Bluetooth-verbinding van het ene apparaat naar het andere. RFCOMM houdt zich alleen bezig met de verbinding tussen twee apparaten bij directe verbindingen, of tussen het apparaat en een modem in het geval van een netwerk. RFCOMM kan andere opstellingen ondersteunen, zoals modules die via draadloze Bluetooth-technologie communiceren aan de ene kant, en een draadinterface aanbieden aan de andere kant. In &os; is het RFCOMM-protocol in de laag van de Bluetooth-stopcontacten geïmplementeerd. paren Het paren van apparaten Standaard is Bluetooth-communicatie niet geauthenticeerd en kan elk apparaat met elk ander apparaat praten. Een Bluetooth-apparaat (bijvoorbeeld een mobiele telefoon) kan ervoor kiezen dat voor bepaalde diensten authenticatie nodig is (bijvoorbeeld voor de inbeldienst). Bluetooth-authenticatie geschied normaalgesproken met PIN-codes. Een PIN-code is een ACII-reeks van maximaal 16 tekens lang. De gebruiker dient dezelfde PIN-code op beide apparaten in te voeren. Nadat de gebruiker de PIN-code heeft ingevoerd, zullen beide apparaten een verbindingssleutel aanmaken. Hierna kan de verbindingssleutel òfwel in de apparaten zelf, òfwel in een permanente opslag worden opgeslagen. De volgende keer zullen beide apparaten de van tevoren aangemaakte verbindingssleutel gebruiken. Bovenstaande procedure wordt paren genoemd. Merk op dat indien een apparaat de verbindingssleutel verliest, het paren moet worden herhaald. De daemon &man.hcsecd.8; is verantwoordelijk voor het behandelen van alle verzoeken voor Bluetooth-authenticatie. Het standaard instellingenbestand is /etc/bluetooth/hcsecd.conf. Een voorbeeldsectie voor een mobiele telefoon waarvan de PIN-code willekeurig op 1234 is hieronder beschreven: device { bgaddr 00:80:37:29:19:a4; name "Pav's T39"; key nokey; pin "1234"; } Er is geen limiet voor PIN-codes (behalve de lengte). Voor sommige apparaten (bijvoorbeeld Bluetooth-headsets) kan de PIN-code vast zijn ingebouwd. De schakelaar dwingt de daemon &man.hcsecd.8; om op de voorgrond te blijven, zodat het gemakkelijk is om te zien wat er gebeurt. Stel het andere apparaat in om paarverzoeken te ontvangen en initialiseer de Bluetooth-verbinding naar het andere apparaat. Het apparaat moet zeggen dat het paarverzoek geaccepteerd is en om de PIN-code vragen. Geef dezelfde PIN-code op als in hcsecd.conf. Nu zijn de PC en het andere apparaat gepaard. Als alternatief kan paren op het andere apparaat worden geïnitialiseerd. Op &os; 5.5, 6.1, en nieuwer kan de volgende regel aan het bestand /etc/rc.conf worden toegevoegd om hcsecd automatisch met het systeem op te starten: hscecd_enable="YES" Het volgende is een voorbeeld van de uitvoer van de daemon hcsecd: hcsecd[16484]: Got Link_Key_Request event from 'ubt0hci', remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Found matching entry, remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4, name 'Pav's T39', link key doesn't exist hcsecd[16484]: Sending Link_Key_Negative_Reply to 'ubt0hci' for remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Got PIN_Code_Request event from 'ubt0hci', remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Found matching entry, remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4, name 'Pav's T39', PIN code exists hcsecd[16484]: Sending PIN_Code_Reply to 'ubt0hci' for remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 SDP Service Discovery Protocol (SDP) Het Service Discovery Protocol (SDP) biedt voor cliënttoepassingen de mogelijkheid om diensten te ontdekken die door servertoepassingen worden aangeboden alsook de kenmerken van deze diensten. De kenmerken van een dienst omvatten de soort of klasse van de aangeboden dienst en de informatie over het mechanisme of protocol dat nodig is om de dienst te gebruiken. SDP omvat communicatie tussen een SDP-server en een SDP-cliënt. De server houdt een lijst van dienstenregistraties bij die de eigenschappen van de diensten beschrijven die met de server geassocieerd zijn. Elke dienstregistratie bevat informatie over een enkele dienst. Een cliënt kan informatie over een dienstregistratie opvragen die door de SDP-server wordt bijgehouden door een SDP-verzoek in te dienen. Indien de cliënt, of een toepassing die met de cliënt geassocieerd is, besluit om de dienst te gebruiken, moet het een aparte verbinding naar de aanbieder van de dienst openen om de dienst te gebruiken. SDP biedt een mechanisme om diensten en hun attributen te ontdekken, maar het biedt geen mechanisme om die diensten te gebruiken. Normaalgesproken zoekt een SDP-cliënt naar diensten naar aanleiding van enkele gewenste eigenschappen van die diensten. Soms is het echter wenselijk om te ontdekken welke soorten diensten door de dienstregistraties van een SDP-server worden beschreven zonder enige voorkennis van deze diensten. Dit kijken naar alle aangeboden diensten wordt browsen genoemd. De Bluetooth SDP-server &man.sdpd.8; en de opdrachtregelcliënt &man.sdpcontrol.8; zitten in de standaard &os;-installatie. Het volgende voorbeeld laat zien hoe een SDP-browse query uit te voeren. &prompt.user; sdpcontrol -a 00:01:03:fc:6e:ec browse Record Handle: 00000000 Service Class ID List: Service Discovery Server (0x1000) Protocol Descriptor List: L2CAP (0x0100) Protocol specific parameter #1: u/int/uuid16 1 Protocol specific parameter #2: u/int/uuid16 1 Record Handle: 0x00000001 Service Class ID List: Browse Group Descriptor (0x1001) Record Handle: 0x00000002 Service Class ID List: LAN Access Using PPP (0x1102) Protocol Descriptor List: L2CAP (0x0100) RFCOMM (0x0003) Protocol specific parameter #1: u/int8/bool 1 Bluetooth Profile Descriptor List: LAN Access Using PPP (0x1102) ver. 1.0 ... enzovoorts. Merk op dat elke dienst een lijst met attributen heeft (bijvoorbeeld een RFCOMM-kanaal). Afhankelijk van de dienst kan het nodig zijn om een aantekening van sommige attributen te maken. Sommige Bluetooth-implementaties ondersteunen dienst-browsen niet en zullen een lege lijst teruggeven. In dit geval is het mogelijk om naar de specifieke dienst te zoeken. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe naar de dienst OBEX Object Push (OPUSH) gezocht kan worden: &prompt.user; sdpcontrol -a 00:01:03:fc:6e:ec search OPUSH Het aanbieden van diensten op &os; aan Bluetooth-cliënten wordt gedaan met de server &man.sdpd.8;. Op &os; 5.5, 6.1, en nieuwer, kan de volgende regel aan het bestand /etc/rc.conf worden toegevoegd: sdpd_enable="YES" Het daemon sdpd kan worden gestart met: &prompt.root; /etc/rc.d/sdpd start De plaatselijke servertoepassing die Bluetooth-diensten wil aanbieden aan verre cliënten zal de dienst registreren bij de plaatselijke SDP-daemon. Een voorbeeld van zo'n toepassing is &man.rfcomm.pppd.8;. Nadat het gestart is zal het de Bluetooth LAN-dienst bij de plaatselijke SDP-daemon registreren. De lijst met diensten die bij de plaatselijke SDP-server zijn geregistreerd kan worden opgevraagd door te SDP-browsen via het plaatselijke controlekanaal: &prompt.root; sdpcontrol -l browse Dial-Up Networking (DUN) en netwerktoegang met PPP (LAN) profielen Het inbelnetwerk (DUN) profiel wordt het meeste gebruikt met modems en mobiele telefoons. De volgende scenario's worden in dit profiel behandeld: het gebruik van een mobiele telefoon of modem door een computer als een draadloze modem voor het verbinden met een inbelserver voor Internet-toegang, of voor andere inbeldiensten; het gebruik van een mobiele telefoon of modem door een computer om gegevensoproepen te ontvangen. Het profiel voor netwerktoegang met PPP (LAN) kan in de volgende situaties gebruikt worden: LAN-toegang voor een enkel Bluetooth-apparaat; LAN-toegang voor meerdere Bluetooth-apparaten; PC naar PC (door PPP-netwerken over een seriële kabel te emuleren). Op &os; zijn beide profielen geïmplementeerd met &man.ppp.8; en &man.rfcomm.pppd.8; - een wrapper die een RFCOMM Bluetooth-verbinding omzet in iets waar PPP mee overweg kan. Voordat een profiel gebruikt kan worden, dient een nieuw PPP-label in het bestand /etc/ppp/ppp.conf te worden aangemaakt. Raadpleeg de hulppagina &man.rfcomm.pppd.8; voor voorbeelden. In het volgende voorbeeld zal &man.rfcomm.pppd.8; gebruikt worden om RFCOMM-verbinding met een ver apparaat met BD_ADDR 00:80:37:29:19:a4 op een DUN RFCOMM-kanaal te maken. Het eigenlijke RFCOMM-kanaalnummer wordt via SDP van het verre apparaat verkregen. Het is mogelijk om het RFCOMM-kanaal handmatig op te geven, en in dat geval zal &man.rfcomm.pppd.8; het SDP-verzoek niet uitvoeren. Gebruik &man.sdpcontrol.8; om het RFCOMM-kanaal op het verre apparaat te achterhalen. &prompt.root; rfcomm_pppd -a 00:80:37:29:19:a4 -c -C dun -l rfcomm-dialup Om netwerktoegang met PPP (LAN) aan te bieden moet de server &man.sdpd.8; draaien. Er dient een nieuwe regel voor LAN-cliënten in het bestand /etc/ppp/ppp.conf aangemaakt te worden. Raadpleeg de hulppagina &man.rfcomm.pppd.8; voor voorbeelden. Tenslotte dient de RFCOMM PPP-server op een geldig RFCOMM-kanaal gestart te worden. De RFCOMM PPP-server zal automatisch de Bluetooth LAN-dienst bij de plaatselijke SDP-daemon registreren. Het volgende voorbeeld laat zien hoe een RFCOMM PPP-server te starten: &prompt.root; rfcomm_pppd -s -C 7 -l rfcomm-server OBEX Het OBEX Object Push (OPUSH) profiel OBEX is een veelgebruikt protocol voor eenvoudige bestandsoverdrachten tussen mobiele apparaten. Het primaire gebruik is infraroodcommunicatie, waar het wordt gebruikt voor generieke bestandsoverdrachten tussen notebooks of PDA's, en om visitekaarten en kalenderregels tussen mobiele telefoons en andere apparaten met PIM-toepassingen over te dragen. De OBEX-server en clieënt zijn geïmplenteerd als een pakket van derde partij, obexapp, dat beschikbaar is als de port comms/obexapp. De OBEX-cliënt wordt gebruikt om objecten naar en/of van de OBEX-server te duwen/trekken. Een object kan bijvoorbeeld een visitekaart of een afspraak zijn. De OBEX-cliënt kan het RFCOMM-kanaalnummer van het verre apparaat via SDP opvragen. Dit kan gedaan worden door de dienstnaam in plaats van het RFCOMM-kanaalnummer op te geven. De ondersteunde dienstnamen zijn: IrMC, FTRN, en OPUSH. Het is mogelijk om het RFCOMM-kanaal als een nummer op te geven. Het onderstaande is een voorbeeld van een OBEX-sessie, waar een apparaatinformatie-object van de mobiele telefoon wordt getrokken, en een nieuw object (een visitekaart) in de gids van de telefoon wordt geduwd: &prompt.user; obexapp -a 00:80:37:29:19:a4 -C IrMC obex> get telecom/devinfo.txt devinfo-t39.txt Success, response: OK, Success (0x20) obex> put new.vcf Success, response: OK, Success (0x20) obex> di Success, response: OK, Success (0x20) Om de dienst OBEX Object Push aan te bieden, moet de server &man.sdpd.8; draaien. Er moet een hoofdmap worden aangemaakt waarin alle binnenkomende objecten worden opgeslagen. Het standaardpad naar de hoofdmap is /var/spool/obex. Tenslotte moet de OBEX-server op een geldig RFCOMM-kanaal worden gestart. De OBEX-server zal automatisch de dienst OBEX Object Push bij de plaatselijke SDP-daemon registeren. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe de OBEX-server gestart wordt: &prompt.root; obexapp -s -C 10 Serial Port Profile (SPP) Het Seriële Poort Profiel (SPP) zorgt ervoor dat Bluetooth-apparaten RS232 (of gelijkwaardige) seriële kabels kunnen emuleren. Het scenario dat dit profiel behandelt zorgt ervoor dat oude toepassingen Bluetooth kunnen gebruiken als vervanging van kabels, door gebruik te maken van een virtuele seriële poort. Het programma &man.rfcomm.sppd.1; implementeert het Seriële Poort profiel. Een pseudo-tty wordt gebruikt als abstractie voor een virtuele seriële poort. Onderstaand voorbeeld laat zien hoe met een Seriële Poortdienst voor verre apparaten te verbinden. Merk op dat het niet nodig is om een RFCOMM-kanaal te kiezen - &man.rfcomm.sppd.1; kan het via SDP van het verre apparaat verkrijgen. Dit kan worden overruled door een RFCOMM-kanaal op de opdrachtregel te specificeren. &prompt.root; rfcomm_sppd -a 00:07:E0:00:0B:CA -t /dev/ttyp6 rfcomm_sppd[94692]: Starting on /dev/ttyp6... Als er een verbinding is, kan de pseudo-tty als seriële poort worden gebruikt: &prompt.root; cu -l ttyp6 Problemen oplossen Een apparaat op afstand kan geen verbinding maken Sommige oudere Bluetooth-apparaten ondersteunen het wisselen van rol niet. Standaard probeert &os;, wanneer het een nieuwe verbinding accepteert, een rolwisseling uit te voeren en meester te worden. Apparaten die dit niet ondersteunen zullen niet kunnen verbinden. Merk op dat van rol wordt gewisseld wanneer een nieuwe verbinding wordt gemaakt, dus het is niet mogelijk om het verre apparaat te vragen of het rolwisseling ondersteunt. Er is een HCI-optie om rolwisselen aan de plaatselijke kant uit te zetten: &prompt.root; hccontrol -n ubt0hci write_node_role_switch 0 Er gaat iets mis, kan ik precies zien wat er gebeurt? Ja, dit is mogelijk. Gebruik het pakket hcidump, dat beschikbaar is als de port comms/hcidump. Het gereedschap hcidump is vergelijkbaar met &man.tcpdump.1;. Het kan gebruikt worden om de inhoud van Bluetooth-pakketten op de terminal te laten zien en om de Bluetooth-pakketten naar een bestand te schrijven.
Andrew Thompson Geschreven door Bridging Introductie IP-subnet bridge Soms is het handig om één fysiek netwerk (zoals een Ethernet-segment) in twee gescheiden netwerksegmenten te verdelen zonder de noodzaak om een IP-subnet aan te maken en een router te gebruiken om de segmenten met elkaar te verbinden. Een apparaat dat twee netwerken op deze manier met elkaar verbindt wordt een bridge (brug) genoemd. Een &os;-systeem met twee netwerkkaarten kan als bridge dienen. De bridge werkt door de adressen van de MAC-laag (Ethernetadressen) van de apparaten op elke netwerkinterface te leren. Het stuurt alleen verkeer tussen twee netwerken door indien de bron en het doel zich op verschillende netwerken bevinden. In vele opzichten is een bridge als een Ethernet-switch met erg weinig poorten. Situaties waarin bridging juist is Er zijn vandaag de dag veel situaties waarin een bridge gebruikt wordt. Netwerken verbinden Het basisgebruik van een bridge is het met elkaar verbinden van twee of meer netwerksegmenten. Er zijn vele redenen om een hostgebaseerde bridge te gebruiken in plaats van simpele netwerkapparaten zoals kabelbeperkingen, firewalling of het verbinden van pseudonetwerken zoals een interface van een virtuële machine. Een bridge kan ook een draadloze interface die in hostap-modus draait met een bedraad netwerk verbinden en als een toegangspunt dienen. Filtering/Bandbreedtebeheersende firewall firewall NAT Een gebruikelijke situatie dient zich voor wanneer de functionaliteit van een firewall nodig is zonder routing of network address translation (NAT). Een voorbeeld is een klein bedrijf dat via DSL of ISDN met hun internetprovider verbonden is. Dit bedrijf heeft 13 wereldwijd bereikbare IP-adressen van de internetprovider en 10 PC's op hun netwerk. In deze situatie is een firewall die op een router gebaseerd is lastig wegens subnet-problemen. router DSL ISDN Een firewall die op een bridge gebaseerd is kan ingesteld en net na de DSL- of ISDN-router geplaatst worden zonder dat er problemen met IP-nummers optreden. Netwerktap Een bridge kan twee netwerksegmenten verbinden en kan gebruikt worden om alle Ethernetframes die tussen dezen voorbijkomen te inspecteren. Dit kan òfwel vanuit het gebruik van &man.bpf.4;/&man.tcpdump.1; op de bridge-interface òfwel door een kopie van alle frames naar een extra interface (overspanpoort) te versturen. Laag 2 VPN Twee Ethernetnetwerken kunnen over een IP-verbinding verbonden worden door de netwerken naar een EtherIP-tunnel te bridgen of met een oplossing gebaseerd po &man.tap.4; zoals OpenVPN. Laag 2 Redundancy Een netwerk kan met meerdere verbindingen verbonden worden en het Spanning Tree Protocol gebruiken om overbodige paden te blokkeren. Een Ethernetnetwerk kan alleen juist functioneren indien er slechts één actief pad bestaat tussen twee apparaten, Spanning Tree zal lussen detecteren en de overbodige verbindingen in een geblokkeerde toestand zetten. Indien een van de actieve verbindingen faalt zal het protocol een andere boom berekenen en een van de geblokkeerde paden weer activeren om de verbindingen naar alle punten in het netwerk te herstellen. De kernel instellen Deze sectie behandelt de bridges geïmplementeerd met &man.if.bridge.4;, een stuurprogramma dat bridges met netgraph implementeert is ook beschikbaar, zie voor meer informatie de hulppagina &man.ng.bridge.4;. Het bridge-stuurprogramma is een kernelmodule en zal automatisch door &man.ifconfig.8; worden geladen wanneer er een bridge-interface wordt aangemaakt. Het is mogelijk om de bridge in de kernel te compileren door device if_bridge aan het kernelinstellingenbestand toe te voegen. Pakketfiltering kan met elk firewall-pakket worden gebruikt dat via het raamwerk &man.pfil.9; aankoppelt. De firewall kan als een module worden geladen of in de kernel worden gecompileerd. De bridge kan als met &man.altq.4; of &man.dummynet.4; als een verkeersregelaar worden gebruikt. De bridge inschakelen De bridge wordt aangemaakt door interfaces te klonen. Om een bridge aan te maken wordt &man.ifconfig.8; gebruikt, indien het bridge-stuurprogramma niet in de kernel aanwezig is zal het automatisch worden geladen. &prompt.root; ifconfig bridge create &prompt.root; ifconfig bridge0 bridge0: flags=8802<BROADCAST,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 96:3d:4b:f1:79:7a id 00:00:00:00:00:00 priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:00:00:00:00:00 priority 0 ifcost 0 port 0 Een bridge-interface is aangemaakt en er is automatisch een random gegenereerd Ethernetadres aan toegekend. De parameters maxaddr en timeout bepalen hoeveel MAC-adressen de bridge in de doorstuurtabel houdt en hoeveel seconden voordat elke regel wordt verwijderd nadat het voor het laatst gezien is. De andere parameters bepalen hoe Spanning Tree werkt. Voeg de netwerkinterfaces die lid zijn aan de bridge toe. Om de bridge pakketten te laten doorsturen dienen alle lidinterfaces en de bridge actief te zijn: &prompt.root; ifconfig bridge0 addm fxp0 addm fxp1 up &prompt.root; ifconfig fxp0 up &prompt.root; ifconfig fxp1 up De bridge stuurt nu Ethernet-frames door tussen fxp0 en fxp1. De overeenkomstige configuratie in /etc/rc.conf zodat de bridge tijdens het opstarten wordt aangemaakt is: cloned_interfaces="bridge0" ifconfig_bridge0="addm fxp0 addm fxp1 up" ifconfig_fxp0="up" ifconfig_fxp1="up" Indien de bridge-gastheer een IP-adres nodig heeft dan is de juiste plaats om dit in te stellen op de bridge-interface zelf in plaats van op een van de lidinterfaces. Dit kan statisch of via DHCP worden ingesteld: &prompt.root; ifconfig bridge0 inet 192.168.0.1/24 Het is ook mogelijk om een IPv6-adres aan een bridge-interface toe te kennen. Firewalls gebruiken firewall Wanneer pakketten worden gefilterd, zullen gebridgede pakketten het filter inbound op de vertrekkende interface passeren, op de bridge-interface en outbound op de bestemde interface. Elke stap kan uitgezet worden. Wanneer de richting van het pakketverkeer belangrijk is, kan de firewall het beste op de lidinterfaces draaien en niet op de bridge zelf. De bridge heeft verschillende aanpasbare instellingen voor het doorlaten van non-IP- en ARP-pakketten, en een laag 2 firewall met IPFW. Zie &man.if.bridge.4; voor meer informatie. Opspannende boom Het bridge-stuurprogramma implementeert het Rapid Spanning Tree Protocol (RSTP of 802.1w) met terugwaartse compatibiliteit met het verouderde Spanning Tree Protocol (STP). Spanning Tree wordt gebruikt om lussen in een netwerktopologie te detecteren en verwijderen. RSTP biedt snellere convergentie naar een opspannende boom dan het verouderde STP, het protocol wisselt informatie met naburige switches uit om snel naar forwarding over te gaan zonder lussen te creëren. De volgende tabel laat de ondersteunende werkwijzen zien: OS-versie STP-modi Standaard modus &os; 5.4—&os; 6.2 STP STP &os; 6.3+ RSTP of STP STP &os; 7.0+ RSTP of STP RSTP Spanning Tree kan op lidinterfaces worden geactiveerd met het commando stp. Voor een bridge met fxp0 en fxp1 alle huidige interfaces, wordt STP met het volgende geactiveerd: &prompt.root; ifconfig bridge0 stp fxp0 stp fxp1 bridge0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether d6:cf:d5:a0:94:6d id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 0 port 0 member: fxp0 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 3 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding member: fxp1 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 4 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding De bridge heeft spanning tree ID 00:01:02:4b:d4:50 en prioriteit 32768. Aangezien het root id hetzelfde is geeft dit aan dat dit de hoofdbridge voor de boom is. Een andere bridge in het netwerk heeft spanning tree ook geactiveerd: bridge0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 96:3d:4b:f1:79:7a id 00:13:d4:9a:06:7a priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 400000 port 4 member: fxp0 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 4 priority 128 path cost 200000 proto rstp role root state forwarding member: fxp1 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 5 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding De reegl root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 400000 port 4 geeft aan dat de hoofdbridge 00:01:02:4b:d4:50 is zoals boven en dat de padkosten 400000 zijn vanaf deze bridge, het pad naar de hoofdbridge gaat via port 4 welke fxp0 is. Geavanceerd bridgen Verkeersstromen reconstrueren De bridge ondersteunt monitormodus, waarin de pakketten worden verwijderd nadat ze door &man.bpf.4; zijn verwerkt, en ze niet verder verwerkt of doorgestuurd worden. Dit kan worden gebruikt om de invoer van twee of meer interfaces naar een enkele &man.bpf.4;-stroom te multiplexen. Dit is nuttig voor het reconstrueren van het verkeer voor netwerktaps welke de RX/TX-signalen over twee verschillende interfaces uitzenden. Om de invoer van vier netwerkinterfaces als één stroom te lezen: &prompt.root; ifconfig bridge0 addm fxp0 addmfxp1 addm fxp2 addm fxp3 monitor up &prompt.root; tcpdump -i bridge0 SPAN poorten Van elk Ethernet-frame dat door de bridge wordt ontvangen wordt er een kopie naar de aangewezen SPAN-poort verstuurd. Het aantal geconfigureerde SPAN-poorten op een bridge is onbeperkt, indien een interface aangewezen is als SPAN-poort kan het niet ook als gewone bridgepoort gebruikt worden. Dit is het nuttigste voor het passief afluisteren van een gebridged netwerk op een andere host die met een van de SPAN-poorten van de bridge verbonden is. Om een kopie van alle frames naar het interface fxp4 te versturen: &prompt.root; ifconfig bridge0 span fxp4 Privé-interfaces Een privé-interface stuurt geen verkeer door naar poorten die niet ook een privé-interface zijn. Het verkeer wordt onvoorwaardelijk geblokkeerd, dus worden er geen Ethernetframes doorgestuurd, inclusief ARP. Indien verkeer selectief dient te worden geblokkeerd dient er in plaats hiervan een firewall gebruikt te worden. Klevende interfaces Indien een lidinterface van een bridge als klevend is gemarkeerd worden dynamisch geleerde adresregels als statisch behandelt wanneer ze in de doorstuurcache komen. Klevende interfaces vallen nooit uit de cache en worden nooit vervangen, zelfs niet als het adres op een andere interface wordt gezien. Dit biedt het voordeel van statische adresregels zonder dat de doorstuurtabel van te voren gevuld hoeft te worden, cliënten die geleerd zijn op een bepaald segment van de bridge kunnen niet roamen naar een ander segment. Een ander voorbeeld voor het gebruik van klevende adressen zou het combineren van de bridge met VLANs zijn om een router te creëren waar klantnetwerken geïsoleerd zijn zonder dat IP-adresruimte verspild wordt. Neem aan dat KlantA op vlan100 zit en KlantB op vlan101. De bridge heeft het adres 192.168.0.1 en is tevens een internet-router. &prompt.root; ifconfig bridge0 addm vlan100 sticky vlan100 addm vlan101 sticky vlan101 &prompt.root; ifconfig bridge0 inet 192.168.0.1/24 Beide cliënten zien 192.168.0.1 als hun standaard gateway en aangezien de bridge-cache kleverig is kunnen ze niet het MAC-adres van de andere klant spoofen om hun verkeer op te vangen. Alle communicatie tussen de VLANs kan geblokkeerd worden door het gebruik van privé-interfaces (of een firewall): &prompt.root; ifconfig bridge0 private vlan100 private vlan101 De klanten zijn compleet geïsoleerd van elkaar, het volledige /24 adresruimte kan zonder subnetten toegewezen worden. Adresbeperkingen Het aantal unieke bron-MAC-adressen achter een interface kan beperkt zijn. Wanneer de limiet bereikt is worden pakketten met een onbekend bronadres gedropt totdat een bestaande ingang in de host-cache vervalt of wordt verwijderd. Het volgende voorbeeld stelt het maximum aantal Ethernetapparaten voor KlantA op vlan100 in op 10. &prompt.root; ifconfig bridge0 ifmaxaddr vlan100 10 SNMP-monitoring De bridge-interface en STP-parameters kunnen gemonitord worden via het SNMP-daemon dat met het basis &os;-systeem wordt meegeleverd. De geëxporteerde bridge-MIBs houden zich aan de standaarden van de IETF zodat elke SNMP-cliënt of monitorpakket kan worden gebruikt om de gegevens te verzamelen. Op de bridge-machine dient de regel begemotSnmpdModulePath."bridge" = "/usr/lib/snmp_bridge.so" van /etc/snmp.config geactiveerd te worden en het daemon bsnmpd gestart te worden. Andere instellingen zoals gemeenschapsnamen en toegangslijsten dienen eventueel aangepast te worden. Zie &man.bsnmpd.1; en &man.snmp.bridge.3; voor meer informatie. Het volgende voorbeeld gebruikt de software Net-SNMP (net-mgmt/net-snmp om een bridge te ondervragen, de port net-mgmt/bsnmptools kan ook worden gebruikt. Voeg de volgende regels toe aan $HOME/.snmp/snmp.conf op de SNMP-cliënt-host om de MIB-definities van de bridge in Net-SNMP te importeren: mibdirs +/usr/share/snmp/mibs mibs +BRIDGE-MIB:RSTP-MIB:BEGEMOT-MIB:BEGEMOT-BRIDGE-MIB Om een enkele bridge via de IETF BRIDGE-MIB (RFC4188) te monitoren: &prompt.user; snmpwalk -v 2c -c public bridge1.example.com mib-2.dot1dBridge BRIDGE-MIB::dot1dBaseBridgeAddress.0 = STRING: 66:fb:9b:6e:5c:44 BRIDGE-MIB::dot1dBaseNumPorts.0 = INTEGER: 1 ports BRIDGE-MIB::dot1dStpTimeSinceTopologyChange.0 = Timeticks: (189959) 0:31:39.59 centi-seconds BRIDGE-MIB::dot1dStpTopChanges.0 = Counter32: 2 BRIDGE-MIB::dot1dStpDesignatedRoot.0 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 ... BRIDGE-MIB::dot1dStpPortState.3 = INTEGER: forwarding(5) BRIDGE-MIB::dot1dStpPortEnable.3 = INTEGER: enabled(1) BRIDGE-MIB::dot1dStpPortPathCost.3 = INTEGER: 200000 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedRoot.3 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedCost.3 = INTEGER: 0 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedBridge.3 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedPort.3 = Hex-STRING: 03 80 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortForwardTransitions.3 = Counter32: 1 RSTP-MIB::dot1dStpVersion.0 = INTEGER: rstp(2) De waarde dot1dStpTopChanges.0 is twee wat betekent dat de topologie van de STP-bridge twee maal veranderd is, een topologieverandering houdt in dat één of meerdere links in het netwerk zijn veranderd of hebben gefaald en dat er een nieuwe boom is berekend. De waarde dot1dStpTimeSinceTopologyChange.0 laat zien wanneer dit gebeurde. Om meerdere bridge-interfaces te monitoren kan men het privé BEGEMOT-BRIDGE-MIB gebruiken: &prompt.user; snmpwalk -v 2c -c public bridge1.example.com enterprises.fokus.begemot.begemotBridge BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseName."bridge0" = STRING: bridge0 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseName."bridge2" = STRING: bridge2 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseAddress."bridge0" = STRING: e:ce:3b:5a:9e:13 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseAddress."bridge2" = STRING: 12:5e:4d:74:d:fc BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseNumPorts."bridge0" = INTEGER: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseNumPorts."bridge2" = INTEGER: 1 ... BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTimeSinceTopologyChange."bridge0" = Timeticks: (116927) 0:19:29.27 centi-seconds BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTimeSinceTopologyChange."bridge2" = Timeticks: (82773) 0:13:47.73 centi-seconds BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTopChanges."bridge0" = Counter32: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTopChanges."bridge2" = Counter32: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpDesignatedRoot."bridge0" = Hex-STRING: 80 00 00 40 95 30 5E 31 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpDesignatedRoot."bridge2" = Hex-STRING: 80 00 00 50 8B B8 C6 A9 Om de bridge-interface die via de subboom mib-2.dot1dBridge wordt gemonitord te veranderen: &prompt.user; snmpset -v 2c -c private bridge1.example.com BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeDefaultBridgeIf.0 s bridge2 Andrew Thompson Geschreven door Verbindingsaggregatie en failover lagg failover fec lacp loadbalance roundrobin Introductie De interface &man.lagg.4; maakt het mogelijk om meerdere netwerkinterfaces te aggregeren in één virtueel interface voor het bieden van fout-tolerante en zeer snelle verbindingen. Werkmodi Failover Zendt en ontvangt verkeer alleen door de meesterpoort. Wanneer de meesterpoort niet beschikbaar is, wordt de volgende actieve poort gebruikt. De eerste toegevoegde interface is de meesterpoort; alle interfaces die hierna zijn toegevoegd worden gebruikt als failover-apparaten. &cisco; Fast ðerchannel; &cisco; Fast ðerchannel; (FEC), is een statische installatie en onderhandelt niet over aggregatie met de peer noch wisselt het frames uit om de verbinding te monitoren. Indien de switch LACP ondersteunt dient dat gebruikt te worden. FEC balanceert uitgaand verkeer over de actieve poorten gebaseerd op gehashde informatie over protocolheaders en accepteert inkomend verkeer van elke actieve poort. De hash bevat het Ethernet bron- en doeladres, en indien beschikbaar, de VLAN-tag, en de IPv4/IPv6 bron- en doeladressen. LACP Het &ieee; 802.3ad Link Aggregation Control Protocol (LACP) en het Marker Protocol. LACP onderhandelt met de peer over een verzameling aggregeerbare verbindingen in één of meerdere Link Aggregated Groups (LAG). Elke LAG is opgebouwd uit poorten die dezelfde snelheid hebben, ingesteld op full-duplex werking. Het verkeer zal over de poorten in de LAG gebalanceerd worden met de hoogste totaalsnelheid, in de meeste gevallen zal er slechts één LAG zijn die alle poorten bevat. Wanneer er fysieke verbindingen veranderen, zal Link Aggregation snel naar een nieuwe opstelling convergeren. LACP balanceert uitgaand verkeer over de actieve poorten gebaseerd op gehashde informatie over protocolheaders en accepteert inkomend verkeer van elke actieve poort. De hash bevat het Ethernet bron- en doeladres, en indien beschikbaar, de VLAN-tag, en de IPv4/IPv6 bron- en doeladressen. Loadbalance Dit is een alias van de FEC modus. Round-Robin Distribueert uitgaand verkeer door middel van een round-robin scheduler over alle actieve poorten en accepteert inkomend verkeer van elke actieve poort. Deze modus schendt Ethernet frame-ordering en dient met zorg gebruikt te worden. Voorbeelden LACP-aggregatie met een &cisco; switch Dit voorbeeld verbindt twee interfaces op een &os;-machine met de switch als een enkele loadgebalanceerde en fout-tolerante verbinding. Er kunnen meer interfaces worden toegevoegd om de doorvoer en fouttolerantie te verhogen. Aangezien frame-ordering verplicht is op Ethernetverbindingen stroomt al het verkeer tussen twee stations altijd over dezelfde fysieke verbinding zodat de maximum snelheid beperkt wordt tot die van één interface. Het verzendalgoritme probeert zoveel mogelijk informatie te gebruiken voor het onderscheiden van verschillende verkeersstromen en deze over de beschikbare interfaces te balanceren. Voeg op de &cisco; switch de interfaces FastEthernet0/1 en FastEthernet0/2 aan de kanaalgroep 1 toe: interface FastEthernet0/1 channel-group 1 mode active channel-protocol lacp ! interface FastEthernet0/2 channel-group 1 mode active channel-protocol lacp Maak op de &os;-machine de &man.lagg.4;-interface aan door fxp0 en fxp1 te gebruiken: &prompt.root; ifconfig lagg0 create &prompt.root; ifconfig lagg0 up laggproto lacp laggport fxp0 laggport fxp1 Bekijk de interfacestatus van ifconfig: &prompt.root; ifconfig lagg0 Poorten die als ACTIVE zijn gemarkeerd zijn lid van de actieve aggregatiegroep waarover onderhandeld is met de verre switch en waarover verkeer zal worden verzonden en ontvangen. Gebruik de uitgebreide uitvoer van &man.ifconfig.8; om de LAG-identifiers te bekijken. lagg0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 options=8<VLAN_MTU> ether 00:05:5d:71:8d:b8 media: Ethernet autoselect status: active laggproto lacp laggport: fxp1 flags=1c<ACTIVE,COLLECTING,DISTRIBUTING> laggport: fxp0 flags=1c<ACTIVE,COLLECTING,DISTRIBUTING> Gebruik, om de toestand van de poorten op de switch te bekijken, show lacp neighbor. switch# show lacp neighbor Flags: S - Device is requesting Slow LACPDUs F - Device is requesting Fast LACPDUs A - Device is in Active mode P - Device is in Passive mode Channel group 1 neighbors Partner's information: LACP port Oper Port Port Port Flags Priority Dev ID Age Key Number State Fa0/1 SA 32768 0005.5d71.8db8 29s 0x146 0x3 0x3D Fa0/2 SA 32768 0005.5d71.8db8 29s 0x146 0x4 0x3D Gebruik voor meer detail het commando show lacp neighbor detail. Failover-modus Failover-modus kan worden gebruikt om op een secondaire interface over te schakelen wanneer de verbinding op de meesterinterface verloren is. Creëer en configureer de interface lagg0, met fxp0 als de meesterinterface en fxp1 als de secondaire interface: &prompt.root; ifconfig lagg0 create &prompt.root; ifconfig lagg0 up laggproto failover laggport fxp0 laggport fxp1 De interface zal er ongeveer als volgt uitzien, de grote verschillen zullen het MAC-adres en de apparaatnamen zijn: &prompt.root; ifconfig lagg0 lagg0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 options=8<VLAN_MTU> ether 00:05:5d:71:8d:b8 media: Ethernet autoselect status: active laggproto failover laggport: fxp1 flags=0<> laggport: fxp0 flags=5<MASTER,ACTIVE> Het verkeer zal worden verzonden en ontvangen op fxp0. Indien de verbinding op fxp0 verloren is, zal fxp1 de actieve verbinding worden. Indien de verbinding op de meesterinterface hersteld is, zal het weer de actieve verbinding worden. Jean-François Dockès Bijgewerkt door Alex Dupre Gereorganiseerd en uitgebreid door Schijfloos werken schijfloos werkstation schijfloos werken Een &os;-machine kan over het netwerk opstarten en zonder een plaatselijke schijf werken, door gebruik te maken van bestandssystemen die van een NFS-server aangekoppeld worden. Er zijn geen systeemwijzigingen nodig anders dan de standaard instellingenbestanden. Dit soort systemen is relatief eenvoudig op te zetten omdat alle noodzakelijke elementen al aanwezig zijn: Er zijn minstens twee manieren om de kernel over het netwerk te laden: PXE: De &intel; Preboot eXecution Environment is een vorm een smart boot ROM dat in sommige netwerkkaarten en moederborden is ingebouwd. Bekijk de hulppagina &man.pxeboot.8; voor meer informatie. De poort Etherboot (net/etherboot) maakt code aan dat naar een ROM geschreven kan worden en dat kernels over het netwerk opstart. De code kan òfwel naar een opstart-PROM op een netwerkkaart geflashed worden, òfwel van een floppy (of harde) schijf geladen worden, òfwel van een draaiend &ms-dos; systeem geladen worden. Vele netwerkkaarten worden ondersteund. Een voorbeeldscript (/usr/share/examples/diskless/clone_root) vergemakkelijkt het aanmaken en beheren van het root bestandssysteem van het werkstation op de server. Het kan nodig zijn dat het script wat aangepast moet worden, maar het zorgt voor een snelle start. Er bestaan standaardbestanden voor het opstarten van het systeem in /etc om een systeemstart zonder schijf te detecteren en te ondersteunen. Het gebruik van een wisselbestand, indien nodig, kan worden gedaan naar òfwel een NFS bestand òfwel naar een plaatselijke schijf. Er zijn vele manieren om een schijfloos werkstation op te zetten. Hierbij zijn veel elementen betrokken, en vele kunnen aan de eigen smaak worden aangepast. Het volgende beschrijft variaties met betrekking tot het installeren van een compleet systeem, waarbij de nadruk ligt op de eenvoud en de compatibiliteit met de standaard opstartscripts van &os;. Het beschreven systeem heeft de volgende eigenschappen: De schijfloze werkstations gebruiken een gedeeld bestandssysteem voor /, dat alleen gelezen kan worden, en een gedeeld bestandssysteem voor /usr, dat eveneens alleen gelezen kan worden. Het root-bestandssysteem is een kopie van een standaard root-bestandssysteem voor &os; (typisch van een server), waarbij enkele instellingenbestanden zijn overschreven door versies die specifiek zijn voor een schijfloos systeem of, mogelijk, door het werkstation horen waar ze bij horen. De delen van het root-bestandssysteem die beschrijfbaar moeten zijn, zijn overdekt met &man.md.4; bestandssystemen. Alle veranderingen gaan verloren indien het systeem opnieuw wordt opgestart. De kernel is overgedragen en òfwel met Etherboot òfwel met PXE geladen, aangezien sommige situaties het gebruik van één van de methodes kan eisen. Het systeem zoals hierboven beschreven is onveilig. Het dient in een beschermd gebied van een netwerk te functioneren, en niet vertrouwd te worden door andere hosts. Alle informatie in deze sectie is getest met &os; 5.2.1-RELEASE. Achtergrondinformatie Het installeren van schijfloze werkstations is zowel vrij rechttoe-rechtaan als foutgevoelig. Deze fouten zijn soms moeilijk vast te stellen wegens een aantal redenen. Bijvoorbeeld: Opties die tijdens het compileren zijn opgegeven kunnen verschillend gedrag tonen tijdens het draaien. Foutmeldingen zijn vaak cryptisch of geheel afwezig. Op dit gebied is het bezit van wat achtergrondkennis over de gebruikte mechanismen zeer nuttig om mogelijke problemen op te lossen. Voor een succesvol opstarten dienen verschillende handelingen uitgevoerd te worden: De machine moet een aantal initiële parameters zoals het IP-adres, de bestandsnaam van de executable, de naam van de server, en het root-pad verkrijgen. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van de DHCP of BOOTP protocollen. DHCP is een compatible uitbreiding van BOOTP, het gebruikt dezelfde poorten en het pakketformaat heeft dezelfde basis. Het is mogelijk om een systeem in te stellen zodat het alleen BOOTP gebruikt. Het serverprogramma &man.bootpd.8; wordt met het basissysteem van &os; meegeleverd. DHCP biedt echter een aantal voordelen boven BOOTP (fijnere instellingenbestanden, mogelijkheid om PXE te gebruiken, en vele anderen die niet direct verband houden met schijfloos werken), er zal hoofdzakelijk een opstelling met DHCP worden beschreven, met analoge voorbeelden voor &man.bootpd.8; indien mogelijk. De voorbeeldopstelling zal het softwarepakket van ISC DHCP gebruiken (versie 3.0.1.r12 was geïnstalleerd op de testserver). De machine moet één of meerdere programma's naar het plaatselijke geheugen versturen. Eén van TFTP of NFS wordt gebruikt. De keuze tussen TFTP en NFS is op verschillende plaatsen een optie tijdens het compileren. Een veelgemaakte fout is het opgeven van bestandsnamen voor het verkeerde protocol: TFTP verstuurd typisch alle bestanden vanuit één map op de server, en verwacht dat alle bestandsnamen relatief aan deze map zijn; NFS verwacht absolute bestandspaden. De mogelijke tussentijdse opstartprogramma's en de kernel dienen geïnitialiseerd en uitgevoerd te worden. Er zijn enkele belangrijke variaties op dit gebied: PXE zal &man.pxeboot.8; laden, wat een aangepaste versie is van de lader voor stage drie van &os;. &man.loader.8; zal de meeste parameters verkrijgen die noodzakelijk zijn om het systeem op te starten, en zal ze in de kernelomgeving laten staan voordat het de controle overdraagt. Het is in dit geval mogelijk om een GENERIC kernel te gebruiken. Etherboot zal met minder voorbereiding direct de kernel laden. Hiervoor is het noodzakelijk om een kernel met specifieke opties te bouwen. PXE en Etherboot werken beide even goed; echter, omdat kernels normaalgesproken meer werk overlaten aan &man.loader.8;, is PXE de te verkiezen methode. Indien het BIOS en de netwerkkaarten PXE ondersteunen, dient dat waarschijnlijk gebruikt te worden. Tenslotte: de machine heeft toegang tot de bestandssystemen nodig. NFS wordt in alle gevallen gebruikt. Zie ook de hulppagina &man.diskless.8;. Installatie-instructies Instellen met behulp van <application>ISC DHCP</application> DHCP schijfloos werken De ISC DHCP server kan zowel verzoeken voor BOOTP als DHCP beantwoorden. ISC DHCP 3.0 maakt geen deel uit van het basissysteem. Eerst dient de poort net/isc-dhcp30-server of het corresponderende pakket geïnstalleerd te worden. Wanneer ISC DHCP is geïnstalleerd, heeft het een instellingenbestand nodig om te draaien (normaliter /usr/local/etc/dhcpd.conf genoemd). Hieronder volgt een voorbeeld met commentaar, waarbij host margaux gebruik maakt van Etherboot en corbieres gebruik maakt van PXE: default-lease-time 600; max-lease-time 7200; authoritative; option domain-name "example.com"; option domain-name-servers 192.168.4.1; option routers 192.168.4.1; subnet 192.168.4.0 netmask 255.255.255.0 { use-host-decl-names on; option subnet-mask 255.255.255.0; option broadcast-address 192.168.4.255; host margaux { hardware ethernet 01:23:45:67:89:ab; fixed-address margaux.example.com; next-server 192.168.4.4; filename "/data/misc/kernel.diskless"; option root-path "192.168.4.4:/data/misc/diskless"; } host corbieres { hardware ethernet 00:02:b3:27:62:df; fixed-address corbieres.example.com; next-server 192.168.4.4; filename "pxeboot"; option root-path "192.168.4.4:/data/misc/diskless"; } } Deze optie vertelt dhcpd om de waarde die in de verklaringen voor host staan te versturen als de hostnaam voor de schijfloze host. Een andere mogelijkheid is om option host-name margaux binnen de verklaringen voor host op te nemen. De aanwijzing next-server bepaalt de TFTP of NFS server die gebruikt moet worden voor het laden van het lader- of kernelbestand (standaard wordt dezelfde host als voor de DHCP-server gebruikt). De aanwijzing filename bepaalt het bestand dat Etherboot of PXE gebruikt voor de volgende uitvoerstap. Het dient gespecificeerd te worden volgens de gebruikte verzendmethode. Voor Etherboot kan tijdens het compileren worden opgegeven of het NFS of TFTP moet gebruiken. De &os;-poort stelt standaard NFS in. PXE gebruikt TFTP, vandaar dat hier een relatieve bestandsnaam wordt gebruikt (dit kan afhangen van de instellingen van de TFTP-server, maar het is de gewoonte). Verder geldt dat PXE pxeboot en niet de kernel laadt. Er zijn andere interessante mogelijkheden, zoals het laden van pxeboot vanuit de map /boot van een &os; CD-ROM (aangezien &man.pxeboot.8; de GENERIC kernel kan laden, bestaat de mogelijkheid om PXE te gebruiken om van een CDROM op afstand op te starten. De optie root-path definieert het pad naar het root-bestandssysteem, in de gebruikelijke notatie van NFS. Indien PXE gebruikt wordt, is het mogelijk om het IP-adres van de host weg te laten zolang de kerneloptie BOOTP niet geactiveerd is. De NFS-server is dan dezelfde als die van TFTP. Configuratie door gebruik van BOOTP BOOTP schijfloos werken Hieronder staan de equivalente instellingen voor bootpd (gereduceerd tot één cliënt). Dit staat in /etc/bootptab. Merk op dat Etherboot gecompileerd dient te worden met de afwijkende optie NO_DHCP_SUPPORT om BOOTP te gebruiken, en dat PXE DHCP nodig heeft. Het enige duidelijke voordeel van bootpd is dat het in het basissysteem zit. .def100:\ :hn:ht=1:sa=192.168.4.4:vm=rfc1048:\ :sm=255.255.255.0:\ :ds=192.168.4.1:\ :gw=192.168.4.1:\ :hd="/tftpboot":\ :bf="/kernel.diskless":\ :rp="192.168.4.4:/data/misc/diskless": margaux:ha=0123456789ab:tc=.def100 Een opstartprogramma voorbereiden met <application>Etherboot</application> Etherboot De website van Etherboot bevat uitgebreide documentatie die over het algemeen is bedoeld voor Linux-systemen, maar die desalniettemin bruikbare informatie bevat. Het volgende geeft een samenvatting over hoe Etherboot op een &os;-systeem te gebruiken. Ten eerste dient het pakket of de poort net/etherboot geïnstalleerd te worden. De instellingen van Etherboot (i.e. om TFTP in plaats van NFS te gebruiken) kunnen gewijzigd worden door het bestand Config in de bronmap van Etherboot te bewerken. Hieronder zal een opstartdiskette gebruikt worden. Raadpleeg voor andere methoden (PROM, of een &ms-dos;-programma) de documentatie van Etherboot. Om een opstartdiskette te maken, dient er een diskette in het diskettestation van de machine aanwezig te zijn waarop Etherboot is geïnstalleerd, daarna dient er naar de map src in de mapboom van Etherboot gegaan te worden, en het volgende ingetypt te worden: &prompt.root; gmake bin32/apparaatsoort.fd0 apparaatsoort hangt af van het soort Ethernetkaart dat in het schijfloze werkstation aanwezig is. Raadpleeg het bestand NIC in dezelfde map om het juiste apparaatsoort te bepalen. Opstarten met <acronym>PXE</acronym> Standaard laadt de lader &man.pxeboot.8; de kernel via NFS. Het kan zodanig gecompileerd worden dat het TFTP gebruikt door de optie LOADER_TFTP_SUPPORT in /etc/make.conf te specificeren. Raadpleeg het commentaar in /usr/share/examples/etc/make.conf voor instructies. Er zijn nog twee andere opties voor make.conf die nuttig kunnen zijn bij het opzetten van een schijfloze machine die als seriële console gebruikt wordt: BOOT_PXELDR_PROBE_KEYBOARD, en BOOT_PXELDR_ALWAYS_SERIAL. Om PXE bij het opstarten van de machine te gebruiken, is het gewoonlijk nodig om de optie Boot from network in het BIOS te selecteren, of om een functietoets tijdens de initialisatie van de PC in te typen. De <acronym>TFTP</acronym> en <acronym>NFS</acronym> servers instellen TFTP schijfloos werken NFS schijfloos werken Indien PXE of Etherboot gebruikt wordt, welke is ingesteld om TFTP te gebruiken, is het nodig om om tftpd op de bestandsserver aan te zetten: Maak een map aan van waaruit tftpd de bestanden serveert, bijvoorbeeld /tftpboot. Voeg deze regel toe aan /etc/inetd.conf: tftp dgram udp wait root /usr/libexec/tftpd tftpd -l -s /tftpboot Het schijnt dat sommige versies van PXE de TCP-versie van TFTP vereisen. In dit geval dient een tweede regel toegevoegd te worden, waarbij dgram udp door stream tcp vervangen wordt. inetd dient de instellingenbestanden opnieuw te lezen. De regel dient in het bestand /etc/rc.conf aanwezig te zijn voor de juiste werking van deze opdracht: &prompt.root; /etc/rc.d/inetd restart De map tftpboot kan overal op de server geplaatst worden. De plaats dient zowel in inetd.conf als in dhcpd.conf ingesteld te worden. In alle gevallen dient er ook voor gezorgd te worden dat NFS aanstaat en dat het juiste bestandssysteem op de NFS-server geëxporteerd wordt. Voeg het volgende toe aan /etc/rc.conf: nfs_server_enable="YES" Exporteer het bestandssysteem waar de schijfloze root-map zich bevindt door het volgende aan /etc/exports toe te voegen (pas het aankoppelpunt van het volume aan en vervang margaux corbieres door de namen van de schijfloze werkstations): /data/misc -alldirs -ro margaux corbieres mountd dient het instellingenbestand opnieuw te lezen. Indien het nodig was om NFS in /etc/rc.conf tijdens de eerste stap aan te zetten, is het waarschijnlijk gewenst om in plaats hiervan opnieuw op te starten. &prompt.root; /etc/rc.d/mountd restart Een schijfloze kernel bouwen schijfloos werken kernelinstellingen Indien Etherboot gebruikt wordt, is het nodig om een kernelinstellingenbestand voor de schijfloze cliënt met de volgende opties (naast de gebruikelijke) aan te maken: options BOOTP # Gebruik BOOTP om het IP-adres en de hostnaam te verkrijgen options BOOTP_NFSROOT # NFS-mount het root-bestandssysteem door gebruik te maken van de informatie van BOOTP Het kan ook gewenst zijn om BOOTP_NFSV3, BOOT_COMPAT, en BOOTP_WIRED_TO te gebruiken (raadpleeg hiervoor NOTES). De namen van deze opties zijn historisch en enigszins misleidend aangezien ze eigenlijk onverschillig gebruik van DHCP en BOOTP in de kernel mogelijk maken (het is ook mogelijk om strikt gebruik van BOOTP of DHCP te forceren). De kernel dient gebouwd te worden (zie ) en gekopieerd te worden naar de plaats die in dhcpd.conf is aangegeven. Indien PXE gebruikt wordt, is het bouwen van een kernel met bovenstaande opties niet strikt noodzakelijk (maar wel aangeraden). Door deze opties aan te zetten zullen er meer verzoeken voor DHCP tijdens het opstarten van de kernel verstuurd worden, met in sommige speciale gevallen een klein risico op inconsistentie tussen de nieuwe waarden en degenen die door &man.pxeboot.8; zijn ontvangen. Het voordeel van het gebruik van deze opties is dat de hostnaam als een bijverschijnsel wordt ingesteld. In de andere gevallen dient de hostnaam op een andere manier ingesteld te worden, bijvoorbeeld in een cliënt-specifiek bestand rc.conf. Om laadbaar te zijn met Etherboot, dienen de apparaataanwijzingen in de kernel gecompileerd te worden. Normaalgesproken wordt hiervoor de volgende optie in het instellingenbestand gebruikt (zie het instellingencommentaarbestand NOTES): hints "GENERIC.hints" Het root-bestandssysteem voorbereiden root-bestandssysteem schijfloos werken Er dient een root-bestandssysteem voor de schijfloze werkstations op de plaats die als root-path in dhcpd.conf staat aangegeven aangemaakt te worden. <command>make world</command> gebruiken om het root-bestandssysteem te bevolken Deze methode is snel en installeert een compleet maagdelijk systeem (niet alleen het root-bestandssysteem) in DESTDIR. Hiervoor dient slechts het volgende script uitgevoerd te worden: #!/bin/sh export DESTDIR=/data/misc/diskless mkdir -p ${DESTDIR} cd /usr/src; make buildworld && make buildkernel cd /usr/src/etc; make distribution Nadat dit gedaan is, kunnen /etc/rc.conf en /etc/fstab die in DESTDIR geplaatst zijn naar behoefte worden aangepast. Swapruimte instellen Indien nodig kan een wisselbestand dat zich op de server bevindt via NFS worden benaderd. Swapruimte via <acronym>NFS</acronym> De kernel biedt geen ondersteuning om swapruimte via NFS tijdens het opstarten aan te zetten. De swapruimte moet door de opstartscripts worden aangezet, door een beschrijfbaar bestandssysteem aan te koppelen en een wisselbestand aan te maken en aan te zetten. De volgende opdracht maakt een wisselbestand van de juiste grootte aan: &prompt.root; dd if=/dev/zero of=/pad/naar/wisselbestand bs=1k count=1 oseek=100000 Om het aan te zetten dient de volgende regel aan /etc/rc.conf te worden toegevoegd: swapfile=/pad/naar/wisselbestand Diverse problemen Draaien met een alleen-lezen <filename>/usr</filename> schijfloos werken /usr alleen-lezen Indien het schijfloze werkstation is ingesteld om X te draaien, is het nodig om het instellingenbestand van XDM te wijzigen, dat standaard het foutenlogboek in /usr plaatst. Gebruik maken van een niet-&os;-server Indien de server voor het root-bestandssysteem geen &os; draait, is het nodig om het root-bestandssysteem op een &os;-machine aan te maken, en het daarna naar de bestemming te kopiëren, door gebruik te maken van tar of cpio. In deze situatie zijn er af en toe problemen met de speciale bestanden in /dev, vanwege verschillen in de groottes van grote/kleine integers. Een oplossing voor dit probleem is om een map van de niet-&os;-server te exporteren, deze map op een &os;-machine aan te koppelen, en &man.devfs.5; te gebruiken om de apparaatknooppunten transparant voor de gebruiker toe te wijzen. ISDN ISDN Een goede bron voor informatie over de technologie van en hardware over ISDN is Dan Kegel's ISDN Page. Hieronder staat een snelle eenvoudige handleiding voor ISDN: Indien u in Europa leeft is het raadzaam om de sectie over ISDN-kaarten te bestuderen. Indien het plan is om ISDN hoofdzakelijk te gebruiken om via een niet-toegewijde inbellijn een verbinding met het Internet te maken, zijn Terminal Adapters wellicht een optie. Dit biedt de meeste flexibiliteit, en de minste problemen bij het wisselen van providers. Indien twee LANs met elkaar verbonden worden, of indien er een toegewijde ISDN-verbinding wordt gebruikt om met het Internet te verbinden, is het gebruik van een zelfstandige router/bridge te overwegen. Financiële kosten zijn een belangrijke factor in de uiteindelijke oplossing. De volgende opties zijn gesorteerd in volgorde van oplopende kosten. Hellmuth Michaelis Bijgedragen door ISDN-kaarten ISDN kaarten De ISDN-implementatie in &os; biedt alleen ondersteuning voor de DSS1/Q.931 (of Euro-ISDN) standaard indien passieve kaarten gebruikt worden. Sommige actieve kaarten worden ondersteund indien de firmware ook ondersteuning voor andere signaleringsprotocollen biedt; dit omvat ook de eerst ondersteunde Primary Rate (PRI) ISDN-kaart. De isdn4bsd-software biedt de mogelijkheid om met andere ISDN-routers te verbinden door òfwel IP over rauwe HDLC òfwel synchrone PPP te gebruiken: òfwel via kernel-PPP met isppp, een aangepast stuurprogramma voor &man.sppp.4;, òfwel via het gebruikersprogramma &man.ppp.8;. Door het gebruikersprogramma &man.ppp.8; te gebruiken, is het combineren van twee of meer ISDN B-kanalen mogelijk. Ook zijn een toepassing die de telefoon beantwoordt en vele gereedschappen zoals een 300 Baud-modem in software beschikbaar. Een groeiend aantal ISDN-kaarten voor de PC wordt door &os; ondersteund en volgens de rapportages wordt het succesvol in heel Europa en in vele andere delen van de wereld gebruikt. De ondersteunde passieve ISDN-kaarten zijn meestal uitgerust met de Infineon (voormalig Siemens) ISAC/HSCX/IPAC ISDN-chipsets, maar ook worden ISDN-kaarten ondersteund met chips van Cologne Chip (alleen ISA-bus), PCI-kaarten met Winbond W6692-chips, enkele kaarten met combinaties van Tiger300/320/ISAC chipsets en enkele kaarten die gebaseerd zijn op fabrikantspecifieke chipsets zoals de AVM Fritz!Card PCI V.1.0 en de AVM Fritz!Card PnP. Momenteel zijn de actieve ISDN-kaarten die ondersteund worden de AVM B1 (ISA en PCI) BRI-kaarten en de AVM T1 PCI PRI-kaarten. Kijk voor documentatie over isdn4bsd in de map /usr/share/examples/isdn op het &os;-systeem of op de homepage van isdn4bsd, welke ook verwijzingen naar tips, errata, en veel meer documentatie zoals het isdn4bsd handboek bevat. Indien er interesse is om ondersteuning voor een ander ISDN-protocol, een momenteel niet-ondersteunde ISDN-kaart voor de PC, of een andere verbetering voor isdn4bsd toe te voegen, dient er contact opgenomen te worden met &a.hm;. Voor vragen over het installeren, instellen, en problemen met isdn4bsd oplossen is er een mailinglijst, &a.isdn.name;, beschikbaar. ISDN Terminal Adapters Terminal adapters (TA) zijn voor ISDN wat modems voor gewone telefoonlijnen zijn. modem De meeste TA's gebruiken de standaard opdrachtenverzameling van de Hayes-modem, en kunnen direct als vervanging van een modem gebruikt worden. Een TA zal als een gewoon modem werken behalve dat de verbindings- en doorvoersnelheden veel hoger zullen zijn dan van het oude modem. Het is noodzakelijk om PPP precies hetzelfde als voor het modem in te stellen. Zorg ervoor dat de seriële snelheid zo hoog mogelijk wordt ingesteld. PPP Het grootste voordeel van met een TA met een internetprovider te verbinden is de mogelijkheid tot dynamisch PPP. Aangezien IP-adresruimte steeds schaarser wordt, zijn de meeste providers niet meer bereid om een statisch IP te geven. De meeste zelfstandige routers zijn niet in staat tot dynamische IP-toewijzing. TA's zijn geheel afhankelijk van het PPP-daemon dat gedraaid wordt voor hun mogelijkheden en stabiliteit van de verbinding. Dit maakt het mogelijk om gemakkelijk om op een &os;-machine van een modem naar ISDN over te gaan, indien PPP reeds is ingesteld. Echter, dezelfde problemen die er waren met het PPP-programma zullen blijven voorkomen. Indien maximale stabiliteit gewenst is, dient de kernel PPP-, niet de gebruikers-PPP-optie gebruikt te worden. Van de volgende TA's is bekend dat ze met &os; werken: Motorola BitSurfer en BitSurfer Pro Adtran De meeste andere TA's zullen waarschijnlijk ook werken, TA-verkopers proberen er zeker van te zijn dat hun product het meeste van de AT-opdrachtverzameling van het standaardmodem accepteert. Het echte probleem met externe TA's is dat, net zoals bij modems, een goede seriële kaart in de computer nodig is. Voor een goed begrip van seriële apparaten dient de tutorial &os; Serial Hardware en de verschillen tussen asynchrone en synchrone seriële poorten gelezen te worden. Een TA die op een standaard seriële poort (asynchroon) van een PC draait beperkt de snelheid tot 115.2 Kbps, zelfs als er een 128 Kbps-verbinding beschikbaar is. Om de volledige 128 Kbps waartoe ISDN in staat is te gebruiken, dient de TA op een synchrone seriële kaart overgeplaatst te worden. Het kopen van een interne TA voorkomt het probleem van synchroon/asynchroon niet. Interne TA's hebben simpelweg een seriële poortchip van een standaard PC ingebouwd. Dit ontlast de gebruiker alleen van het kopen van nog een seriële kabel en het vinden van nog een leeg elektronisch uitbreidingsslot. Een synchrone kaart met een TA is minstens zo snel als een zelfstandige router, en wanneer het door een eenvoudige 386 met &os; erop wordt aangestuurd, waarschijnlijk flexibeler. De keuze tussen synchrone kaart/TA en zelfstandige router is grotendeels religieus. Hierover zijn wat discussies in de mailinglijsten gevoerd. Het wordt aangeraden om de archieven te doorzoeken voor de volledige discussie. Zelfstandige ISDN bridges/routers ISDN zelfstandige bridges/routers ISDN-bridges of -routers zijn in het geheel niet specifiek voor &os; of enig ander besturingssysteem. Raadpleeg voor een volledigere beschrijving van de technologie van routing en bridging een referentieboek over netwerken. In deze sectie zullen de termen router en bridge door elkaar worden gebruikt. Aangezien de prijzen van eenvoudige ISDN-routers/-bridges zakken, zal dit waarschijnlijk een steeds populairdere keuze worden. Een ISDN-router is en kleine doos die direct in het plaatselijke Ethernetnetwerk geprikt wordt, en zijn eigen verbinding met de andere bridge/router beheert. Het heeft ingebouwde software om via PPP en andere populaire protocollen te communiceren. Een router staat veel snellere doorvoer dan een standaard-TA toe, aangezien het een volledig synchrone ISDN-verbinding zal gebruiken. Het grootste probleem met ISDN-routers en -bridges is dat samenwerking tussen fabrikanten nog steeds een probleem kan zijn. Indien er plannen zijn om met een internetprovider te verbinden, is het raadzaam de wensen met hen te bespreken. Indien er gepland is om twee LAN-segmenten met elkaar te verbinden, zoals het thuis-LAN en het kantoor-LAN, is dit de eenvoudigste en onderhoudarmste oplossing. Aangezien de apparatuur voor beide kanten van de verbinding wordt gekocht is het zeker dat de verbinding zal werken. De volgende installatie kan worden gebruikt om bijvoorbeeld een thuiscomputer of een netwerk van een afdelingskantoor met een netwerk van het hoofdkantoor te verbinden: Netwerk van afdelingskantoor of thuis 10 base 2 Het netwerk gebruikt een topologie gebaseerd op een bus met een 10 base 2 Ethernet (thinnet). Verbind indien nodig de router met de netwerkkabel met een AUI/10BT transceiver. ---Sun werkstation | ---FreeBSD computer | ---Windows 95 | Zelfstandige router | ISDN BRI lijn 10 Base 2 Ethernet Wanneer het thuis-/afdelingskantoornetwerk uit slechts één computer bestaat kan een twisted-pair crossover-kabel gebruikt worden om direct met de zelfstandige router te verbinden. Hoofdkantoor- of ander LAN 10 base T Het netwerk gebruikt een stertopologie met 10 base T Ethernet (Twisted Pair). -------Novell Server | H | | ---Sun | | | U ---FreeBSD | | | ---Windows 95 | B | |___---Zelfstandige router | ISDN BRI lijn ISDN Netwerkdiagram Een groot voordeel van de meeste routers/bridges is dat ze gelijktijdig 2 gescheiden onafhankelijke PPP-verbindingen met 2 gescheiden sites toestaan. Dit wordt door de meeste TA's niet ondersteund, behalve voor specifieke (gewoonlijk dure) modellen die twee seriële poorten hebben. Dit dient niet met kanaalbinding, MPP, etc. verward te worden. Dit kan een erg handige eigenschap zijn indien, bijvoorbeeld, er een toegewijde ISDN-verbinding op kantoor is en het gewenst is om deze af te tappen, maar een andere ISDN-lijn op het werk ongewenst is. Een router op kantoor kan een toegewijde B-kanaal verbinding (64 Kbps) met het Internet beheren en het andere B-kanaal voor een gescheiden gegevensverbinding gebruiken. Het tweede B-kanaal kan voor inbellen, uitbellen, of dynamisch binden (MPP, etc.) gebruikt worden met het eerste B-kanaal voor meer bandbreedte. IPX/SPX Een Ethernet-bridge staat ook toe om meer dan alleen IP-verkeer te verzenden. Het is ook mogelijk om IPX/SPX of enig ander protocol te gebruiken. Chern Lee Bijgedragen door Network Address Translation Overzicht natd Het Network Address Translation daemon van &os;, in het algemeen bekend als &man.natd.8;, is een daemon dat rauwe binnenkomende IP-pakketten accepteert, de bron naar die van de plaatselijke machine verandert en de pakketten terug in de uitgaande IP-pakketstroom injecteert. &man.natd.8; doet dit door het IP-adres en de poort van de bron zo te veranderen dat wanneer de gegevens weer ontvangen worden, het in staat is om de originele plaats van de gegevens te achterhalen en ze door te sturen naar de originele aanvrager. Internetverbinding delen NAT NAT wordt het meest gebruikt wat in het algemeen bekend is als het delen van een Internetverbinding. Installatie Wegens de krimpende IP-ruimte in IPv4, en het groeiend aantal gebruikers van consumentenlijnen op hoge snelheid zoals kabel of DSL, hebben steeds meer mensen een oplossing als het delen van een Internetverbinding nodig. Vanwege de mogelijkheid om meerdere computers online te verbinden door één verbinding en IP-adres is &man.natd.8; een redelijke keuze. In de meeste gevallen heeft een gebruiker een machine verbonden met een kabel- of DSL-lijn met één IP-adres en is het gewenst om deze ene verbonden computer te gebruiken om Internettoegang aan meerdere computers over een LAN te geven. Hiervoor dient de &os;-machine op het Internet dienst doen als gateway. Deze gateway-machine heeft twee NICs nodig — één voor de verbinding met de Internetrouter, de andere voor de verbinding met het LAN. Alle machines op het LAN zijn verbonden door een hub of switch. Er zijn vele manieren om een LAN via een &os;-gateway met het Internet te verbinden. Dit voorbeeld behandelt slechts een gateway met tenminste twee NICs. _______ __________ ________ | | | | | | | Hub |-----| Client B |-----| Router |----- Internet |_______| |__________| |________| | ____|_____ | | | Client A | |__________| Netwerkschema Dit soort installaties wordt in het algemeen gebruikt om een Internetverbinding te delen. Eén van de LAN-machines is verbonden met het Internet. De rest van de machines hebben internettoegang via die gateway-machine. bootloader configuratie Bootloader-configuratie De mogelijkheden van de kernel voor network address translation met &man.natd.8; staan niet aan in GENERIC, maar ze kunnen worden voorgeladen tijdens het opstarten door enkele opties aan /boot/loader.conf toe te voegen: ipfw_load="YES" ipdivert_load="YES" Ook moet de tunable net.inet.ip.fw.default_to_accept op 1 worden gezet: net.inet.ip.fw.default_to_accept="1" Het is een goed idee om deze optie aan te zetten tijdens de eerste pogingen om een firewall en NAT gateway te installeren. Op deze manier zal het standaardbeleid van &man.ipfw.8; allow ip from any to any zijn in plaats van het minder vrije deny ip from any to any, en zal het iets moeilijker zijn om buitengesloten te worden net na het opnieuw opstarten van het systeem. Kernelconfiguratie kernel instellingen Wanneer modules geen optie zijn of wanneer het gewenst is om alle benodigde mogelijkheden in de draaiende kernel te bouwen, dienen de volgende opties in het kernelinstellingenbestand aanwezig te zijn: options IPFIREWALL options IPDIVERT De volgende opties kunnen ook van pas komen: options IPFIREWALL_DEFAULT_TO_ACCEPT options IPFIREWALL_VERBOSE Systeeminstellingen voor het opstarten Om de firewall en NAT tijdens het opstarten aan te zetten, moet het volgende in /etc/rc.conf staan: gateway_enable="YES" firewall_enable="YES" firewall_type="OPEN" natd_enable="YES" natd_interface="fxp0" natd_flags="" Stelt de machine in om dienst te doen als gateway. Het draaien van sysctl net.inet.ip.forwarding=1 heeft hetzelfde effect. Activeert de firewall-regels in /etc/rc.firewall tijdens het opstarten. Dit specificeert een vooraf gedefinieerde verzameling van firewall-regels die alles binnenlaat. Raadpleeg /etc/rc.firewall voor aanvullende types. Geeft aan welke interface te gebruiken om pakketten naar door te sturen (de interface die met het Internet verbonden is). Alle aanvullende instelopties die tijdens het opstarten aan &man.natd.8; worden doorgegeven. Het gedefinieerd hebben van de bovenstaande opties in /etc/rc.conf zal natd -interface fxp0 draaien tijdens het opstarten. Dit kan ook handmatig worden gedraaid. Het is ook mogelijk om een instellingenbestand voor &man.natd.8; te gebruiken als er teveel opties zijn om door te geven. In dit geval dient het instellingenbestand te worden gedefinieerd door de volgende regel aan /etc/rc.conf toe te voegen: natd_flags="-f /etc/natd.conf" Het bestand /etc/natd.conf zal een lijst met instelopties bevatten, één per regel. Het geval in de volgende sectie bijvoorbeeld zal het volgende bestand gebruiken: redirect_port tcp 192.168.0.2:6667 6667 redirect_port tcpc 192.168.0.3:80 80 Raadpleeg voor meer informatie over het instellingenbestand het gedeelte over de optie van de hulppagina &man.natd.8;. Elke machine en interface achter het LAN dient een IP-adres in de privé-netwerkruimte toegewezen te krijgen zoals gedefinieerd in RFC 1918 en een standaard gateway van het interne IP-adres van de natd-machine hebben. Bijvoorbeeld, cliënt A en B achter het LAN hebben IP-adressen 192.168.0.2 en 192.168.0.3, terwijl de LAN-interface van de natd-machine IP-adres 192.168.0.1 heeft. De standaard gateway van van cliënt A en B dient ingesteld te worden op die van de natd-machine, 192.168.0.1. Voor de externe, of Internet-interface van de natd-machine zijn geen speciale wijzigingen nodig om &man.natd.8; te laten werken. Poorten omleiden Het nadeel van &man.natd.8; is is dat de LAN-cliënten niet vanaf het Internet toegankelijk zijn. Cliënten op het LAN kunnen uitgaande verbinden naar de wereld maken maar kunnen geen inkomende verbindingen ontvangen. Dit vormt een probleem wanneer geprobeerd wordt om Internetdiensten op een van de LAN-cliëntmachines te draaien. Een eenvoudige om dit te omzeilen is om bepaalde Internetpoorten op de natd-machine om te leiden naar een LAN-cliënt. Bijvoorbeeld, er draait een IRC-server op cliënt A, en er draait een webserver op cliënt B. Om dit goed te laten werken, dienen verbindingen die worden ontvangen op poorten 6667 (IRC) en 80 (web) te worden omgeleid naar de respectievelijke machines. De optie dient aan &man.natd.8; met de juiste opties te worden doorgegeven. De syntaxis is als volgt: -redirect_port proto doelIP:doelPOORT[-doelPOORT] [aliasIP:]aliasPOORT[-aliasPOORT] [verIP[:verrePOORT[-verrePOORT]]] In het bovenstaand voorbeeld dienen de argumenten te zijn: -redirect_port tcp 192.168.0.2:6667 6667 -redirectport tcp 192.168.0.3:80 80 Dit zal de juiste tcp-poorten naar de LAN-cliënt-machines omleiden. Het argument kan worden gebruikt om poortbereiken over individuele poorten aan te geven. Bijvoorbeeld, tcp 192.168.0.2:2000-3000 2000-3000 zal alle verbindingen die op poorten 2000 tot 3000 worden ontvangen omleiden naar poorten 2000 tot 3000 op cliënt A. Deze opties kunnen worden gebruikt wanneer &man.natd.8; direct wordt gedraaid, wanneer ze zijn geplaatst in de optie natd_flags="" van /etc/rc.conf, of wanneer ze via een instellingenbestand worden doorgegeven. Raadpleeg voor meer instelopties &man.natd.8;. Adressen omleiden adressen omleiden Adressen omleiden is handig wanneer er verschillende IP-adressen beschikbaar zijn, maar ze op één machine moeten zitten. Hiermee kan &man.natd.8; aan elke LAN-cliënt een eigen extern IP-adres toewijzen. Vervolgens overschrijft &man.natd.8; de uitgaande pakketten van de LAN-cliënten met het juiste IP-adres en leidt het al het binnenkomende verkeer op dat ene IP-adres terug naar de specifieke LAN-cliënt. Dit staat ook bekend als statisch NAT. Bijvoorbeeld, de IP-adressen 128.1.1.1, 128.1.1.2, en 1281.2..3 behoren toe aan de natd gateway-machine. 128.1.1.1 kan gebruikt worden als het externe IP-adres van de natd gateway-machine, terwijl 128.1.1.2 en 128.1.1.3 terug worden gestuurd naar de LAN-cliënten A en B. De syntaxis van is als volgt: -redirect_address lokaalIP publiekIP lokaalIP Het interne IP-adres van de LAN-cliënt. publiekIP Het externe IP-adres overeenkomend met de LAN-cliënt. In het voorbeeld zou dit argument zijn: -redirect_address 192.168.0.2 128.1.1.2 -redirect_address 192.168.0.3 128.1.1.3 Net zoals worden ook deze argumenten geplaatst in de optie natd_flags="" van /etc/rc.conf, of doorgegeven via een instellingenbestand. Met adresomleiding is het omleiden van poorten niet nodig aangezien alle gegevens die op een bepaald IP-adres worden ontvangen worden omgeleidt. Het externe IP-adres op de natd machine dient actief en naar een externe interface gealiased te zijn. In &man.rc.conf.5; staat hoe dit te doen. Parallel Line IP (PLIP) PLIP Parallel Line IP PLIP PLIP maakt het mogelijk om TCP/IP tussen parallelle poorten te draaien. Het is nuttig op machines zonder netwerkkaarten, of om op laptops te installeren. In deze sectie wordt besproken: Het maken van een parallelle (laplink) kabel. Twee computers met PLIP verbinden. Een parallelle kabel maken Een parallelle is te koop in de meeste computerwinkels. Wanneer dit niet mogelijk is, of indien de het gewenst is om te weten hoe ze worden gemaakt, laat de volgende tabel zien hoe ze met een gewone parallelle printerkabel gemaakt kunnen worden. Een parallelle kabel voor netwerken bedraden A-naam A-einde B-einde Beschrijving Post/Bit DATA0 -ERROR 2 15 15 2 Gegevens 0/0x01 1/0x08 DATA1 +SLCT 3 13 13 3 Gegevens 0/0x02 1/0x10 DATA2 +PE 4 12 12 4 Gegevens 0/0x04 1/0x20 DATA3 -ACK 5 10 10 5 Strobe 0/0x08 1/0x40 DATA4 BUSY 6 11 11 6 Gegevens 0/0x10 1/0x80 GND 18-25 18-25 GND -
PLIP opzetten Als eerste dient er een laplink-kabel aanwezig te zijn. Controleer vervolgens dat beide computers een kernel hebben met ondersteuning voor het stuurprogramma &man.lpt.4;: &prompt.root; grep lp /var/run/dmesg.boot lpt0: <Printer> on ppbus0 lpt0: Interrupt-driven port De parallelle poort dient een interrupt-gestuurde poort te zijn, regels zoals de volgende dienen in het bestand /boot/device.hints aanwezig te zijn: hint.ppc0.at="isa" hint.ppc0.irq="7" Controleer vervolgens dat het kernelinstellingenbestand een regel device plip bevat of dat de kernelmodule plip.ko is geladen. In beide gevallen dienen de parallelle netwerkinterfaces te verschijnen wanneer het commando &man.ifconfig.8; gebruikt wordt om het weer te geven: &prompt.root; ifconfig plip0 plip0: flags=8810<POINTOPOINT,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 Steek de laplink-kabel in de parallelle interface op beide computers. Stel als root op beide sites de parameters voor de netwerkinterface in. Bijvoorbeeld, indien het gewenst is om host host1 met een andere machine host2 te verbinden: host1 <-----> host2 IP Address 10.0.0.1 10.0.0.2 Stel de interface op host1 in met: &prompt.root; ifconfig plip0 10.0.0.1 10.0.0.2 Stel de interface op host2 in met: &prompt.root; ifconfig plip0 10.0.0.2 10.0.0.1 Er dient nu een werkende verbinding te zijn. Lees voor meer details de hulppagina's &man.lp.4; en &man.lpt.4;. Ook dienen beide hosts aan /etc/hosts toegevoegd te worden: 127.0.0.1 localhost.mijn.domein localhost 10.0.0.1 host1.mijn.domein host1 10.0.0.2 host2.mijn.domein host2 Ga naar elke host en ping de andere om te bevestigen dat de verbinding werkt. Bijvoorbeeld, op host1: &prompt.root; ifconfig plip0 plip0: flags=8851<UP,POINTOPOINT,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 10.0.0.1 --> 10.0.0.2 netmask 0xff000000 &prompt.root; netstat -r Routing tables Internet: Destination Gateway Flags Refs Use Netif Expire host2 host1 UH 0 0 plip0 &prompt.root; ping -c 4 host2 PING host2 (10.0.0.2): 56 data bytes 64 bytes from 10.0.0.2: icmp_seq=0 ttl=255 time=2.774 ms 64 bytes from 10.0.0.2: icmp_seq=1 ttl=255 time=2.530 ms 64 bytes from 10.0.0.2: icmp_seq=2 ttl=255 time=2.556 ms 64 bytes from 10.0.0.2: icmp_seq=3 ttl=255 time=2.714 ms --- host2 ping statistics --- 4 packets transmitted, 4 packets received, 0% packet loss round-trip min/avg/max/stddev = 2.530/2.643/2.774/0.103 ms
Aaron Kaplan Origineel geschreven door Tom Rhodes Geherstructureerd en toegevoegd door Brad Davis Uitgebreid door IPv6 IPv6 (ook bekend als IPng IP next generation) is de nieuwe versie van het welbekende IP-protocol (ook bekend als IPv4). Net zoals de andere huidige *BSD-systemen, bevat &os; de referentie-implementatie van KAME IPv6. Het &os;-systeem wordt dus geleverd met alles wat nodig is om met IPv6 te experimenteren. Deze sectie richt zich op het ingesteld en draaiend krijgen van IPv6. In de vroege jaren 1990 werden mensen zich bewust van de snel krimpende adresruimte van IPv4. De uitbreidingssnelheid van het Internet baarde twee grote zorgen: Geen adresruimte meer. Tegenwoordig is dit niet zo'n probleem meer aangezien RFC1918 voor privé-adresruimte (10.0.0.0/8, 172.16.0.0/12, en 192.168.0.0/16) en Network Address Translation (NAT) worden gebruikt. De regels in de routeertabellen werden te groot. Dit is tegenwoordig nog steeds een probleem. IPv6 behandelt deze en vele andere zaken: 128-bits adresruimte. Met andere woorden, er zijn theoretisch 340.282.366.920.938.463.463.374.607.431.768.211.456 adressen beschikbaar. Dit betekent dat er ongeveer 6,67 * 10^27 IPv6-adressen per vierkante meter op onze planeet beschikbaar zijn. Routers zullen alleen netwerkaggregatie-adressen in hun routeertabellen opslaan en dus de gemiddelde ruimte van een routeertabel verkleinen tot 8192 regels. IPv6 heeft ook vele andere nuttige eigenschappen zoals: Automatische adresconfiguratie (RFC2462) Anycast-adressen (ééen-van-velen) Verplichte multicast-adressen IPsec (IP security) Versimpelde structuur van de headers Mobiele IP Overgangsmechanismen voor IPv6 naar IPv4 Bekijk voor meer informatie: IPv6-overzicht op playground.sun.com KAME.net Achtergrond over IPv6 adressen Er zijn verschillende soorten IPv6-adressen: unicast, anycast, en multicast. Unicast-adressen zijn de bekende adressen. Een pakket dat naar een unicast-adres wordt verzonden arriveert precies op de interface dat bij dat adres hoort. Anycast-adressen zijn syntactisch niet van unicast-adressen te onderscheiden maar ze adresseren een groep interfaces. Een pakket dat bestemd is voor een anycast-adres zal bij de dichtstbijzijnde interface arriveren (in router-metrieken). Anycast-adressen mogen alleen door routers worden gebruikt. Multicast-adressen identificeren een groep interfaces. Een pakket dat bestemd is voor en multicast-adres zal bij alle interfaces die bij de multicast-groep horen arriveren. Het broadcast-adres van IPv4 (gewoonlijk xxx.xxx.xxx.255) wordt in IPv6 met multicast-adressen uitgedrukt. Gereserveerde IPv6-adressen IPv6-adres Prefixlengte (bits) Beschrijving Opmerkingen :: 128 bits niet gespecificeerd cf. 0.0.0.0 in IPv4 ::1 128 bits teruglusadres cf. 127.0.0.1 in IPv4 ::00:xx:xx:xx:xx 96 bits ingebouwd IPv4 De laagste 32 bits zijn het IPv4-adres. Ook IPv4 compatibel IPv6-adres genoemd. ::ff:xx:xx:xx:xx 96 bits IPv4-afgebeeld IPv6-adres De laagste 32 bits zijn het IPv4-adres. Voor hosts die geen IPv6 ondersteunen. fe80:: - feb:: 10 bits link-lokaal cf. teruglusadres in IPv4 fec0:: - fef:: 10 bits site-lokaal   ff:: 8 bits multicast   001 (base 2) 3 bits globale unicast Alle globale unicast-adressen worden vanuit deze pool toegewezen. De eerste 3 bits zijn 001.
IPv6-adressen lezen De canonieke vorm wordt weergegeven als: x:x:x:x:x:x:x:x, waarbij elke x een 16-bits hexadecimale waarde is. Bijvoorbeeld FEBC:A574:382B:23C1:AA49:4592:4EFE:9982 Vaak bevat een adres lange deelstrings van allen nullen, daarom kan per adres één zo'n deelstring worden afgekort als ::. Ook kunnen maximaal drie voorlopende 0's per hexadecimaal viertal worden weggelaten. Bijvoorbeeld, fe80::1 komt overeen met de canonieke vorm fe80:0000:0000:0000:0000:0000:0000:0001. Een derde vorm is het schrijven van de laatste 32 bits in de bekende (decimale) IPv4-stijl met punten . als scheidingstekens. Bijvoorbeeld, 2002::10.0.0.1 komt overeen met de (hexadecimale) canonieke representatie 2002:0000:0000:0000:0000:0000:0a00:0001 wat weer hetzelfde is als 2002::a00:1. Op dit punt dient de lezer het volgende te begrijpen: &prompt.root; ifconfig rl0: flags=8943<UP,BROADCAST,RUNNING,PROMISC,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 10.0.0.10 netmask 0xffffff00 broadcast 10.0.0.255 inet6 fe80::200:21ff:fe03:8e1%rl0 prefixlen 64 scopeid 0x1 ether 00:00:21:03:08:e1 media: Ethernet autoselect (100baseTX ) status: active fe80::200:21ff:fe03:8e1%rl0 is een automatisch ingesteld link-lokaal adres. Het is als deel van de automatische instelling vanuit het MAC-adres aangemaakt. Kijk voor verdere informatie over de structuur van IPv6-adressen op RFC3513. Verbinding krijgen Er zijn momenteel vier manieren om met andere IPv6-hosts en -netwerken te verbinden: Neem contact op met de Internetprovider om te zien of ze al IPv6 aanbieden. SixXS biedt wereldwijd tunnels met eindpunten aan. Tunnelen via 6-naar-4 (RFC3068) Gebruik de poort net/freenet6 indien er een inbelverbinding wordt gebruikt. DNS in de IPv6-wereld Er waren twee soorten DNS-records voor IPv6. De IETF heeft A6-records overbodig verklaard. AAAA-records zijn nu de standaard. AAAA-records gebruiken gaat rechttoe-rechtaan. Wijs de hostnaam toe aan het nieuwe IPv6-adres dat net ontvangen is door het volgende aan de DNS-bestand voor primaire zones toe te voegen: MIJNHOSTNAAM AAAA MIJNIPv6ADRES Vraag het aan de DNS-provider indien de DNS-zones niet zelf worden geserveerd. De huidige versies van bind (versie 8.3 en 9) en dns/djbdns (met de IPv6-patch) ondersteunen AAAA-records. De benodigde wijzigingen doorvoeren in <filename>/etc/rc.conf</filename> IPv6-cliëntinstellingen Deze instellingen helpen bij het configureren van een machine in het LAN die als cliënt in plaats van router dienst zal doen. Om &man.rtsol.8; automatisch de interface tijdens het opstarten te laten configureren dient het volgende toegevoegd te worden: ipv6_enable="YES" Voeg het volgende toe om statisch een IP-adres zoals 2001:471:1f11:251:290:27ff:fee0:2093 aan de interface fxp0 toe te voegen: ipv6_ifconfig_fxp0="2001:471:1f11:251:290:27ff:fee0:2093" Voeg het volgende aan /etc/rc.conf toe om een standaardrouter 2001:471:1f11:251::1 toe te wijzen: ipv6_defaultrouter="2001:471:1f11:251::1" IPv6 router/gateway instellingen Deze paragraaf helpt bij het opvolgen van de aanwijzingen die de tunnelprovider heeft gegeven en ze om te zetten in instellingen die blijven na een herstart. Om de tunnel tijdens het opstarten te herstellen kan het volgende in /etc/rc.conf gebruikt worden: Noem de generieke tunnelinterfaces die zullen worden ingesteld, bijvoorbeeld gif0: gif_interfaces="gif0" Om de interface met een lokaal eindpunt MIJN_IPv4_ADRES in te stellen naar een ver eindpunt VER_IPv4_ADRES: gifconfig_gif0="MIJN_IPv4_ADRES VER_IPv4_ADRES" Voeg het volgende toe om het IPv6-adres dat is toegewezen als het eindpunt van de IPv6-tunnel te gebruiken: ipv6_ifconfig_gif0="MIJN_TOEGEWEZEN_IPv6_TUNNEL_EINDPUNT_ADRES" Nu hoeft alleen de standaardroute voor IPv6 ingesteld te worden. Dit is de andere kant van de IPv6-tunnel: ipv6_defaultrouter="MIJN_IPv6_VER_TUNNEL_EINDPUNT_ADRES" IPv6-tunnelinstellingen Indien de server gebruikt wordt om IPv6 tussen de rest van het netwerk en de wereld te routen, is ook de volgende instelling in /etc/rc.conf nodig: ipv6_gateway_enable="YES" Routeradvertentie en automatische hostconfiguratie Deze sectie helpt bij het instellen van &man.rtadvd.8; om de standaard IPv6-route te adverteren. Het volgende is nodig in /etc/rc.conf om &man.rtadvd.8; aan te zetten: rtadvd_enable="YES" Het is belangrijk om de interface te specificeren waarop het IPv6-routerverzoek plaatsvindt. Om bijvoorbeeld &man.rtadvd.8; te vertellen om fxp0 te gebruiken: rtadvd_interfaces="fxp0" Nu dient het instellingenbestand /etc/rtadvd.conf aangemaakt te worden. Hier is een voorbeeld: fxp0:\ :addrs#1:addr="2001:471:1f11:246::":prefixlen#64:tc=ether: Vervang fxp0 door de interface die gebruikt gaat worden. Vervang vervolgens 2001:471:1f11:246:: met de prefix van uw toewijzing. Indien een /64 subnet is toegewezen, hoeft er verder niets veranderd te worden. In andere gevallen dient de juiste waarde voor prefixlen# gebruikt te worden.
Harti Brandt Bijgedragen door Asynchronous Transfer Mode (ATM) Klassiek IP configureren over ATM (PVCs) Klassiek IP over ATM (CLIP) is de eenvoudigste methode om Asynchronous Transfer Mode (ATM) met IP te gebruiken. Het kan met geswitchte verbindingen (SVCs) en met permanente verbindingen (PVCs) gebruikt worden. Deze sectie beschrijft hoe een netwerk gebaseerd op PVCs op te zetten. Volledig geschakelde configuraties De eerste methode om een CLIP met PVCs op te zetten is om elke machine met elke andere machine in het netwerk te verbinden via een toegewijde PVC. Hoewel dit eenvoudig te configureren is, wordt het onpraktisch voor een groter aantal machines. Dit netwerk gaat ervan uit dat er vier machines in het netwerk zijn, allen verbonden met het ATM netwerk met een ATM adapterkaart. De eerste stap is het plannen van de IP-adressen en de ATM verbindingen tussen de machines. Het volgende wordt gebruikt: Host IP-adres hostA 192.168.173.1 hostB 192.168.173.2 hostC 192.168.173.3 hostD 192.168.173.4 Om een volledig geschakeld net te bouwen is er een ATM-verbinding nodig tussen elk paar machines: Machines VPI.VCI koppel hostA - hostB 0.100 hostA - hostC 0.101 hostA - hostD 0.102 hostB - hostC 0.103 hostB - hostD 0.104 hostC - hostD 0.105 De VPI- en VCI-waarde kunnen aan beide kanten van de verbinding verschillen, maar voor de eenvoud wordt aangenomen dat ze hetzelfde zijn. Vervolgens dienen de ATM-interfaces op elke host geconfigureerd te worden: hostA&prompt.root; ifconfig hatm0 192.168.173.1 up hostB&prompt.root; ifconfig hatm0 192.168.173.2 up hostC&prompt.root; ifconfig hatm0 192.168.173.3 up hostD&prompt.root; ifconfig hatm0 192.168.173.4 up aannemende dat de ATM-interface op alle hosts hatm0 is. Nu dienen de PVCs op hostA geconfigureerd te worden (er wordt aangenomen dat ze reeds op de ATM-switches zijn geconfigureerd, raadpleeg de handleiding van de switch hoe dit te doen). hostA&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.2 hatm0 0 100 llc/snap ubr hostA&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.3 hatm0 0 101 llc/snap ubr hostA&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.4 hatm0 0 102 llc/snap ubr hostB&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.1 hatm0 0 100 llc/snap ubr hostB&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.3 hatm0 0 103 llc/snap ubr hostB&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.4 hatm0 0 104 llc/snap ubr hostC&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.1 hatm0 0 101 llc/snap ubr hostC&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.2 hatm0 0 103 llc/snap ubr hostC&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.4 hatm0 0 105 llc/snap ubr hostD&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.1 hatm0 0 102 llc/snap ubr hostD&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.2 hatm0 0 104 llc/snap ubr hostD&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.3 hatm0 0 105 llc/snap ubr Uiteraard kunnen ook andere verkeerscontracten dan UBR worden gebruikt indien de ATM-adapter die ondersteunt. In dit geval wordt de naam van het verkeerscontract gevolgd door de parameters van het verkeer. Hulp voor het gereedschap &man.atmconfig.8; kan verkregen worden met: &prompt.root; atmconfig help natm add of in de hulppagina &man.atmconfig.8;. Dezelfde configuratie kan ook bereikt worden via /etc/rc.conf. Voor hostA wordt dit: network_interfaces="lo0 hatm0" ifconfig_hatm0="inet 192.168.173.1 up" natm_static_routes="hostB hostC hostD" route_hostB="192.168.173.2 hatm0 0 100 llc/snap ubr" route_hostC="192.168.173.3 hatm0 0 101 llc/snap ubr" route_hostD="192.168.173.4 hatm0 0 102 llc/snap ubr" De huidige toestand van alle CLIP routes kan worden verkregen met: hostA&prompt.root; atmconfig natm show Tom Rhodes Bijgedragen door Common Address Redundancy Protocol (CARP) CARP Common Address Redundancy Protocol Het Common Address Redundancy Protocol, of CARP, staat toe dat meerdere hosts hetzelfde IP-adres gebruiken. In sommige opstellingen wordt dit gebruikt voor beschikbaarheid of loadbalancing. Hosts kunnen ook gescheiden IP-adressen gebruiken, zoals in het voorbeeld dat hier is gegeven. Om ondersteuning voor CARP aan te zetten, dient de &os;-kernel herbouwd te worden met de volgende optie: device carp De functionaliteit van CARP zou nu beschikbaar moeten zijn en kan met verschillende sysctl-OIDs worden bijgesteld: OID Beschrijving net.inet.carp.allow Accepteer inkomende CARP pakketten. Staat standaard aan. net.inet.carp.preempt Deze optie zet alle CARP interfaces down op de host wanneer er een down gaat. Staat standaard uit. net.inet.carp.log De waarde 0 zet alle logging uit. De waarde 1 zet het loggen van slechte CARP-pakketten aan. Waardes hoger dan 1 zet het loggen van toestandsveranderingen van de CARP interfaces aan. De standaardwaarde is 1. net.inet.carp.arpbalance Balanceer lokaal netwerkverkeer met ARP. Staat standaard uit. net.inet.carp.suppress_preempt Een alleen-lezen OID die de toestand van preëmptie-onderdrukking weergeeft. Preëmptie kan worden onderdrukt wanneer de verbinding op een interface afwezig is. De waarde 0 betekent dat preëmptie niet onderdrukt is. Elk probleem verhoogt deze OID. De CARP-apparaten zelf kunnen met het commando ifconfig worden aangemaakt: &prompt.root; ifconfig carp0 create In een echte omgeving hebben deze interfaces unieke identificatienummers, bekend als een VHID, nodig. Dit VHID of Virtual Host Identification zal worden gebruikt om de hosts op het netwerk te onderscheiden. CARP gebruiken voor serverbeschikbaarheid Eén gebruik van CARP, zoals boven aangegeven, is serverbeschikbaarheid. Dit voorbeeld geeft failover-ondersteuning voor drie hosts, met allemaal een uniek IP-adres en dezelfde webinhoud. Deze machines zullen samen met een Round Robin DNS configuratie dienst doen. De failover-machine zal twee aanvullende CARP-interfaces hebben, één voor elk van de IP's van de contentservers. Wanneer er een storing optreedt, zou de failover-server het IP-adres van de falende machine moeten oppikken. Dit betekent dat de storing geheel onmerkbaar zou moeten zijn voor de gebruiker. De failover-server heeft dezelfde inhoud en diensten nodig als de andere contentservers waarvoor het moet invallen. De twee machines dienen identiek geconfigureerd te worden op de gegeven hostnamen en VHIDs na. Dit voorbeeld noemt deze machines respectievelijk hosta.example.org en hostb.example.org. Ten eerste dienen de benodigde regels voor een CARP-configuratie aan rc.conf te worden toegevoegd. Voor hosta.example.org dient het bestand rc.conf de volgende regels te bevatten: hostname="hosta.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.3 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0" ifconfig_carp0="vhid 1 pass testpass 192.168.1.50/24" Op hostb.example.org dienen de volgende regels in rc.conf te staan: hostname="hostb.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.4 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0" ifconfig_carp0="vhid 2 pass testpass 192.168.1.51/24" Het is erg belangrijk dat de wachtwoorden die met de optie aan ifconfig gegeven zijn, identiek zijn. De carp apparaten zullen alleen luisteren naar en advertenties accepteren van machines met het juiste wachtwoord. Het VHID dient ook verschillend te zijn voor elke machine. De derde machine, provider.example.org, dient voorbereidt te worden op het afhandelen van failover van beide hosts. Deze machine heeft twee carp apparaten nodig, één om elke host af te handelen. De juiste instelregels voor rc.conf zullen ongeveer gelijk zijn aan de volgende: hostname="provider.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.5 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0 carp1" ifconfig_carp0="vhid 1 advskew 100 pass testpass 192.168.1.50/24" ifconfig_carp1="vhid 2 advskew 100 pass testpass 192.168.1.51/24" Met twee carp apparaten is provider.example.org in staat om het IP-adres van de andere machine op te pikken wanneer de ene niet meer antwoordt. De standaard &os;-kernel kan preëmptie geactiveerd hebben. In dat geval hoeft provider.example.org het IP-adres niet terug te geven aan de originele contentserver. In dit geval kan het nodig zijn dat een beheerder handmatig het IP terug aan de meester moet geven. Het volgende commando dient op provider.example.org gegeven te worden: &prompt.root; ifconfig carp0 down && ifconfig carp0 up Dit dient gedaan te worden op de carp interface die met de juiste host overeenkomt. Op dit moment dient CARP volledig actief en beschikbaar voor testen te zijn. Voor het testen dienen òfwel het netwerken herstart te worden, òf de machines dienen opnieuw opgestart te worden. Meer informatie is altijd beschikbaar in de hulppagina &man.carp.4;
diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml index 88767fb388..e5c242f61d 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/basics/chapter.sgml @@ -1,3027 +1,3027 @@ Chris Shumway Herschreven door Remko Lodder Vertaald door &unix; beginselen Overzicht Het volgende hoofdstuk behandelt de basiscommando's en functionaliteit van het &os; besturingssysteem. Veel van dit materiaal is relevant voor elk &unix; achtig besturingssysteem. Als de lezer reeds bekend is met het materiaal, hoeft dit hoofdstuk niet gelezen te worden. Lezer die nog niet eerder met &os; te maken hebben gehad wordt aangeraden door te lezen. Na het lezen van dit hoofdstuk weet de lezer: Hoe virtuele consoles in &os; gebruikt kunnen worden; Hoe &unix; bestandspermissies werken en hoe bestandsvlaggen in &os; werken; Hoe het standaard &os; bestandssysteem eruit ziet; Hoe een &os; harde schijf is ingedeeld; Hoe bestandssystemen gekoppeld en ontkoppeld worden; Wat processen, daemons en signalen zijn; Wat een shell is en hoe de standaard omgevingsvariabelen veranderd kunnen worden; Hoe elementaire tekstverwerkers te gebruiken; Wat apparaten en apparaatkoppelpunten zijn; Welk binair formaat &os; gebruikt; Hoe handleidingen te gebruiken meer informatie. Virtuele consoles en terminals Virtuele consoles terminals &os; kan op diverse manieren gebruikt worden. Één van deze manieren is het typen van commando's in een tekstterminal. Veel van de flexibiliteit en kracht van een &unix; besturingssysteem is gemakkelijk beschikbaar als je &os; op deze manier gebruikt. Dit onderdeel beschrijft wat terminals en consoles zijn en hoe je deze kan gebruiken in &os;. De console console Als &os; niet is ingesteld om automatisch een grafische omgeving te starten tijdens het opstarten, geeft het systeem een login prompt als het gestart is. Dit gebeurt direct nadat de startscripts klaar zijn. Er wordt iets als het volgende getoond: Additional ABI support:. Local package initialization:. Additional TCP options:. Fri Sep 20 13:01:06 EEST 2002 &os;/i386 (pc3.example.org) (ttyv0) login: De meldingen op het scherm kunnen wellicht iets anders zijn op een systeem, maar het zal iets soortgelijks zijn. De laatste twee regels zijn de regels waar het nu over gaat. De voorlaatste regel toont: &os;/i386 (pc3.example.org) (ttyv0) Deze regel bevat enkele informatie over het systeem dat net gestart is: dit is een &os; console, draaiend op een Intel of soortgelijke processor op de x86 architectuur. Dit betekent i386. Let op: ook al draait &os; niet op een Intel 386 processor, toch is dit een i386. Het is niet het type processor, maar de processor architectuur. De naam van de machine (elke &unix; machine heeft een naam) is pc3.example.org en dit is de console van het systeem, de ttyv0 terminal. De laatste regel is altijd: login: Dit is het deel waar een gebruikersnaam ingevuld moet worden om aan te melden op &os;. Het volgende deel beschrijft hoe dat werkt. Aanmelden op &os; &os; is een multi-user en multi-processing systeem. Dit is de formele beschrijving die meestal gegeven wordt aan een systeem dat gebruikt wordt door meerdere personen die gelijktijdig verschillende programma's draaien op één enkele machine. Elk multi-user systeem heeft een manier nodig om een gebruiker van alle andere gebruikers te kunnen onderscheiden. In &os; (en alle andere &unix; achtige besturingssystemen), wordt dit bereikt door te eisen dat elke gebruiker moet aanmelden op het systeem voordat hij/zij programma's kan draaien. Elke gebruiker heeft een unieke naam (de gebruikersnaam) en een persoonlijke, geheime sleutel (het wachtwoord). &os; vraagt om deze twee gegevens voordat het een gebruiker toegestaat om programma's te draaien. startup scripts Direct nadat &os; is opgestart en de opstartscripts Opstart scripts zijn programma's die automatisch gestart worden tijdens het opstarten. Het hoofddoel van deze programma's is om dingen goed te zetten zodat alle andere programma's ook kunnen draaien, en om services te starten die je geconfigureerd hebt om bruikbare zaken in de achtergrond te doen. afgerond zijn, wordt een prompt getoond dat vraagt om een geldige aanmeldnaam op te geven. login: In dit voorbeeld wordt aangenomen de gebruikersnaam john is. Als na deze prompt john wordt getype en op Enter wordt gedrukt, verschijnt hierna een prompt om het wachtwoord in te voeren: login: john Password: Nu kan john's wachtwoord ingevoerd worden en op Enter gedrukt worden. Het wachtwoord wordt niet getoond! Daarover hoeft geen zorg te bestaan. Het is voldoende om te zeggen dat dit om veiligheidsredenen gedaan wordt. Als het juiste wachtwoord is ingegeven, is er aangemeld bij op &os; en in het systeem klaar om alle beschikbare commando's uit te voeren. Na het aanmelden is de MOTD of het bericht van de dag zichtbaar, gevolgd door een commandoprompt (een #, $ of een % karakter). Dit geeft aan dat er succesvol is aangemeld op &os;. Meerdere consoles &unix; programma's draaien in één console is prima, maar &os; kan veel programma's tegelijk draaien. Om maar één console te hebben waar commando's ingetypt kunnen worden zou zonde zijn van een besturingssysteem als &os; waar meerdere programma's tegelijkertijd op kunnen draaien. Hier kunnen virtuele consoles van pas komen. &os; kan ingesteld worden om verschillende virtuele consoles te tonen. Met toetscombinaties kan van de ene console naar de gewisseld worden. Elke console heeft zijn eigen uitvoerkanaal, en &os; zorgt ervoor dat alle toetsenbordinvoer en monitoruitvoer goed wordt gezet als er van de ene console naar de volgende wordt gewisseld. In &os; kunnen speciale toetscombinaties gebruikt worden om te wisselen naar een ander virtueel console. Een redelijk technische en accurate beschrijving van alle details over de &os; console en toetsenborddrivers staan in de hulppagina's van &man.syscons.4;, &man.atkbd.4;, &man.vidcontrol.1; en &man.kbdcontrol.1;. Hier wordt niet verder op ingegaan, maar de geïnteresseerde lezer kan altijd de hulppagina's raadplegen voor meer details en een grondige uitleg over hoe alles werkt. In &os; kan AltF1, AltF2 tot en met AltF8 gebruikt worden om te wisselen naar een ander virtueel console. Als wordt gewisseld van de ene naar de andere console zorgt &os; dat de uitvoer bewaard blijft. Het resultaat is een illusie van het hebben van meerdere schermen en toetsenborden die gebruikt kunnen worden om commando's in te voeren om &os; te laten draaien. De programma's die in de ene virtuele console draaien, stoppen niet als de console niet zichtbaar is. Ze blijven doordraaien als naar een andere virtuele console wordt gewisseld. Het bestand <filename>/etc/ttys</filename> De standaardinstelling van &os; start op met acht virtuele consoles. Dit is echter geen vaste waarde en een installatie kan eenvoudig aangepast worden, zodat het systeem gestart wordt met meer of minder virtuele consoles. De hoeveelheid en instellingen van de virtuele consoles worden ingesteld in /etc/ttys. /etc/ttys kan gebruikt worden om virtuele consoles in te stellen. Elke niet-commentaar regel in dit bestand (regels die niet beginnen met een # karakter) bevat instellingen voor een terminal of virtuele console. De standaardversie van dit bestand die meegeleverd wordt met &os; stelt negen virtuele consoles in en activeert er acht. Dit zijn de regels die beginnen met ttyv: # naam getty type status commentaar # ttyv0 "/usr/libexec/getty Pc" cons25 on secure # Virtual terminals ttyv1 "/usr/libexec/getty Pc" cons25 on secure ttyv2 "/usr/libexec/getty Pc" cons25 on secure ttyv3 "/usr/libexec/getty Pc" cons25 on secure ttyv4 "/usr/libexec/getty Pc" cons25 on secure ttyv5 "/usr/libexec/getty Pc" cons25 on secure ttyv6 "/usr/libexec/getty Pc" cons25 on secure ttyv7 "/usr/libexec/getty Pc" cons25 on secure ttyv8 "/usr/X11R6/bin/xdm -nodaemon" xterm off secure Een uitgebreide beschrijving van elke kolom in dit bestand en alle mogelijke opties voor virtuele consoles staan in de &man.ttys.5; hulppagina gebruiken. Single-user console In staat een gedetailleerde beschrijving van de single-user modus. Het is belanrijk te melden dat er in single-user modus maar één console is. Er zijn geen virtuele consoles beschikbaar. De instellingen van de single-user modus console staan ook in /etc/ttys . De regel begint met console: # name getty type status commentaar # # Als een console gemarkeerd is als "insecure", zal het init script om het root-wachtwoord # vragen wanneer het in single-user mode komt. console none unknown off secure Zoals het commentaar boven de console regel aangeeft, kan in deze regel het woord secure gewijzigd worden in insecure. In dat geval vraagt &os; bij het opstarten in single-user modus nog steeds om een root-wachtwoord. Pas op als dit wordt veranderd in insecure. Als het wachtwoord van de gebruiker root zoek is, wordt het opstarten in single-user modus lastig. Het is nog steeds mogelijk, maar het kan vrij moeilijk zijn voor iemand die &os; niet zo goed kent met betrekking tot het opstarten en de programma's die daarbij gebruikt worden. Het wijzigen van de console video mode De &os; standaard video mode kan worden gewijzigd in 1024x768, 1280x1024, of een van de vele andere formaten die ondersteund worden door de grafische kaart en monitor. Om gebruik te maken van de verschillende video modes, moet eerst de kernel opnieuw gecompileerd worden met twee extra opties: options VESA options SC_PIXEL_MODE Zodra de kernel opnieuw gecompileerd is met deze twee opties kan gekeken worden welke video modes er ondersteund worden door de hardware door gebruik te maken van de &man.vidcontrol.1; applicatie. Om een overzicht te krijgen van de ondersteunde video modes moet het volgende ingevoerd worden: &prompt.root; vidcontrol -i mode Het resultaat van dit commando is een lijst van video modes welke ondersteund worden door de hardware. Hierna kan de nieuwe video mode gekozen worden door dit aan te geven aan &man.vidcontrol.1;: &prompt.root; vidcontrol MODE_279 Als de nieuwe video mode acceptabel is, kan dit permanent ingesteld worden door het volgende in /etc/rc.conf te zetten: allscreens_flags="MODE_279" Rechten UNIX &os;, direct afgeleid van BSD &unix;, is gebaseerd op verschillende belangrijke &unix; concepten. Het meest bekende is dat &os; een multi-user systeem is. Het systeem kan meerdere gebruikers behandelen die tegelijkertijd totaal verschillende dingen doen. Het systeem is verantwoordelijk voor het netjes delen en beheren voor aanvragen voor hardware, randapparatuur, geheugen en cpu tijd tussen elke gebruiker. Omdat het systeem in staat is om meerdere gebruikers te ondersteunen, heeft alles wat door het systeem beheerd wordt een set van rechten die aangeeft wie mag lezen, schrijven en de bron mag uitvoeren. Deze rechten zijn opgeslagen in drie octetten, die weer in drie stukjes onderverdeeld zijn: één voor de eigenaar van het bestand, één voor de groep waar het bestand toe behoort en één voor de overigen. De numerieke weergave werkt als volgt: Rechten Bestandsrechten Waarde Recht Maprecht 0 Niet lezen, niet schrijven, niet uitvoeren --- 1 Niet lezen, niet schrijven, uitvoeren --x 2 Niet lezen, schrijven, niet uitvoeren -w- 3 Niet lezen, schrijven, uitvoeren -wx 4 Lezen, niet schrijven, niet uitvoeren r-- 5 Lezen, niet schrijven, uitvoeren r-x 6 Lezen, schrijven, niet uitvoeren rw- 7 Lezen, schrijven, uitvoeren rwx ls mappen De optie kan gebruikt worden met &man.ls.1; om een lange lijst met de inhoud van een map te zien die een kolom heeft met informatie over bestandsrechten voor de eigenaar, groep en de rest. ls -l in een willekeurige map kan het volgende laten zien: &prompt.user; ls -l total 530 -rw-r--r-- 1 root wheel 512 Sep 5 12:31 myfile -rw-r--r-- 1 root wheel 512 Sep 5 12:31 otherfile -rw-r--r-- 1 root wheel 7680 Sep 5 12:31 email.txt ... Zo ziet de eerste kolom van ls -l eruit: -rw-r--r-- Het eerste (meest linkse) karakter geeft aan of dit een reguliere bestand is, een map, een speciaal karakter component(!), een socket of een andere pseudo-file component(!). In dit geval betekent de - dat het een regulier bestand is. De volgende drie karakters, rw- in dit voorbeeld, geven de rechten voor de eigenaar van het bestand. De drie karakters r-- erna geven de rechten van voor de groep van het bestand. De overige drie karakters r-- tonen de rechten voor alle overige gebruikers. Een streepje betekent dat de rechten uitgeschakeld zijn. In het geval van dit bestand zijn de rechten zo ingesteld dat de eigenaar kan lezen en schrijven naar het bestand, de groep het bestand kan lezen, en alle overige gebruikers kunnen ook het bestand lezen. Volgens de tabel hierboven worden de rechten 644, waar de cijfers de drie stukjes van de rechten aangeven. Dit is allemaal leuk en aardig, maar hoe controleert het systeem dan rechten voor apparaten? &os; behandelt de meeste hardware apparaten als bestanden die door programma's kunnen worden geopend en gelezen, en waar data naar toe kan worden geschreven, net zoals elk ander bestand. Deze speciale apparaat bestanden worden bewaard in de map /dev. Mappen worden ook behandeld als bestanden. Ze hebben lees, schrijf en uitvoerbare rechten. De uitvoerbare vlag voor een map heeft een klein verschil qua betekenis dan die voor gewone bestanden. Als een map als uitvoerbaar gemarkeerd is, betekent het dat erin gekeken mag worden. Het is dus mogelijk om te wisselen naar de map met cd (wissel van map). Dit betekent ook dat in de map bestanden benaderd kunnen worden waarvan de naam bekend is. Dit is natuurlijk afhankelijk van de rechten op het bestand zelf. In het bijzonder, om een lijst van de map te kunnen maken, moet een gebruiker leesrechten op de map hebben. Om een bestand te verwijderen zijn de naam van het bestand en schrijf en uitvoerrechten op de map nodig waarin het bestand zich bevindt. Er zijn meer rechtenvlaggen, maar die worden slechts gebruikt in speciale gevallen, zoals bij setuid binaries en sticky mappen. Meer informatie over bestandsrechten en hoe die aangepast kunnen worden staat in &man.chmod.1;. Tom Rhodes Bijgedragen door Symbolische rechten rechten symbolisch Symbolische rechten, soms ook wel symbolische expressies, gebruiken karakters in plaats van octale getallen om rechten aan bestanden en mappen te geven. Symbolische expressies gebruiken de volgende opbouw: (wie) (actie) (permissies), waar de volgende waardes beschikbaar zijn: Optie Letter Vertegenwoordigt (wie) u Gebruiker (wie) g Groepseigenaar (wie) o Overigen (wie) a Iedereen (wereld) (actie) + Rechten toevoegen (actie) - Rechten verwijderen (actie) = Stel deze rechten in (recht) r Lezen (recht) w Schrijven (recht) x Uitvoeren (recht) t Sticky bit (recht) s Verander UID of GID Deze waardes worden gebruikt met &man.chmod.1;, net zoals eerder, alleen nu met letters. Het volgende commando kan gebruikt worden om de overige gebruikers toegang tot BESTAND te ontzeggen: &prompt.user; chmod go= BESTAND Er kan een door komma's gescheiden lijst geleverd worden als meer dan één wijziging aan een bestand moet worden uitgevoerd. Het volgende commando past de rechten voor de groep en de wereld aan door de schrijfrechten te ontnemen om daarna iedereen uitvoerrechten te geven: &prompt.user; chmod go-w,a+x BESTAND Tom Rhodes Geschreven door &os; bestandsvlaggen Naast de bestandsrechten die hiervoor zijn besproken, biedt &os; ondersteuning voor bestandsvlaggen. Deze vlaggen bieden een aanvullend beveiligingsniveau en controle over bestanden, maar niet over mappen. Bestandsvlaggen voegen een extra niveau van controle over bestanden, waardoor verzekerd kan worden dat in sommige gevallen zelfs root een bestand niet kan verwijderen of wijzigen. Bestandsvlaggen worden gewijzigd met het hulpprogramma &man.chflags.1;, dat een eenvoudige interface heeft. Om bijvoorbeeld de systeemvlag niet verwijderdbaar in te stellen op het bestand file1: &prompt.root; chflags sunlink file1 Om de vlag niet verwijderbaar weer te verwijderen kan het voorgaande command met no voor worden uitgevoerd: &prompt.root; chflags nosunlink file1 Om de vlaggen op een bestand te bekijken, kan het &man.ls.1; commando met de vlaggen gebruikt worden: &prompt.root; ls -lo file1 De uitvoer hoort er ongeveer als volgt uit te zien: -rw-r--r-- 1 trhodes trhodes sunlnk 0 Mar 1 05:54 file1 Een aantal vlaggen kan alleen ingesteld of verwijderd worden door de gebruiker root. In andere gevallen kan de eigenaar van een bestand vlaggen instellen. Meer informatie voor beheerders staat in &man.chflags.1; en &man.chflags.2;. Tom Rhodes Bijgedragen door De setuid-, setgid-, en klevende toestemmingen Buiten de toestemmingen die reeds besproken zijn, zijn er nog drie specifieke instellingen waarvan alle beheerders kennis dienen te hebben. Dit zijn de setuid-, setgid-, en sticky toestemmingen. Deze instellingen zijn belangrijk voor sommige &unix;-bewerkingen omdat ze functionaliteit bieden die normaliter niet aan normale gebruikers wordt gegeven. Om ze te begrijpen, dient ook het verschil tussen de echte gebruikers-ID en de effectieve gebruikers-ID opgemerkt te worden. De echte gebruikers-ID is de UID die het proces start of bezit. De effectieve UID is de gebruikers-ID waaronder het proces draait. Bijvoorbeeld, het gereedschap &man.passwd.1; draait met de echte gebruikers-ID van de gebruiker die het wachtwoord verandert; echter, om de database met wachtwoorden te manipuleren, draait het met de effectieve ID van de gebruiker root. Dit is wat normale gebruikers in staat stelt om hun wachtwoorden te veranderen zonder een fout Permission Denied te zien. De &man.mount.8;-optie nosuid zorgt ervoor dat deze binairen zwijgend falen. Dit houdt in dat ze niet worden uitgevoerd zonder ooit de gebruiker op de hoogte te stellen. Deze optie is ook niet geheel betrouwbaar aangezien een nosuid-wrapper dit volgens de handleidingpagina &man.mount.8; kan omzeilen. De setuid-toestemming kan aangezet worden door het cijfer vier (4) voor een toestemmingenverzameling te plaatsen zoals te zien is in het volgende voorbeeld: &prompt.root; chmod 4755 suidvoorbeeld.sh De toestemmingen op het bestand suidvoorbeeld.sh dienen er nu als volgt uit te zien: -rwsr-xr-x 1 trhodes trhodes 63 Aug 29 06:36 suidvoorbeeld.sh Het zou in dit voorbeeld te zien moeten zijn dat een s nu deel is van de toestemmingenverzameling bestemd voor de bestandseigenaar, en de uitvoerbare bit vervangt. Dit staat gereedschappen toe die verhoogde toestemmingen nodig hebben, zoals passwd. Open twee terminals om dit in real-time te zien. Start op het ene het proces passwd als een normale gebruiker. Controleer de procestabel terwijl het op een nieuw wachtwoord wacht en kijk naar de gebruikersinformatie van het commando passwd. In terminal A: Changing local password for trhodes Old Password: In terminal B: &prompt.root; ps aux | grep passwd trhodes 5232 0.0 0.2 3420 1608 0 R+ 2:10AM 0:00.00 grep passwd root 5211 0.0 0.2 3620 1724 2 I+ 2:09AM 0:00.01 Zoals boven vermeld, wordt passwd door een normale gebruiker gedraaid, maar gebruikt het de effectieve UID van root. De setgid-toestemming voert dezelfde functie uit als de setuid-toestemming; behalve dat het de groepsinstellingen verandert. Wanneer een applicatie of gereedschap met deze instelling wordt gedraaid, krijgt het de toestemmingen gebaseerd op de groep die het bestand bezit, niet op de gebruiker die het proces startte. Om de setgid-toestemming op een bestand aan te zetten, dient een voorlopende twee (2) aan het commando chmod gegeven te worden zoals in het volgende voorbeeld: &prompt.root; chmod 2755 sgidvoorbeeld.sh De nieuwe instelling kan zoals hierboven bekeken worden, merk op dat de s nu in het veld bestemd voor de instellingen van de groepstoestemmingen staat: -rwxr-sr-x 1 trhodes trhodes 44 Aug 31 01:49 sgidvoorbeeld.sh In deze voorbeelden zal het shellscript niet met een andere EUID of effectief gebruikers-ID draaien, zelfs al is het shellscript uitvoerbaar. Dit is omdat shellscripts geen toegang hebben tot de &man.setuid.2;-systeemaanroepen. De eerste twee speciale toestemmingsbits die we besproken hebben (de toestemmingsbits setuid en setgid) kunnen de systeemveiligheid verlagen, door verhoogde toestemmingen toe te staan. Er is een derde bit voor speciale toestemmingen die de veiligheid van een systeem kan verhogen: de klevende bit. De klevende bit, wanneer deze op een map is ingesteld, staat alleen het verwijderen van bestanden toe door de eigenaar van die bestanden. Deze toestemmingenverzameling is nuttig om het verwijderen van bestanden in publieke mappen, zoals /tmp, door gebruikers die het bestand niet bezitten te voorkomen. Zet een één (1) voor de toestemming om deze toestemming te gebruiken. Bijvoorbeeld: &prompt.root; chmod 1777 /tmp Het effect kan nu met het commando ls bekeken worden: &prompt.root; ls -al / | grep tmp drwxrwxrwt 10 root wheel 512 Aug 31 01:49 tmp De toestemming klevende bit is te onderscheiden met de t aan het einde van de verzameling. Mappenstructuur mappenstructuur De &os; mappenstructuur is erg belangrijk om het systeem goed te leren kennen. Het belangrijkste concept om greep op te krijgen is die van de rootmap, /. Deze map is de eerste die gekoppeld wordt tijdens het opstarten en bevat het basissysteem dat nodig is om het besturingssysteem gereed te maken voor multi-user taken. De rootmap bevat ook koppelpunten voor elk ander bestandssysteem dat misschien gekoppeld wordt. Een koppelpunt is een map waar extra bestandssystemen aan het een bestandssysteem gekoppeld kunnen worden (meestal het root bestandssysteem). Dit wordt beschreven in . Standaard koppelpunten zijn /usr, /var, /tmp, /mnt en /cdrom. Naar deze mappen wordt meestal verwezen in /etc/fstab, een tabel met bestandssystemen en koppelpunten ter referentie voor het systeem. De meeste bestandssystemen in /etc/fstab worden automatisch gekoppeld tijdens het opstarten door het script &man.rc.8;, behalve als de optie gedefinieerd is. Details staan beschreven in . Een complete beschrijving over het bestandssysteem staat in &man.hier.7;. Hier wordt volstaan met een overzicht van de voorkomende mappen. Map Omschrijving / Rootmap van het bestandssysteem. /bin/ Gebruikersapplicaties, belangrijk voor zowel single user als multi-user omgevingen. /boot/ Programma's en instellingenbestanden die gebruikt worden tijdens het opstarten van het besturingssysteem. /boot/defaults/ Bestanden met standaardinstellingen voor opstarten;, zie &man.loader.conf.5;. /dev/ Apparaatnodes;, zie &man.intro.4;. /etc/ Bestanden met systeeminstellingen en scripts. /etc/defaults/ Bestanden met standaard systeeminstellingen;, zie &man.rc.8;. /etc/mail/ Instellingenbestanden voor mail transport programma's zoals &man.sendmail.8;. /etc/namedb/ Instellingenbestanden voor named, zie &man.named.8;. /etc/periodic/ Scripts die dagelijks, wekelijks en maandelijks via &man.cron.8; worden uitgevoerd, zie &man.periodic.8;. /etc/ppp/ Instellingenbestanden voor ppp, zie &man.ppp.8;. /mnt/ Lege map, veel gebruikt door systeembeheerders als tijdelijk koppelpunt voor opslagruimtes. /proc/ Process bestandssysteem;, zie &man.procfs.5; en &man.mount.procfs.8;. /rescue/ Statisch gelinkte programma's voor noodherstel, zie &man.rescue.8;. /root/ Thuismap van de gebruiker root. /sbin/ Systeemprogramma's en administratieprogramma's belangrijk voor zowel single-user en multi-user omgevingen. /tmp/ Tijdelijke bestanden. De inhoud van /tmp blijft meestal NIET bewaard na een herstart. Er wordt vaak een geheugengebaseerd bestandssysteem gekoppeld op /tmp. Dit kan geautomatiseerd worden met de tmpmfs-gerelateerde variabelen van &man.rc.conf.5; (of met een regel in /etc/fstab). Zie &man.mdmfs.8;. /usr/ Hier bevindt zich het leeuwendeel van alle hulpprogramma's en gewone programma's. /usr/bin/ Standaard programma's, programmeertools. /usr/include/ Standaard C invoegbestanden. /usr/lib/ Functiebibliotheken. /usr/libdata/ Diverse databestanden voor hulpprogramma's. /usr/libexec/ Systeemdaemons en systeemhulpprogramma's (uitgevoerd door andere programma's). /usr/local/ Lokale programma's, bibliotheken, etc. Wordt ook gebruikt als standaard locatie voor de &os; ports. Binnen /usr/local, wordt de algemene layout bepaald door &man.hier.7;, dat ook voor /usr wordt gebruikt. Uitzonderingen is de map man, die direct onder /usr/local ligt in plaats van onder /usr/local/share, en de documentatie voor ports is te vinden in share/doc/port. /usr/obj/ Architectuur afhankelijke doelstructuur voor resultaten van de bouw van /usr/src. - /usr/ports + /usr/ports/ De &os; Portscollectie (optioneel). /usr/sbin/ Systeemdaemons en systeemhulpprogramma's (uitgevoerd door gebruikers). /usr/share/ Architectuur onafhankelijke bestanden. /usr/src/ BSD en/of lokale broncodebestanden. /usr/X11R6/ Uitvoerbare bestanden en bibliotheken, etc, voor de X11R6 distributie (optioneel). /var/ Multifunctionele logboek-, tijdelijke, transparante en spool bestanden. /var/log/ Diverse logboekbestanden van het systeem. /var/mail/ Postbusbestanden van gebruikers. /var/spool/ Diverse printer- en mailsysteemspoolingmappen. /var/tmp/ Tijdelijke bestanden die bewaard worden bij een herstart van het systeem. - /var/yp + /var/yp/ NIS maps. Organisatie van schijven De kleinste vorm van organisatie die &os; gebruikt om bestanden te vinden is de bestandsnaam. Bestandsnamen zijn hoofdlettergevoelig, wat betekent dat readme.txt en README.TXT twee verschillende bestanden zijn. &os; gebruikt de extensie niet (.txt) van een bestand om te bepalen of het bestand een programma, een document of een vorm van data is. Bestanden worden bewaard in mappen. Een map kan leeg zijn of honderden bestanden bevatten. Een map kan ook andere mappen bevatten, wat het mogelijk maakt om een hiërarchie van mappen te maken. Dit maakt het veel makkelijker om data te organiseren. Bestanden en mappen worden aangegeven door het bestand of de map aan te geven, gevolgd door een voorwaardse slash, /, gevolgd door andere mapnamen die nodig zijn. Als map foo de map bar bevat, die op zijn beurt het bestand readme.txt bevat, dan wordt de volledige naam of pad naar het bestand foo/bar/readme.txt. Mappen en bestanden worden bewaard op een bestandssysteem. Elk bestandssysteem bevat precies één map op het hoogste niveau die de rootmap van het bestandssysteem heet. Deze rootmap kan op zijn beurt andere mappen bevatten. Tot zover is dit waarschijnlijk hetzelfde als voor elk ander besturingssysteem. Er zijn een paar verschillen. &ms-dos; gebruikt bijvoorbeeld een \ om bestanden en mappen te scheiden, terwijl &macos; gebruik maakt van :. &os; gebruikt geen schijfletters, of andere schijfnamen in het pad. &os; gebruikt geen c:/foo/bar/readme.txt. Eén bestandssysteem wordt aangewezen als root bestandssysteem, waar naar wordt verwezen met /. Elk ander bestandssysteem wordt daarna gekoppeld onder het root bestandssysteem. Hoeveel schijven er ook aan een &os; systeem hangen, het lijkt alsof elke map zich op dezelfde schijf bevindt. Stel er zijn drie bestandssystemen met de namen A,B en C. Elk bestandssysteem heeft één root map die twee andere mappen bevat, A1 en A2 (zo ook voor de andere twee: B1, B2, C1 en C2). A wordt het root besturingsysteem. Met ls, dat de inhoud van de map kan tonen, zijn de twee mappen A1 en A2 te zien. De mappenstructuur ziet er als volgend uit: / | +--- A1 | `--- A2 Een bestandssysteem moet gekoppeld worden in een map op een ander bestandssysteem. Als nu bestandssysteem B wordt gekoppeld onder de map A1 vervangt B A1 en zien de koppelingen in B er als volgt uit: / | +--- A1 | | | +--- B1 | | | `--- B2 | `--- A2 Elk bestand dat in de mappen B1 en B2 aanwezig is, kan benaderd worden met het pad /A1/B1 of /A1/B2. Elk bestand dat in /A1 stond is tijdelijk verborgen en komt tevoorschijn als Bis ontkoppeldvan A. Als B gekoppeld is onder A2 ziet de diagram er als volgt uit: / | +--- A1 | `--- A2 | +--- B1 | `--- B2 en de paden zouden dan respectievelijk /A2/B1 en /A2/B2 zijn. Bestandssystemen kunnen op elkaar worden gekoppeld. Doorgaand op het vorige voorbeeld kan het bestandssysteem C gekoppeld worden bovenop de map B1 in het bestandssysteem B. Dit resulteert in: / | +--- A1 | `--- A2 | +--- B1 | | | +--- C1 | | | `--- C2 | `--- B2 Of C kan direct onder het bestandssysteem A gekoppeld worden, onder de map A1: / | +--- A1 | | | +--- C1 | | | `--- C2 | `--- A2 | +--- B1 | `--- B2 Hoewel het niet gelijk is, lijkt het op het gebruik van join in &ms-dos;. Beginnende gebruikers hoeven zich hier gewoonlijk niet mee bezig te houden. Normaal gesproken worden bestandssystemen gemaakt als &os; wordt geïnstalleerd en er wordt besloten waar ze gekoppeld worden. Meestal worden ze ook niet gewijzigd tot er een nieuwe schijf aan een systeem wordt toegevoegd. Het is mogelijk om één groot root bestandssysteem te hebben en geen andere. Deze benadering heeft voordelen en nadelen. Voordelen van meerdere bestandssystemen Verschillende bestandssystemen kunnen verschillende mount opties hebben. Met een goede voorbereiding kan het root bestandssysteem bijvoorbeeld als alleen-lezen gekoppeld worden, waardoor het onmogelijk wordt om per ongeluk kritische bestanden te verwijderen of te bewerken. Het scheiden van andere bestandssystemen die beschrijfbaar zijn door gebruikers, zoals /home van andere bestandssystemen stelt de beheerder in staat om ze nosuid te koppelen. Deze optie voorkomt dat suid/guid bits op uitvoerbare bestanden effectief gebruikt kunnen worden, waardoor de beveiliging mogelijk beter wordt. &os; optimaliseert automatisch de layout van bestanden op een bestandssysteem, afhankelijk van hoe het bestandssysteem wordt gebruikt. Een bestandsysteem dat veel bestanden bevat waar regelmatig naar geschreven wordt, wordt anders geoptimaliseerd dan een bestandssysteem dat minder maar grotere bestanden bevat. Door het gebruik van één groot bestandssysteem werkt deze optimalisatie niet. &os;'s bestandssystemen zijn erg robuust als er bijvoorbeeld een stroomstoring is, hoewel een stroomstoring op een kritiek moment nog steeds kan leiden tot schade aan de structuur van het bestandssysteem. Door het verdelen van data over meerdere bestandssystemen, is de kans groter dat het systeem nog opstart, wat terugzetten van een backup makkelijker maakt als dat nodig is. Voordeel van één bestandssysteem Bestandssystemen hebben een vaste grootte. Als bij de installatie van &os; een bestandssysteem wordt gemaakt, is het later mogelijk dat de partitie groter gemaakt moet worden. Dit is niet zo makkelijk zonder een backup, het opnieuw maken van het bestandssysteem met gewijzigde grootte en het terugzetten van de gebackupte data. &os; heeft &man.growfs.8; waarmee de grootte van het bestandssysteem is aan te passen terwijl het draait. Bestandssystemen worden opgeslagen in partities. Dit betekent niet hetzelfde als de algemene betekenis van de term partitie (bijvoorbeeld, &ms-dos; partitie), vanwege &os;'s &unix; achtergrond. Elke partitie wordt geïdentificeerd door een letter van a tot en met h. Elke partitie kan slechts één bestandssysteem hebben, wat betekent dat bestandssystem vaak omschreven worden aan de hand van hun koppelpunt in de bestandssysteem hiërarchie of de letter van de partitie waar ze in opgeslagen zijn. &os; gebruikt ook schijfruimte voor wisselbestanden. Wisselbestanden geven &os; virtueel geheugen. Dit geeft de computer de mogelijkheid om net te doen alsof er veel meer geheugen in de machine aanwezig is dan werkelijk het geval is. Als &os; geen geheugen meer heeft, verplaatst het data die op dat moment niet gebruikt wordt naar de wisselbestanden en plaatst het terug als het wel nodig is (en zet iets anders in ruil daarvoor terug). Aan sommige partities zijn bepaalde conventies gekoppeld. Partitie Conventie a Bevat meestal het root bestandssysteem b Bevat meestal de swapruimte c Heeft meestal dezelfde grootte als de hele harde schijf. Dit geeft hulpprogramma's de mogelijkheid om op een complete schijf te werken (voor bijvoorbeeld een bad block scanner) om te werken op de c partitie. Meest wordt hierop dan ook geen bestandssysteem gecreeërd. d Partitie d had vroeger een speciale betekenis, maar die is verdwenen. d zou nu kunnen werken als een normale partitie. Elke partitie die een bestandssysteem bevat is opgeslagen in wat &os; noemt een slice. Slice is &os;'s term voor wat meeste mensen partities noemen. Dit komt wederom door &os;'s &unix; achtergrond. Slices zijn genummerd van 1 tot en met 4. slices partities gevaarlijk toegewijd Slicenummers volgen de apparaatnamen, voorafgegaan door een s die begint bij 1. Dus da0s1 is de eerste slice op de eerste SCSI drive. Er kunnen maximaal vier fysieke slices op een schijf staan, maar er kunnen logische slices in fysieke slices van het correcte type staan. Deze uitgebreide slices zijn genummerd vanaf 5. Dus ad0s5 is de eerste uitgebreide slice op de eerste IDE schijf. Deze apparaten worden gebruikt door bestandssystemen waarvan verwacht wordt dat ze een slice in beslag nemen. Slices, gevaarlijk toegewijde (dangerously dedicated) fysieke drivers en andere drives bevatten partities, die worden weergegeven door letters vanaf a tot h. Deze letter wordt achter de apparaatnaam geplakt. Dus da0a is de a partitie op de eerste da drive, die gevaarlijk toegewijd is. ad1s3e is de vijfde partitie op de derde slice van de tweede IDE schijf. Elke schijf op het systeem wordt geïdentificeerd. Een schijfnaam start met een code die het type aangeeft en dan een nummer dat aangeeft welke schijf het is. In tegenstelling tot bij slices, start het nummeren van schijven bij 0. Standaardcodes staan beschreven in . Bij een referentie aan een partitie verwacht &os; ook dat de slice en schijf refereert naar die partitie en als naar een slice wordt verwezen moet ook de schijfnaam genoemd worden. Dit kan door de schijfnaam, s, het slice nummer en de partitieletter aan te geven. Voorbeelden staan in . In staat een conceptmodel van een schijflayout die een en ander verduidelijkt. Voordat &os; geïnstalleerd kan worden moeten eerst de schijfslices gemaakt worden en daarna moeten de partities op de slices voor &os; gemaakt worden. Daarna wordt op elke partitie het bestandssysteem (of wisselbestand) gemaakt en als laatste wordt besloten waar het filesysteem gekoppeld wordt. Schijf apparaatcodes Code Betekenis ad ATAPI (IDE) schijf da SCSI directe toegang schijf acd ATAPI (IDE) CDROM cd SCSI CDROM fd Floppydisk
Voorbeeld schijf-, slice- en partitienamen Name Betekenis ad0s1a De eerste partitie (a) op de eerste slice (s1) op de eerste IDE schijf (ad0). da1s2e De vijfde partitie (e) op de tweede slice (s1) op de tweede SCSI schijf (da1). Conceptmodel van een schijf Het onderstaande diagram geeft aan hoe &os; de eerste IDE schijf in het systeem ziet. Stel dat de schijf 4 GB groot is en dat deze twee 2 GB slices (&ms-dos; partities) bevat. De eerste slice bevat een &ms-dos; schijf, C: en de tweede slice bevat een &os; installatie. Deze &os; installatie heeft drie partities en een partitie met een wisselbestand. De drie partities hebben elk een bestandssysteem. Partitie a wordt gebruikt voor het root bestandssysteem, e voor de map /var en f voor de map /usr. .-----------------. --. | | | | DOS / Windows | | : : > Eerste slice, ad0s1 : : | | | | :=================: ==: --. | | | Partitie a, gekoppeld als / | | | > gerefereerd als ad0s2a | | | | | :-----------------: ==: | | | | Partitie b, gebruikt als swap | | | > gerefereerd als ad0s2b | | | | | :-----------------: ==: | Partitie c, geen | | | Partition e, gebruikt als /var > bestandssysteem, bevat | | > gerefereerd als ad0s2e | alle &os; slices, | | | | ad0s2c :-----------------: ==: | | | | | : : | Partitie f, gebruikt als /usr | : : > gerefereerd als ad0s2f | : : | | | | | | | | --' | `-----------------' --'
Het koppelen en ontkoppelen van bestandssystemen Het bestandssysteem wordt het best weergegeven als een boom, met de stam als /. /dev, /usr en de andere map in root zijn takken die weer hun eigen takken kunnen hebben, zoals /usr/local, etc. root bestandssysteem Er zijn verschillende redenen om sommige van deze mappen op aparte bestandssystemen te plaatsen. /var bevat de mappen log/, spool/ en verschillende types tijdelijke bestanden en kan volraken. Het laten vollopen van het root bestandssysteem is geen goed idee, dus het splitsen van /var van /is vaak de favoriet. Een andere vaak voorkomende reden om bepaalde mapbomen op aparte bestandssystemen te plaatsen, is om ze op verschillende fysieke schrijven te zetten of gescheiden virtuele schijven zoals gemounte Netwerk bestandssystemen of cd-rom drives. Het bestand <filename>fstab</filename> bestandssystemen gekoppeld met fstab Tijdens het opstartproces, worden bestandssystemen die vermeld staan in /etc/fstab automatisch gekoppeld (tenzij ze vermeld staan met ). /etc/fstab bevat een lijst van regels die aan het volgende formaat voldoen: apparaat /koppelpunt fstype opties dumpfreq passno apparaat Een apparaatnaam (die moet bestaan) zoals uitgelegd in . koppelpunt Een map (die moet bestaan) waarop het bestandssysteem gekoppeld moet worden. fstype Het bestandssysteem type dat aan &man.mount.8; gegeven wordt. Het standaard &os; bestandssysteem is ufs. opties Dit is of voor lezen en schrijven bestandssytemen, of voor alleen lezen, gevolgd door elke andere optie die mogelijk nodig is. Een standaard optie is voor bestandssystemen die niet automatisch gekoppeld worden tijdens het opstarten. Andere opties staan in &man.mount.8;. dumpfreq Dit wordt gebruikt door &man.dump.8; om te bepalen welke bestandssystemen gedumpt moeten worden. Als het veld niet is ingevuld, wordt aangenomen dat er een nul staat. passno Dit bepaalt in welke volgorde bestandssystemen gecontroleerd moeten worden. Bestandssystemen die overgeslagen moeten worden moeten hun passno waarde op nul hebben staan. Voor het root bestandssysteem (dat voor alle andere gecontroleerd moet worden) moet passno op één staan en passno waarden voor andere bestandssystemen moeten een waarde hebben groter dan één. Als bestandssysteem dezelfde passno waarde hebben probeert &man.fsck.8; deze bestandssystemen tegelijkertijd te controleren. In &man.fstab.5; staat meer informatie over de opmaak van /etc/fstab en de mogelijke opties. Het commando <command>mount</command> bestandssystemen koppelen &man.mount.8; wordt gebruikt om bestandsystemen te koppelen. De meest eenvoudige vorm is: &prompt.root; mount apparaat koppelpunt Alle opties voor het commando staat in &man.mount.8;, maar de meest voorkomende zijn: Mountopties Mount alle bestandssystemen die in /etc/fstab staan, behalve die gemarkeerd staan als noauto, uitgesloten zijn door de optie of die al gekoppeld zijn. Doe alles behalve het echt aanroepen van de mount systeemopdracht. Deze optie is handig in samen met de optie om te bepalen wat &man.mount.8; eigenlijk probeert te doen. Forceert het koppelen van een niet schoon bestandssysteem (gevaarlijk) of forceert het innemen van schrijftoegang als de koppelstatus van een bestandssysteem wijzigt van lezen en schrijven naar alleen lezen. Mount het bestandssysteem alleen lezen. Dit is identiek aan de optie ( voor &os; versies ouder dan 5.2) voor de optie . fstype Mount het opgegeven bestandssysteem als het opgegeven type bestandssysteem of koppelt alleen bestandssystemen van het aangegeven type als ook de optie is opgegeven. ufs is het standaard bestandssysteem. Werk koppel opties van het bestandssysteem bij. Geef uitgebreide informatie (verbose). Mount het bestandssysteem lezen en schrijven. De optie accepteert een door komma's gescheiden lijst van opties, waaronder de volgende: noexec Sta geen uitvoerbare bestanden toe op dit bestandssysteem. Ook dit is een nuttige veiligheidsoptie. nosuid Interpreteer geen setuid of setgid opties op het bestandssysteem. Ook dit is een nuttige veiligheidsoptie. Het commando <command>umount</command> bestandssystemen ontkoppelen &man.umount.8; heeft een koppelpunt, een apparaatnaam, of als parameter. Alle vormen kunnen de optie hebben om een bestandsysteem te forceren te ontkoppelen en de optie voor uitgebreide informatie. De optie is meestal geen goed idee. Forceren dat een bestandssysteem ontkoppeld wordt kan de computer laten crashen of data op het bestandssysteem beschadigen. De opties en worden gebruikt om alle bestandssystemen te unmounten, mogelijk nader gespecificeerd door de optie met daarachter op welke typen bestandssystemen het betrekking heeft. Voor de optie geldt dat deze niet probeert het root bestandssysteem te ontkoppelen. Processen &os; is een multi-tasking besturingssysteem. Dit betekent dat het lijkt alsof er meer dan één proces tegelijkertijd draait. Elk programma dat draait wordt een proces genoemd. Elk commando dat wordt uitgevoerd start op zijn minst één nieuw proces en er zijn systeemprocessen die continu draaien om het systeem functioneel te houden. Elk proces wordt geïdentificeerd door een nummer dat process ID of PID heet, en net zoals bij bestanden heeft elk proces één eigenaar en groep. De eigenaars- en groepsinformatie wordt gebruikt om te bepalen welke bestanden en apparaten het proces mag openen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestandsrechten die eerder zijn behandeld. Veel processen hebben ook een ouderproces (parent process). Een ouderproces is een proces dat het nieuwe proces heeft gestart. Als commando's in een shell worden ingevoerd, start de shell een proces en elk commando dat draait is ook een proces. De uitzondering hierop is het speciale proces &man.init.8;. init is altijd het eerste proces, dus het PID is altijd 1. init wordt automatisch gestart door de kernel als &os; opstart. Twee commando's die erg handig zijn om te zien welke processen er draaien zijn &man.ps.1; en &man.top.1;. ps wordt gebruikt om een statische lijst op te vragen van de processen die op het moment van uitvoeren draaien en kan hun PID, geheugengebruik, de startende commandoregel, enzovoort, tonen. top geeft alle draaiende processen weer en werkt de status elke paar seconden bij zodat interactief wordt weergegeven wat een computer aan het doen is. Standaard laat ps alleen zien welke commando's draaien waarvan de gebruiker die het uitvoert de eigenaar is: &prompt.user; ps PID TT STAT TIME COMMAND 298 p0 Ss 0:01.10 tcsh 7078 p0 S 2:40.88 xemacs mdoc.xsl (xemacs-21.1.14) 37393 p0 I 0:03.11 xemacs freebsd.dsl (xemacs-21.1.14) 48630 p0 S 2:50.89 /usr/local/lib/netscape-linux/navigator-linux-4.77.bi 48730 p0 IW 0:00.00 (dns helper) (navigator-linux-) 72210 p0 R+ 0:00.00 ps 390 p1 Is 0:01.14 tcsh 7059 p2 Is+ 1:36.18 /usr/local/bin/mutt -y 6688 p3 IWs 0:00.00 tcsh 10735 p4 IWs 0:00.00 tcsh 20256 p5 IWs 0:00.00 tcsh 262 v0 IWs 0:00.00 -tcsh (tcsh) 270 v0 IW+ 0:00.00 /bin/sh /usr/X11R6/bin/startx -- -bpp 16 280 v0 IW+ 0:00.00 xinit /home/nik/.xinitrc -- -bpp 16 284 v0 IW 0:00.00 /bin/sh /home/nik/.xinitrc 285 v0 S 0:38.45 /usr/X11R6/bin/sawfish In het bovenstaande voorbeeld is de uitvoer van &man.ps.1; georganiseerd in een aantal kolommen. PID is het proces ID. PIDs worden toegekend vanaf 1 en lopen op tot 99999. Als ze allemaal zijn gebruikt, worden ze hergebruikt. (een PID wordt niet hergebruikt als deze reeds in gebruik is). De TT kolom toont de tty vanwaar het programma draait en wordt nu buiten beschouwing gelaten. STAT toont de huidige staat van het programma en ook deze kolom wordt buiten beschouwing gelaten. TIME is de hoeveelheid tijd die het programma gedraaid heeft op de CPU. Dit is meestal niet de verstreken tijd vanaf het moment dat het programma is gestart. Veel programma's wachten omdat er alleen gebruik wordt gemaakt van de CPU als er iets voor het programma te doen is. Als laatste is COMMAND de commandoregel die gebruikt is om het programma te starten. &man.ps.1; ondersteunt een aantal opties die de informatie wijzigen die wordt weergegeven. Één van de meest nuttige combinaties is auxww. De optie toont informatie over alle draaiende processen, niet alleen die van de gebruiker die is aangemeld. De optie toont de gebruikersnaam van de proceseigenaar, evenals geheugengebruik. De optie toont informatie over daemonprocessen en met de optie laat &man.ps.1; de volledige commandoregel zien voor elk proces, in plaats van een mogelijk afgekorte regel omdat die te lang is om op het scherm te passsen. De uitvoer van &man.top.1; is hetzelfde: &prompt.user; top last pid: 72257; load averages: 0.13, 0.09, 0.03 up 0+13:38:33 22:39:10 47 processes: 1 running, 46 sleeping CPU states: 12.6% user, 0.0% nice, 7.8% system, 0.0% interrupt, 79.7% idle Mem: 36M Active, 5256K Inact, 13M Wired, 6312K Cache, 15M Buf, 408K Free Swap: 256M Total, 38M Used, 217M Free, 15% Inuse PID USERNAME PRI NICE SIZE RES STATE TIME WCPU CPU COMMAND 72257 nik 28 0 1960K 1044K RUN 0:00 14.86% 1.42% top 7078 nik 2 0 15280K 10960K select 2:54 0.88% 0.88% xemacs-21.1.14 281 nik 2 0 18636K 7112K select 5:36 0.73% 0.73% XF86_SVGA 296 nik 2 0 3240K 1644K select 0:12 0.05% 0.05% xterm 48630 nik 2 0 29816K 9148K select 3:18 0.00% 0.00% navigator-linu 175 root 2 0 924K 252K select 1:41 0.00% 0.00% syslogd 7059 nik 2 0 7260K 4644K poll 1:38 0.00% 0.00% mutt ... De uitvoer is gesplitst in twee secties. De kop (de eerste vijf regels) toont het laatst uitgegeven PID, de gemiddelde systeembelasting (hoe druk is een systeem), de uptime van het systeem (tijd verstreken sinds laatste reboot) en de huidige tijd. De andere cijfers in de kop tonen hoeveel processen er draaien (in dit geval 47) , hoeveel geheugen en swap er gebruikt wordt en hoeveel processortijd het systeem besteed aan verschillende taakgroepen. Daaronder staat een serie van kolommen die soortgelijke informatie bevatten als de uitvoer van &man.ps.1;. Zo zijn het PID, de gebruikersnaam, de hoeveelheid processortijd en het commando dat gebruikt is om het proces te starten te zien. &man.top.1; laat standaard ook zien hoeveel geheugen er gebruikt wordt door een proces. Dit staat in twee kolommen waarbij in de eerste kolom het maximale geheugengebruik wordt getoond en in de tweede kolom het huidige geheugengebruik. Maximale gebruik is de hoeveelheid geheugen die het proces nodig had in de tijd dat het bestaat en het residente gebruik is hoeveel er op het moment van weergeven gebruikt wordt. In dit voorbeeld is zichtbaar dat &netscape; bijna 30 MB RAM nodig had, maar op het moment van uitvoeren 9 MB verbruikt. &man.top.1; werkt het beeld automatisch iedere twee seconden bij. Dat kan gewijzigd worden met de optie . Daemons, signalen en het stoppen van processen Als een gebruiker een editor draait is het makkelijk om de editor te besturen, te vertellen om bestanden te openen, etc. Dit kan omdat de editor de mogelijkheden geeft om dat te doen en omdat de editor gekoppeld is aan een terminal. Sommige programma's zijn niet ontworpen om te draaien met continue gebruikersinvoer, dus als zij de kans krijgen ontkoppelen zij zich van de terminal. Een webserver reageert bijvoorbeeld de hele dag op webaanvragen en heeft eigenlijk geen input van een lokale gebruiker nodig. Programma's die email van locatie naar locatie transporteren zijn een ander voorbeeld. Deze programma's heten daemons. Daemons waren karakters in de Griekste mythologie, goed noch slecht, ze waren dienende geesten die op grote schaal nuttige dingen deden voor de mensheid. Net zoals de huidige webservers en mailservers nuttige dingen doen. Dit is waarom de mascotte voor BSD al lang een vrolijk kijkende daemon met puntoren en een drietand is. Er is een overeenkomst om programma's die meestal draaien als daemon te voorzien van het achtervoegsel d. BIND is de Berkeley Internet Name Domain (het echte programma heet named), de Apache webserver heet httpd, de printerspooldriver heet lpd, etc. Deze overeenkomst geldt niet altijd. De hoofd maildaemon voor Sendmail heet bijvoorbeeld sendmail en niet maild. Soms is communicatie met een daemon nodig. Een manier om dit te doen is het versturen van een signaal (signals). Er zijn een verschillende signalen. Sommige hebben een specifieke bedoeling, andere worden geïntrepeteerd door de applicatie. In de documentatie van de applicatie staat hoe de applicatie signalen intrepeteert. Er kan alleen een signaal naar een proces gezonden worden waar de uitvoerende gebruiker eigenaar van is. Als met &man.kill.1; of &man.kill.2; een signaal naar een proces van een andere gebruiker wordt gestuurd, wordt de toegang geweigerd. De enige uitzondering hierop is de root gebruiker, die signalen naar processen van alle gebruikers kan sturen. &os; stuurt soms ook signalen naar applicaties. Als een applicatie slecht geschreven is en hij probeert geheugen te benaderen waar hij niet naartoe mag, stuurt &os; het proces een Segmentation Violation signaal (SIGSEGV). Als een applicatie de systeemaanroep &man.alarm.3; heeft gebruikt om na een bepaalde periode een alarm te ontvangen, wordt er een Alarm signaal heen gestuurd (SIGALRM), etc. Twee signalen kunnen gebruikt worden om een proces te stoppen: SIGTERM en SIGKILL. SIGTERM is de nette manier om een proces te killen. Het proces kan het signaal afvangen, begrijpen dat de eigenaar wil dat het wordt afgesloten, wellicht logboekbestanden sluiten die geopend zijn en alle onderhanden activiteiten afhandelen. In een aantal gevallen kan een proces SIGTERM negeren: als het midden in een taak zit die niet beëindigd kan worden. SIGKILL mag niet worden genegeerd door een proces. Dit is het Wat je ook aan het doen bent, stop er nu mee signaal. Na een SIGKILL stopt &os; het proces meteen. Dit is niet geheel waar. Er zijn een aantal dingen die niet onderbroken kunnen worden. Als het proces bijvoorbeeld een bestand probeert uit te lezen dat op een andere computer in het netwerk staat en de andere computer is verdwenen (uitgezet of het netwerk heeft een fout), dan wordt er gezegd dat het proces niet onderbroken kan worden. Uiteindelijk loopt het proces uit de tijd, meestal na twee minuten. Zodra het uit de tijd loopt, wordt het proces alsnog gestopt. Andere veelgebruikte signalen zijn SIGHUP, SIGUSR1 en SIGUSR2. Dit zijn algemeen bruikbare signalen en verschillende applicaties zullen verschillend reageren als ze verstuurd worden. Stel dat het bestand met instellingen voor de webserver is aangepast. Dan moet aan de webserver verteld worden dat die de instellingen opnieuw moet lezen. Hiervoor zou httpd gestopt en gestart kunnen worden, maar dit resulteert in een korte onderbreking van de webserverdienst, wat ongewenst kan zijn. De meeste daemons zijn geschreven om te reageren op het SIGHUP signaal door het opnieuw inlezen van het instellingenbestand. Dus in plaats van het stoppen en herstarten van httpd kan het SIGHUP signaal gezonden worden. Omdat er geen standaard manier is om op deze signalen te reageren, reageren verschillende daemons anders. Het is verstandig eerst de documentatie van de daemon in kwestie te lezen. Zoals onderstaand voorbeeld laat zien, worden signalen door &man.kill.1; verzonden. Het versturen van een signaal naar een proces Dit voorbeeld toont hoe een signaal naar &man.inetd.8; wordt verstuurd. Het bestand met instellingen voor inetd is /etc/inetd.conf en inetd leest dit bestand opnieuw in als er een SIGHUP wordt verstuurd. Eerst moet het proces ID worden opgezocht van het proces waar een signaal naar verzonden moeten worden. Dit kan door &man.ps.1; en &man.grep.1; te gebruiken. &man.grep.1; wordt gebruikt om in de uitvoer te zoeken en te kijken naar de string die de gebruiker opgeeft. Dit commando wordt gedraaid als een normale gebruiker en &man.inetd.8; wordt gedraaid onder de gebruiker root, dus aan &man.ps.1; moet de optie meegegeven worden. &prompt.user; ps -ax | grep inetd 198 ?? IWs 0:00.00 inetd -wW Dus PID van &man.inetd.8; is 198. In sommige gevallen kan grep inetd ook voorkomen in de uitvoer. Dit komt door de manier waarop &man.ps.1; de lijst van draaiende processen moet vinden. Met &man.kill.1; kan het signaal verzonden worden. Omdat &man.inetd.8; wordt gedraaid door root moet &man.su.1; gebruikt worden om root te worden. &prompt.user; su Password: &prompt.root; /bin/kill -s HUP 198 Zoals zovaak met &unix; commando's, geeft &man.kill.1; geen uitvoer als het succesvol uitgevoerd is. Als een signaal wordt verzonden naar een proces waarvan de gebruiker niet zelf de eigenaar is, dan is de melding: kill: PID: Operation not permitted. Als het PID verkeerd wordt ingevuld, wordt het signaal naar het verkeerde proces verzonden, wat slecht kan zijn, of, als de gebruiker geluk heeft, wordt het verzonden naar een PID dat momenteel niet in gebruik is, waarop de foutmelding kill: PID: No such process verschijnt. Waarom <command>/bin/kill</command> gebruiken? Veel shells leveren kill als ingebouwd commando. Dat betekent dat de shell het signaal direct verstuurt in plaats van door het starten van /bin/kill. Dit kan erg nuttig zijn, maar verschillende shells hebben een verschillende opdrachtregel voor het specificeren van de naam van het signaal dat verstuurd moet worden. In plaats van ze allemaal te leren, is het eenvoudiger om gewoon /bin/kill PID te gebruiken. Andere signalen versturen werkt bijna hetzelfde door TERM of KILL op de commandoregel te vervangen door wat nodig is. Het stoppen van willekeurige processen op een systeem is meestal een slecht idee. In het bijzonder bij &man.init.8; met proces ID 1. Het draaien van /bin/kill -s KILL 1 is een snelle manier om een systeem uit te zetten. Argumenten die aan &man.kill.1; worden meegegeven moeten altijd twee keer gecontroleerd worden voordat op Enter gedrukt wordt. Shells shells commandoregel In &os; wordt een groot deel van het alledaagse werk gedaan vanuit een omgeving met een commandoregel die shell heet. De grootste taak van een shell is om commando's van het invoerkanaal op te vangen en deze uit te voeren. Veel shells hebben ook functies ingebouwd om mee te helpen om alledaagse taken zoals bestandsbeheer, bestandsglobbing, bestanden wijzigen vanaf de commandoregel, commandomacro's schrijven en uitvoeren en omgevingsvariabelen instellen en wijzigen. &os; heeft een aantal shells bijgeleverd zoals sh, de Bourne Shell en tcsh, de verbeterde C-shell. Er zijn veel andere shells beschikbaar in de &os; Portscollectie zoals zsh en bash. Welke shell gebruiken? Dit is een kwestie van smaak. Een C–programmeur voelt zich misschien prettiger bij een C–achtige shell, zoals tcsh. Een voormalig &linux; gebruiker of iemand die niet veel ervaring heeft met een &unix; commandoregel interface wil misschien bash proberen. Elke shell heeft zijn eigen unieke eigenschappen die wel of niet werken voor een bepaalde gebruiker. Een standaard optie in een shell is bestandsnaam completie. Door het intikken van de eerste paar letters van een commando of bestandsnaam, kan de shell opdracht gegeven worden om automatisch de rest het commando of bestandsnaam toe te voegen met de Tab toets op het toetsenbord. Stel dat er twee bestanden zijn met de namen foobar en foo.bar en foo.bar moet verwijderd worden. Dan kan op het toetsenbord rm fo[Tab].[Tab] ingevoerd worden. De shell geeft rm foo[BEEP].bar weer. De [BEEP] geeft aan dat de shell in staat was om de bestandsnaam te completeren omdat er meer dan één soortgelijk bestand was. foobar en foo.bar beginnen met fo, maar het was in staat om het af te maken tot foo. Na het invoeren van een . en daarna Tab, is de shell in staat om de rest van de bestandsnaam aan te vullen. omgevingsvariabelen Een andere optie van de shell is het gebruik van omgevingsvariabelen. Omgevingsvariabelen zijn variabele sleutelparen die opgeslagen zijn in de omgevingsruimte van een shell. Deze ruimte kan uitgelezen worden door elk programma dat door de shell wordt uitgevoerd en bevat dus veel programmainstellingen. Hieronder staat een lijst van standaard omgevingsvariabelen en wat ze betekenen: omgevingsvariabelen Variabele Omschrijving USER Gebruikersnaam van de gebruiker die is aangemeld. PATH Een lijst van mappen, gescheiden door een : voor het zoeken naar binaire bestanden. DISPLAY Netwerknaam van het X11 scherm om verbinding mee te maken, indien beschikbaar. SHELL De huidige shell. TERM De naam van de huidige gebruikersterminal. Gebruikt om de mogelijkheden van de terminal te bepalen. TERMCAP Databaseregel met terminal escape codes voor het uitvoeren van diverse terminalfuncties. OSTYPE Type besturingssysteem, bijvoorbeeld &os;. MACHTYPE De CPU architectuur waar het systeem op draait. EDITOR De teksteditor waar de gebruiker de voorkeur aan geeft. PAGER De tekstpager waar de gebruiker de voorkeur aan geeft. MANPATH Lijst van mappen gescheiden door een : voor het zoeken naar handleidingen. Bourne shells Het instellen van omgevingsvariabelen verschilt van shell tot shell. In de C–achtige shells zoals tcsh en csh moet setenv gebruikt worden om omgevingsvariabelen in te stellen. In Bourne-shells zoals sh en bash moet export gebruikt worden om de omgevingsvariabelen in te stellen. Om bijvoorbeeld de omgevingsvariabele EDITOR te wijzigen naar /usr/local/bin/emacs onder csh of tcsh moet het volgende gedaan worden: &prompt.user; setenv EDITOR /usr/local/bin/emacs In Bourne shells is dat: &prompt.user; export EDITOR="/usr/local/bin/emacs" Met de meeste shells kunnen de omgevingsvariabelen ook weergegeven worden door een $ karakter voor de variabelenaam te plaatsen op de commandoregel. echo $TERM zou weergeven wat er in $TERM gezet is, omdat de shell $TERM uitbreid en het resultaat doorgeeft aan echo. Shells kennen veel speciale karakters, die meta-karakters heten, als speciale weergaves van data. De meest voorkomende is het karakter * karakter, dat elk karakter in een bestandsnaam voorstelt. Deze speciale meta-karakters kunnen gebruikt worden om bestandsnaamglobbing te doen. Door bijvoorbeeld echo * in te voeren, is het resultaat bijna hetzelfde als door het uitvoeren van ls, omdat de shell alle bestanden die van toepassing zijn aan echo geeft om ze daarna te tonen. Om te voorkomen dat de shell deze speciale tekens verwerkt, kunnen ze uitgeschakeld worden door er het backslash karakter (\) voor te plaatsen. echo $TERM print de inhoud van TERM naar het scherm. echo \$TERM print $TERM zoals het geschreven is. Shell wijzigen De makkelijkste manier om de shell te wijzigen is door het chsh commando te gebruiken. Door chsh te starten wordt de editor gestart die in de EDITOR omgevingsvariable staat. Als deze niet is ingesteld, wordt vi gestart. In de editor kan de regel waarop Shell: staat gewijzigd worden. Aan chsh kan ook de optie meegegeven worden. Dit stelt de shell in, zonder dat een editor gebruikt hoeft te worden. Als de shell bijvoorbeeld gewijzigd moet worden in bash, kan dat als volgt: &prompt.user; chsh -s /usr/local/bin/bash De te gebruiken shell moet geregistreerd zijn in /etc/shells. Als een shell uit de Portscollectie is geïnstalleerd, is dit meestal automatisch gebeurd. Als de shell met de hand is geïnstalleerd moet het onderstaande gedaan worden. Als bijvoorbeeld bash met de hand geïnstalleerd is in /usr/local/bin, dient het onderstaande te gebeuren: &prompt.root; echo "/usr/local/bin/bash" >> /etc/shells Hierna kan chsh weer gedraaid worden. Teksteditors teksteditors editors Een groot deel van de instellingen in &os; wordt gemaakt door het bewerken van tekstbestanden. Hierdoor is het een goed idee om bekend te zijn met een tekstverwerker. &os; heeft er een paar in het basissysteem en veel anderen zijn beschikbaar via de Portscollectie. ee editors ee De makkelijkste en simpelste editor om te leren is de editor ee, wat easy editor betekent. Om ee te starten, moet op de commandoregel ee bestandsnaam ingevoerd worden, waar bestandsnaam de naam is van het bestand dat bewerkt moet worden. Om bijvoorbeeld /etc/rc.conf te bewerken, wordt ee /etc/rc.conf ingegeven. Eenmaal in ee worden alle manipulatie commando's die de editor heeft weergegeven aan de bovenkant van het scherm. Het karakter dakje ^ staat voor de toets CTRL op het toetsenbord, dus ^e vormt de toetscombinatie Ctrle . Om uit ee te komen wordt op de toets Esc gedrukt en daar kan gekozen worden om de editor te verlaten. De editor vraagt dan of de wijzigingen bewaard moeten worden als het bestand veranderd is. vi editors vi Emacs editors Emacs &os; heeft ook uitgebreidere tekstverwerkers, zoals vi, in het basissysteem en andere editors als Emacs en vim maken onderdeel uit van de &os; Portscollectie (editors/emacs en editors/vim). Deze editors leveren veel meer functionaliteit en kracht maar zijn lastiger om te leren. Als echter veel met tekstverwerking gedaan wordt, is het leren van een krachtige editor als vim of Emacs verstandig omdat deze uiteindelijk veel tijd kan besparen. Veel applicaties die bestanden wijzigen of getypte invoer nodig hebben zullen automatisch een tekstverwerker openen. Om de tekstverwerker te wijzigen die standaard wordt gebruikt, stelt u de omgevingsvariabele EDITOR in. Zie de sectie shells voor meer details. Apparaten en apparaatnodes Apparaat is een term die meestal wordt gebruikt voor hardwareonderdelen in een systeem, zoals schijven, printers grafische kaarten en toetsenborden. Als &os; opstart laat het vooral zien welke apparaten gedetecteerd worden. Deze opstartmeldingen kunnen nagekeken worden door het bestand /var/run/dmesg.boot te bekijken. acd0 is bijvoorbeeld de eerste IDE cd-rom drive, terwijl kbd0 staat voor het toetsenbord. Veel van deze apparaten moeten in een &unix; besturingssysteem benaderd worden via speciale bestanden die apparaatnodes heten en te vinden zijn in de map /dev. Apparaatnodes maken Als een nieuw apparaat wordt toegevoegd aan een systeem of als ondersteuning voor extra apparaten wordt gecompileerd, dan moeten er misschien nieuwe apparaat nodes aangemaakt worden. <literal>DEVFS</literal> (apparaatbestandssysteem - DEVice File System) Het apparaatbestandssysteem of DEVFS, levert toegang tot de apparaatruimte van de kernel in het globale bestandssysteem. In plaats van dat het nodig is om apparaatnodes te maken en te wijzigen, doet DEVFS dit. In &man.devfs.5; staat meer informatie. Binaire formaten Om te kunnen begrijpen waarom &os; gebruik maakt van het &man.elf.5; formaat, is het belangrijk op de hoogte zijn van de drie dominante uitvoerbare formaten voor &unix;: &man.a.out.5; Het oudste en klassieke &unix; object formaat. Het gebruikt een korte en compacte kop met een magisch nummer aan het begin dat veel gebruikt wordt om het formaat aan te geven (&man.a.out.5; geeft meer details). Het bevat drie laadbare segmenten: .tekst, .data en .bss, een symbolentabel en een stringtabel. COFF Het SVR3 object formaat. De kop bestaat uit een sectietabel, dus er kunnen meer dan alleen .tekst, .data, en .bss secties zijn. &man.elf.5; De opvolger van COFF, heeft meerdere secties en 32-bit of 64-bit als mogelijke waarden. Één nadeel: ELF was ook ontworpen met de aanname dat er maar één ABI per systeemarchitectuur zou zijn. Deze aanname is eigenlijk redelijk incorrect, zelfs niet in de commerciële SYSV wereld (die op zijn minst drie ABIs heeft: SRV4, Solaris en SCO). &os; probeert om dit probleem heen te werken door een hulpprogramma te leveren voor het brandmerken van een bekend ELF uitvoerbaar bestand met informatie over de ABI waar hij mee kan werken. In &man.brandelf.1; staat meer informatie. &os; komt uit het klassieke kamp en gebruikt het &man.a.out.5; formaat, een technologie die zich bewezen heeft door meerdere generaties van BSD versies heen, tot het begin van de 3.X versies. Alhoewel het al mogelijk was om ELF programma's en kernels te bouwen en te draaien op een &os; systeem , verzette &os; zich eerst tegen de druk om over te schakelen naar ELF als standaard formaat. Waarom? Toen het &linux; kamp hun pijnlijke wissel maakte naar ELF, was dat niet zozeer om van het a.out formaat af te komen, maar meer omdat van het op de inflexibele jump-tabel gebaseerde gedeelde bibliotheekmechanisme af te komen, die het maken van gedeelde bibliotheken erg moeilijk maakte voor bedrijven en ontwikkelaars. Omdat de ELF hulprogramma's een oplossing voor het gedeelde bibliotheek probleem waren en algemeen gezien werden als een stap vooruit, werd de migratie geaccepteerd als noodzakelijk kwaad en werd de wissel uitgevoerd. Het gedeelde bibliotheek mechanisme van &os; is meer gebaseerd op het gedeelde bibliotheek mechanisme van Sun's &sunos; en daardoor erg makkelijk te gebruiken. Waarom zijn er zoveel verschillende formaten? In het duistere donkere verleden was er simpele hardware. Deze simpele hardware ondersteunde een simpel klein systeem. a.out was volledig adequaat voor de taak om binaire bestanden op dat simpele systeem te vertegenwoordigen (een PDP-11). Toen mensen &unix; van deze machine gingen porten, behielden ze het a.out formaat omdat het voldeed voor de vroege ports van &unix; naar architecturen als Motorola 68k, VAXen, enzovoort. Toen besloot een slimme hardware engineer dat als hij de software kon forceren om wat simpele truckjes te doen, hij in staat was om een paar onderdelen van het ontwerp af te schaven, waardoor zijn processorcore sneller kon draaien. Terwijl men probeerde om het met deze nieuwe vorm van hardware te laten werken (vandaag de dag beter bekend als RISC), was a.out te beperkt voor deze hardware. Dus werden er vele formaten ontworpen om betere prestaties te krijgen uit deze hardware dan het simpele formaat a.out kon leveren. Toen werden COFF, ECOFF en een paar andere duistere formaten uitgevonden en werden de limieten verkend, waarna men besloot om zich te richten op ELF. Daarnaast werden programma's groter en bleven schijven (en fysiek geheugen) relatief klein, zodat het concept van een gedeelde bibliotheek werd geboren. Het VM systeem werd ook meer verfijnd. Terwijl al deze verbeteringen bereikt werden door het a.out formaat, werd het nut met elke nieuwe eigenschap verder uitgerekt. Daarnaast wilde men dingen dynamisch laden tijdens het starten of delen weggooien nadat het programma zijn intiële code had gedraaid om te blijven hangen in het hoofdgeheugen en in de wisselbestanden. Talen werden verder verfijnd en men wilde dat code automatisch werd aangeroepen voor main. Er werden veel hacks gedaan in het a.out formaat om alles mogelijk te maken en dit werkte ook enige tijd. Na verloop van tijd was a.out niet meer in staat om alle problemen te adresseren zonder toenemende overhead in code en complexibiliteit. Hoewel ELF veel van deze problemem verhielp, was het moeilijk om te wisselen naar een systeem dat compleet anders werkte. Dus moest ELF wachten totdat het pijnlijker was om a.out te behouden dan het te migreren naar ELF. Met het verstrijken van de tijd, werden de bouwprogramma's die &os; heeft afgeleid van hun bouwprogramma's (vooral de assembler en de loader) ontwikkeld in twee parallel lopende takken. De &os; tree voegde gedeelde bibliotheken toe en heeft wat bugs opgelost. De mensen van GNU die deze programma's hebben geschreven, hebben ze herschreven en simpelere ondersteuning toegevoegd voor het bouwen van cross-compilers, waarbij verschillende formaten zo nodig ingevoegd konden worden, enzovoort. Omdat veel mensen cross-compilers wilden bouwen die gericht waren op &os;, hadden die pech, omdat de oudere broncode van &os; voor as en ld niet opgewassen was tegen deze taak. De nieuwe GNU programmaketen (binutils) ondersteunt cross-compiling, ELF, gedeelde bibliotheken, C++ extensies, enzovoort. Daarnaast leveren veel leverancierds ELF binaire bestanden en is het goed voor &os; om het te draaien. ELF heeft meer expressiemogelijkheden dan a.out en geeft meer uitbreidingsmogelijkheden aan het basissysteem. De ELF hulpprogramma's worden beter onderhouden en geven de mogelijkheid tot ondersteuning voor cross compilatie, wat voor veel mensen belangrijk is. ELF is misschien iets trager dan a.out, maar het meten daarvan kan vrij lastig zijn. Er zijn ook ontelbare verschillen tussen de twee in hoe ze pages opslaan, initiële code verwerken, enzovoort. Geen van allen zijn ze erg belangrijk, maar er zijn verschillen. Na verloop van tijd verdwijnt de ondersteuning voor a.out uit de GENERIC kernel en uiteindelijk ook helemaal uit de kernel als de noodzaak voor a.out gebaseerde programma's voorbij is. Meer informatie Handleidingen handleidingen De meest uitvoerige documentatie van &os; is geschreven in de vorm van handleidingen. Bijna elk programma op het systeem heeft een kleine handleiding die uitlegt wat de basisopties en verschillende argumenten doen. Deze handleidingen bekeken worden met man. Het gebruik van man gaat als volgt: &prompt.user; man commando commando is de naam van het commando waar meer informatie over getoond moet worden. Om bijvoorbeeld meer informatie weer te geven over ls kan het volgende uitgevoerd worden: &prompt.user; man ls De handleidingen zijn opgedeeld in genummerde onderdelen: Gebruikerscommando's. Systeemaanroepen en foutnummernummers. Functies in de C bibliotheken. Apparaatdrivers. Bestandsindelingen. Spelletjes en andere afleidingen. Diverse informatie. Systeemonderhoud en commando's Kernelontwikkelaars. In sommige gevallen kan een bepaald onderwerp vaker voorkomen in een onderdeel van de handleidingen. Er is bijvoorbeeld een gebruikerscommando chmod en een systeemaanroep chmod(). In deze gevallen kan man aangegeven worden welke documentatie weer te geven door het specificeren van het onderdeel: &prompt.user; man 1 chmod Dit geeft de handleiding van het gebruikerscommando chmod weer. Verwijzingen naar een bepaald onderdeel van de handleiding worden traditioneel tussen haakjes geplaatst: &man.chmod.1; verwijst naar het commando chmod en &man.chmod.2; verwijst naar de systeemaanroep. Dit werkt prima als de naam van het commando bekend is en alleen informatie nodig is over het het commando gebruikt kan worden, maar wat als de naam van het commando niet bekend is? Dan kan man gebruikt worden om naar trefwoorden te zoeken in de commandobeschrijvingen door de optie te gebruiken: &prompt.user; man -k mail Met dit commando wordt een overzicht getoond met commando's die het trefwoord mail in hun omschrijving hebben. Dit is gelijk aan het commando apropos. Dus om meer informatie over spannende commando's met een onbekende functie in /usr/bin te krijgen is het volgende commando voldoende: &prompt.user; cd /usr/bin &prompt.user; man -f * Het onderstaande commando resulteert in hetzelfde: &prompt.user; cd /usr/bin &prompt.user; whatis * Gnu infobestanden Free Software Foundation &os; heeft veel applicaties en hulpmiddelen die gemaakt zijn door de Free Software Foundation (FSF). Als extraatje voor de documentatie hebben deze programma's uitgebreidere html bestanden die infobestanden heten, die uitgelezen kunnen worden met info of, als emacs is geïnstalleerd, de infomodus van emacs. &man.info.1; wordt als volgt gebruikt: &prompt.user; info h geeft een korte beschrijving en ? toont een een kort commando–overzicht.
diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/cutting-edge/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/cutting-edge/chapter.sgml index 80bb9e3333..1dd166f545 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/cutting-edge/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/cutting-edge/chapter.sgml @@ -1,3407 +1,3406 @@ Jim Mock Geherstructureerd, gereorganiseerd en delen bijgewerkt door Jordan Hubbard Origineel door Poul-Henning Kamp John Polstra Nik Clayton Remko Lodder Vertaald door Siebrand Mazeland René Ladan &os; updaten en upgraden Overzicht &os; wordt ontwikkeld tussen de verschillende versies in. Sommige mensen prefereren om de officieel uitgegeven versies te draaien, terwijl anderen gesynchroniseerd willen blijven met de nieuwste ontwikkelingen. Zelfs officiële uitgaven echter worden vaak bijgewerkt met veiligheids- en andere kritieke reparaties. Ongeacht de gebruikte versie biedt &os; alle noodzakelijke gereedschappen om uw systeem bijgewerkt te houden, en maakt het het upgraden tussen versies ook gemakkelijk. Dit hoofdstuk helpt om een keuze te maken of het wenselijk is het ontwikkelsysteem te volgen of één van de uitgegeven versies. De basisgereedschappen om uw systeem bijgewerkt te houden worden ook gepresenteerd. Na het lezen van dit hoofdstuk weet de lezer: Welke gereedschappen gebruikt kunnen worden om het systeem en de Portscollectie te updaten. Hoe een systeem bijgewerkt kan worden met freebsd-update, CVSup, CVS of CTM; Hoe de toestand van een geïnstalleerd systeem met een bekende maagdelijke kopie te vergelijken. Hoe uw documentatie bijgewerkt te houden met CVSup of documentatie-ports. De verschillen tussen de ontwikkeltakken &os.stable; en &os.current;; Hoe een basissysteem opnieuw te compileren en te herinstalleren met make buildworld, enzovoort. Veronderstelde criteria: Een juist ingesteld netwerk (); Weten hoe software van derden te installeren (). Door dit hoofdstuk heen wordt cvsup gebruikt om de broncode van &os; te verkrijgen en bij te werken. Om het te gebruiken, dient u een port of pakket als net/cvsup-without-gui te installeren. Als u &os; 6.2-RELEASE of nieuwer gebruikt, kunt u dit vervangen door &man.csup.1; welke nu deel uitmaakt van het basissysteem. Tom Rhodes Geschreven door Colin Percival Gebaseerd op notities aangeleverd door &os; Update updaten en upgraden freebsd-update updating-upgrading Het toepassen van beveiligingspatches is een belangrijk onderdeel van het beheren van computersoftware, met name het besturingssysteem. Dit was voor een lange tijd geen gemakkelijk proces op &os;. Er moesten patches op de broncode worden toegepast, de code moest herbouwd worden tot binairen, en daarna moesten de binairen worden geherinstalleerd. Dit is niet langer het geval aangezien &os; nu een gereedschap heeft dat eenvoudigweg freebsd-update heet. Dit gereedschap biedt twee gescheiden functies. Ten eerste voorziet het in het toepassen van binaire beveiligings- en errata-updates op het basissysteem van &os; zonder de eis om te bouwen en te installeren. Ten tweede ondersteunt het gereedschap kleine en grote uitgave-upgrades. Binaire updates zijn beschikbaar voor alle architecturen en uitgaven die momenteel door het beveiligingsteam worden ondersteund; voor sommige eigenschappen, zoals de upgrades van het besturingssysteem &os;, zijn de laatste uitgave van &man.freebsd-update.8; en &os; 6.3 nodig. Voordat naar een nieuwe uitgave wordt ge-updated, dienen de huidige uitgaveaankondigingen gelezen te worden aangezien ze belangrijke informatie over de gewenste uitgave kunnen bevatten. De aankondigingen kunnen op de volgende koppeling bekeken worden: . Als er een crontab bestaat die de mogelijkheden van freebsd-update gebruikt, moet het uitgeschakeld worden voordat aan de volgende operatie wordt begonnen. Het configuratiebestand Sommige gebruikers willen het configuratiebestand optimaliseren, waardoor het proces beter gecontroleerd kan worden. De opties zijn goed gedocumenteerd, maar voor de volgenden is wat extra uitleg nodig: # Componenten van het basissysteem die bijgewerkt moeten blijven Components src world kernel Deze parameter bepaalt welke delen van &os; bijgewerkt blijven. Standaard wordt de broncode bijgewerkt, het hele basissysteem, en de kernel. Dezelfde componenten als tijdens de installatie zijn beschikbaar, het toevoegen van bijvoorbeeld "world/games" zou de spelpatches toepassen. Het gebruik van "src/bin" zou de broncode in src/bin bijgewerkt houden. Het beste kan dit op de standaardwaarde blijven aangezien het veranderen hiervan om specifieke items te bevatten de gebruiker dwingt om alle items die bijgewerkt dienen te worden op te noemen. Dit kan rampzalige gevolgen hebben aangezien de broncode en de binairen asynchroon kunnen raken. # Paden die beginnen met iets wat overeenkomt met een regel in een IgnorePaths # statement zullen genegeerd worden. IgnorePaths Voeg paden, zoals /bin of /sbin toe om deze specifieke mappen ongemoeid te laten tijdens het updateproces. Deze optie kan gebruikt worden om te voorkomen dat freebsd-update lokale wijzigingen overschrijft. # Paden die beginnen met iets wat overeenkomt met een regel in een UpdateIfUnmodified # statement zullen alleen worden bijgewerkt als de inhoud van het bestand niet is # gewijzigd door de gebruiker (tenzij veranderingen zijn samengevoegd; zie beneden). UpdateIfUnmodified /etc/ /var/ /root/ /.cshrc /.profile Werk configuratiebestanden in de aangegeven mappen alleen bij als ze niet zijn gewijzigd. Alle veranderingen die door de gebruiker zijn gemaakt maken het automatisch bijwerken van deze bestanden ongeldig. Er is een andere optie, KeepModifiedMetadata, die freebsd-update instrueert om de veranderingen tijdens het samenvoegen te bewaren. # Wanneer naar een nieuwe uitgave van &os; wordt ge-upgraded, worden lokale veranderingen van bestanden die overeenkomen met MergeChanges # samengevoegd in de versie van de nieuwe uitgave. MergeChanges /etc/ /var/named/etc/ Lijst van mappen met instellingenbestanden waar freebsd-update moet proberen om in samen te voegen. Het proces van bestanden samenvoegen is een serie van &man.diff.1;-patches die ongeveer gelijk is aan &man.mergemaster.8; met minder opties, de samenvoegingen worden ofwel geaccepteerd, of openen een tekstverwerker, of zorgen ervoor dat freebsd-update afbreekt. Maak in geval van twijfel een reservekopie van /etc en accepteer de samenvoegingen. In staat meer informatie over het commando mergemaster. # Map waarin de gedownloade updates en tijdelijke bestanden # die door een &os; Update worden gebruikt worden worden opgeslagen. # WorkDir /var/db/freebsd-update Dit is de map waarin alle patches en tijdelijke bestanden worden geplaatst. In het geval dat de gebruiker een versie-upgrade uitvoert, dient deze locatie tenminste een gigabyte aan vrije schijfruimte te hebben. # Wanneer tussen uitgaven wordt ge-upgraded, dient de lijst van Componenten dan # strikt gelezen te worden (StrictComponents yes) of slechts als een lijst van componenten # die geïnstalleerd *kunnen* worden en waarvan &os; Update uit dient te zoeken # welke daadwerkelijk zijn geïnstalleerd en die te upgraden (StrictComponents no)? # StrictComponents no Wanneer ingesteld op yes, zal freebsd-update aannemen dat de lijst Components compleet is en zal het niet proberen om wijzigingen buiten de lijst te maken. Effectief zal freebsd-update proberen om elk bestand bij te werken dat op de lijst Components staat. Beveiligingspatches Beveiligingspatches staan op een verre machine en kunnen met het volgende commando gedownload en geïnstalleerd worden: &prompt.root; freebsd-update fetch &prompt.root; freebsd-update install Als er kernelpatches zijn toegepast moet het systeem opnieuw opgestart worden. Als alles goed is gegaan dient het systeem gepatcht te zijn en kan freebsd-update als een nachtelijke &man.cron.8;-taak gedraaid worden. Een regel in /etc/crontab zou genoeg moeten zijn om deze taak te volbrengen: @daily root freebsd-update cron Deze regel verklaart dat eenmaal per dag het commando freebsd-update gedraaid zal worden. Op deze manier, door het argument te gebruiken, - zal freebsd-update alleen kijken of er - updates bestaan. Als er patches bestaan, zullen ze automatisch + zal het gereedschap freebsd-update alleen kijken of + er updates bestaan. Als er patches bestaan, zullen ze automatisch worden gedownload naar de plaatselijke schijf maar niet worden toegepast. Er zal een email aan de gebruiker root worden verstuurd zodat ze handmatig geïnstalleerd kunnen worden. Als er iets misging, heeft freebsd-update de mogelijkheid om de laatste verzamelingen veranderingen terug te draaien met het volgende commando: &prompt.root; freebsd-update rollback Eenmaal voltooid, dient het systeem herstart te worden als de kernel of enige kernelmodule is gewijzigd. Dit stelt &os; in staat om de nieuwe binairen in het geheugen te laden. Het gereedschap freebsd-update kan alleen de kernel GENERIC automatisch bijwerken. Als een eigen kernel wordt gebruikt, moet het herbouwd en geherinstalleerd worden nadat freebsd-update klaar is met het installeren de rest van de updates. freebsd-update zal echter de kernel GENERIC in /boot/GENERIC detecteren en bijwerken (als het bestaat), zelfs als het niet de huidige (draaiende) kernel van het systeem is. Het is een goed idee om altijd een kopie van de kernel GENERIC in /boot/GENERIC te bewaren. Het kan van pas komen bij het vaststellen van een keur aan problemen, en bij het uitvoeren van versie-upgrades met freebsd-update zoals beschreven in . Tenzij de standaardconfiguratie in /etc/freebsd-update.conf is gewijzigd, zal freebsd-update de bijgewerkte kernelbronnen samen met de rest van de updates installeren. Het herbouwen en herinstalleren van uw nieuwe eigen kernel kan daarna op de gebruikelijke manier gedaan worden. De updates die via freebsd-update verspreid worden hebben niet altijd betrekking op de kernel. Het is niet nodig om uw eigen kernel te herbouwen als de kernelbronnen niet zijn aangepast door het uitvoeren van freebsd-update install. freebsd-update install zal echter altijd het bestand /usr/src/sys/conf/newvers.sh bijwerken. Het huidige patchniveau (zoals aangegeven door het -p-nummer gerapporteerd door uname -r) wordt uit dit bestand gehaald. Het herbouwen van uw eigen kernel, zelfs als er niets veranderd is, stelt &man.uname.1; in staat om het huidige patchniveau van het systeem accuraat te rapporteren. Dit is in het bijzonder behulpzaam wanneer meerdere systemen onderhouden worden, aangezien hierdoor snel de geïnstalleerde updates op elk ervan kunnen worden nagegaan. Grote en kleine upgrades Dit proces ruimt oude objectbestanden en bibliotheken op waardoor de meeste applicaties van derde partijen kapot gaan. Het wordt aangeraden dat alle geïnstalleerde poorten ofwel verwijderd en geherinstalleerd worden of later ge-upgraded worden met het hulpmiddel ports-mgmt/portupgrade. De meeste gebruikers zullen willen proefdraaien met het volgende commando: &prompt.root; portupgrade -af Dit zorgt ervoor dat alles juist wordt geherinstalleerd. Merk op dat het instellen van de omgevingsvariabele BATCH op yes het antwoord yes zal geven op alle prompts tijdens dit proces, waardoor het niet nodig is om handmatig in het bouwproces in te grijpen. Als een eigen kernel wordt gebruikt, is het upgradeproces iets ingewikkelder. Een kopie van de kernel GENERIC is nodig en dient in /boot/GENERIC geplaatst te worden. Als de kernel GENERIC niet reeds op het systeem aanwezig is, moet het met één van de volgende methoden verkregen worden: Als er slechts eenmaal een eigen kernel is gebouwd, dan is de kernel in /boot/kernel.old eigenlijk de GENERIC. Hernoem deze map naar /boot/GENERIC. Aannemende dat fysieke toegang tot de machine mogelijk is, kan een kopie van de kernel GENERIC van het CD-ROM-medium worden geïnstalleerd. Laad de installatieschijf en geef de volgende commando's: &prompt.root; mount /cdrom &prompt.root; cd /cdrom/X.Y-RELEASE/kernels &prompt.root; ./install.sh GENERIC Vervang X.Y-RELEASE met de versie van de uitgave die u gebruikt. De kernel GENERIC zal standaard in /boot/GENERIC worden geïnstalleerd. Als al het bovenstaande niet lukt, kan de kernel GENERIC herbouwd en geherinstalleerd worden vanaf de broncode: &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; env DESTDIR=/boot/GENERIC make kernel &prompt.root; mv /boot/GENERIC/boot/kernel/* /boot/GENERIC &prompt.root; rm -rf /boot/GENERIC/boot Om deze kernel door freebsd-update als GENERIC te laten herkennen, mag het configuratiebestand voor GENERIC niet op enige wijze veranderd zijn. Het is ook aan te raden dat het zonder andere speciale opties wordt gebouwd (bij voorkeur met een leeg /etc/make.conf). Opnieuw opstarten naar de kernel GENERIC is in dit stadium niet nodig. Updates van grote en kleine versies kunnen worden uitgevoerd door een uitgaveversie als doel aan freebsd-update op te geven, het volgende commando zal bijvoorbeeld updaten naar &os; 6.4: &prompt.root; freebsd-update -r 6.4-RELEASE upgrade Nadat het commando is ontvangen, zal freebsd-update het instellingenbestand en het huidige systeem evalueren in een poging om de benodigde informatie te verzamelen om het systeem te updaten. Een lijst op het scherm zal aangeven welke componenten zijn gedetecteerd en welke niet. Bijvoorbeeld: Looking up update.FreeBSD.org mirrors... 1 mirrors found. Fetching metadata signature for 6.3-RELEASE from update1.FreeBSD.org... done. Fetching metadata index... done. Inspecting system... done. The following components of FreeBSD seem to be installed: kernel/smp src/base src/bin src/contrib src/crypto src/etc src/games src/gnu src/include src/krb5 src/lib src/libexec src/release src/rescue src/sbin src/secure src/share src/sys src/tools src/ubin src/usbin world/base world/info world/lib32 world/manpages The following components of FreeBSD do not seem to be installed: kernel/generic world/catpages world/dict world/doc world/games world/proflibs Does this look reasonable (y/n)? y Nu zal freebsd-update proberen om alle bestanden die nodig zijn voor de upgrade te downloaden. In sommige gevallen kan de gebruiker worden gevraagd wat te installeren of hoe verder te gaan. Wanneer een eigen kernel wordt gebruikt, zal de bovenstaande stap een waarschuwing geven die lijkt op de volgende: WARNING: This system is running a "MIJNKERNEL" kernel, which is not a kernel configuration distributed as part of FreeBSD 6.3-RELEASE. This kernel will not be updated: you MUST update the kernel manually before running "/usr/sbin/freebsd-update install" Deze waarschuwing kan op dit moment veilig worden genegeerd. De bijgewerkte kernel GENERIC zal als tussenliggende stap in het upgradeproces worden gebruikt. Nadat alle patches zijn gedownload naar het plaatselijke systeem zullen ze worden toegepast. Dit proces kan afhankelijk van de snelheid en werklast van de machine even duren. Hierna zullen instellingenbestanden worden samengevoegd — voor dit gedeelte van het proces is enige tussenkomst van de gebruiker nodig aangezien een bestand kan worden samengevoegd of omdat er een tekstverwerker op het scherm kan verschijnen om het bestand handmatig samen te voegen. Het resultaat van elke succesvolle samenvoeging zal aan de gebruiker worden getoond naarmate het proces verder gaat. Een mislukte of genegeerde samenvoegpoging zal het proces afbreken. Het is mogelijk voor gebruikers om een reservekopie van /etc te maken en belangrijke bestanden, zoals master.passwd of group, later samen te voegen. Het systeem is nog niet veranderd, al het patchen en samenvoegen gebeurt in een andere map. Wanneer alle patches succesvol zijn toegepast, alle instellingenbestanden zijn samengevoegd en het erop lijkt dat het proces soepel verloopt, dienen de veranderingen verzegeld te worden door de gebruiker. Als dit proces eenmaal voltooid is, kan de upgrade aan de schijf toevertrouwd worden met het volgende commando. &prompt.root; freebsd-update install De kernel en kernelmodules zullen als eerste gepatcht worden. Nu moet de machine opnieuw opgestart worden. Als het systeem een eigen kernel draaide, gebruik dan het commando &man.nextboot.8; om de kernel voor de volgende keer dat opgestart wordt in te stellen op /boot/GENERIC (welke is bijgewerkt): &prompt.root; nextboot -k GENERIC Voordat er met de kernel GENERIC wordt opgestart, dient te worden gecontroleerd dat het alle stuurprogramma's bevat om uw systeem juist te laten opstarten (en met het netwerk te verbinden, als de machine die bijgewerkt wordt van afstand wordt benaderd). In het bijzonder, als de vorige kernel die draaide ingebouwde functionaliteit bevatte die normaalgesproken door kernelmodules wordt geleverd, zorg er dan voor dat deze modules tijdelijk in de kernel GENERIC worden geladen door de faciliteit /boot/loader.conf te gebruiken. U kunt er ook voor kiezen om niet-essentiële diensten, schijf- en netwerkkoppelingen, enzovoorts uit te zetten totdat het upgradeproces voltooid is. De machine dient nu te worden herstart met de bijgewerkte kernel: &prompt.root; shutdown -r now Als het systeem weer actief is, moet freebsd-update nogmaals gestart worden. De toestand van het proces is opgeslagen en dus zal freebsd-update niet vooraan beginnen, maar zal het alle oude gedeelde bibliotheken en objectbestanden verwijderen. Geef het volgende commando om verder te gaan op dit punt: &prompt.root; freebsd-update install Afhankelijk van het feit of er versienummers van bibliotheken zijn opgehoogd, kunnen er slechts twee in plaats van drie installatiefasen zijn. Alle software van derde partijen dient nu opnieuw gebouwd en geïnstalleerd te worden. Dit is nodig omdat geïnstalleerde software van bibliotheken afhankelijk kan zijn die tijdens het upgradeproces zijn verwijderd. Het commando ports-mgmt/portupgrade kan gebruikt worden om dit proces te automatiseren. Dit proces kan met de volgende commando's gestart worden: &prompt.root; portupgrade -f ruby &prompt.root; rm /var/db/pkg/pkgdb.db &prompt.root; portupgrade -f ruby18-bdb &prompt.root; rm /var/db/pkg/pkgdb.db /usr/ports/INDEX-*.db &prompt.root; portupgrade -af Voltooi, nadat dit voltooid is, het upgradeproces met een laatste aanroep naar freebsd-update. Geef het volgende commando om alle losse eindjes in het upgradeproces samen te knopen: &prompt.root; freebsd-update install Als de kernel GENERIC tijdelijk werd gebruikt, is dit het moment om een nieuwe eigen kernel op de gebruikelijke manier te bouwen en installeren. Start de machine opnieuw op in de nieuwe &os;-versie. Het proces is voltooid. Het vergelijken van systeemtoestanden Het gereedschap freebsd-update kan gebruikt worden om de toestand van de geïnstalleerde versie van &os; met een bekende goede kopie te vergelijken. Deze optie evalueert de huidige versie van systeemgereedschappen, bibliotheken, en instellingenbestanden. Geef het volgende commando om met de vergelijking te beginnen: &prompt.root; freebsd-update IDS >> uitvoerbestand.ids Hoewel de commandonaam IDS is, is het in geen geval een vervanging voor een indringdetectiesysteem zoals security/snort. Aangezien freebsd-update gegevens op schijf opslaat, is de mogelijkheid om te knoeien duidelijk. Hoewel deze mogelijkheid verminderd kan worden door de instelling kern.securelevel te gebruiken en de gegevens van freebsd-update op een bestandssysteem dat alleen gelezen kan worden op te slaan wanneer deze niet gebruikt worden, zou een betere oplossing zijn om het systeem met een veilige schijf te vergelijken, zoals een DVD of een veilig opgeslagen externe USB-schijf. Het systeem zal nu geïnspecteerd worden, en er zal een lijst van hun &man.sha256.1;-hashwaarden, zowel de bekende waarde in de uitgave en de huidige geïnstalleerde waarde, afgebeeld worden. Hierom wordt de uitvoer naar het bestand uitvoerbestand.ids gezonden. Het scrollt te snel voorbij om het met het oog te vergelijken, en het vult al snel de gehele consolebuffer op. Deze regels zijn ook extreem lang, maar het uitvoerformaat kan vrij eenvoudig geparsed worden. Geef, om bijvoorbeeld een lijst van alle bestanden te krijgen die verschillen van die in de uitgave, het volgende commando: &prompt.root; cat uitvoerbestand.ids | awk '{ print $1 }' | more /etc/master.passwd /etc/motd /etc/passwd /etc/pf.conf Deze uitvoer is afgekapt, er bestaan veel meer bestanden. Sommige van deze bestanden hebben natuurlijke veranderingen, het /etc/passwd is gewijzigd omdat er gebruikers aan het systeem zijn toegevoegd. In sommige gevallen kunnen er andere bestanden zijn, zoals kernelmodules, die verschillen aangezien freebsd-update ze ge-updated kan hebben. Voeg, om bepaalde bestanden of mappen uit te sluiten, deze toe aan de optie IDSIgnorePaths in /etc/freebsd-update.conf. Dit systeem kan gebruikt worden als deel van een uitgebreide upgrademethode, afgezien van de eerder besproken versie. Tom Rhodes Geschreven door Colin Percival Gebaseerd op notities geleverd door Portsnap: een updategereedschap voor de Portscollectie updaten en upgraden Portsnap updaten en upgraden Het basissysteem van &os; bevat ook een gereedschap om de Portscollectie bij te werken: het hulpmiddel &man.portsnap.8;. Wanneer het wordt uitgevoerd, zal het een verbinding maken met een verre site, de veilige sleutel controleren, en een nieuwe kopie van de Portscollectie downloaden. De sleutel wordt gebruikt om de integriteit van alle gedownloade bestanden te controleren, om er zeker van te zijn dat ze niet tijdens het downloaden zijn gewijzigd. Geef het volgende commando om de nieuwste versie van de bestanden van de Portscollectie te downloaden: &prompt.root; portsnap fetch Looking up portsnap.FreeBSD.org mirrors... 3 mirrors found. Fetching snapshot tag from portsnap1.FreeBSD.org... done. Fetching snapshot metadata... done. Updating from Wed Aug 6 18:00:22 EDT 2008 to Sat Aug 30 20:24:11 EDT 2008. Fetching 3 metadata patches.. done. Applying metadata patches... done. Fetching 3 metadata files... done. Fetching 90 patches.....10....20....30....40....50....60....70....80....90. done. Applying patches... done. Fetching 133 new ports or files... done. Dit voorbeeld laat zien dat &man.portsnap.8; verscheidene patches heeft gevonden en deze met de huidige portsgegevens heeft gecontroleerd. Het geeft ook aan dat het gereedschap eerder is gedraaid, als het voor de eerste keer was gedraaid, had het simpelweg de collectie gedownload. Wanneer &man.portsnap.8; succesvol een fetch-operatie afrondt, bestaan de Portscollectie en de vervolgpatches die de verificatie doorstaan hebben op het plaatselijke systeem. De bijgewerkte bestanden kunnen geïnstalleerd worden door het volgende te typen: &prompt.root; portsnap extract /usr/ports/.cvsignore /usr/ports/CHANGES /usr/ports/COPYRIGHT /usr/ports/GIDs /usr/ports/KNOBS /usr/ports/LEGAL /usr/ports/MOVED /usr/ports/Makefile /usr/ports/Mk/bsd.apache.mk /usr/ports/Mk/bsd.autotools.mk /usr/ports/Mk/bsd.cmake.mk ... Het proces is nu compleet, en applicaties kunnen met de bijgewerkte Portscollectie worden geïnstalleerd of worden bijgewerkt. Geef het volgende commando om de twee processen achter elkaar te draaien: &prompt.root; portsnap fetch update De documentatie bijwerken updaten en upgraden documentatie updaten en upgraden Naast het basissysteem en de Portscollectie is documentatie een integraal onderdeel van het besturingssysteem &os;. Hoewel een actuele versie van de &os;-documentatie altijd beschikbaar is op de &os; website, hebben sommige gebruikers een langzame of helemaal geen permanente netwerkverbinding. Gelukkig zijn er verschillende manieren om de documentatie die bij elke uitgave wordt geleverd bij te werken door een lokale kopie van de nieuwste &os;-documentatie bij te houden. CVSup gebruiken om de documentatie bij te werken De bronnen en de geïnstalleerde kopie van de &os;-documentatie kunnen met CVSup worden bijgewerkt, waarbij een mechanisme wordt gebruikt dat lijkt op degene die voor de broncode van het basissysteem wordt gebruikt (c.f. ). Deze sectie beschrijft: Hoe de documentatiegereedschappen, de gereedschappen die nodig zijn om de &os;-documentatie vanuit de broncode te herbouwen, te installeren. Hoe een kopie van de documentatiebronnen in /usr/doc te downloaden door CVSup te gebruiken. Hoe de &os;-documentatie vanuit de broncode te herbouwen en onder /usr/share/doc te installeren. Sommige bouwopties die door het bouwsysteem van de documentatie ondersteund worden, i.e. de opties die slechts enkele van de verschillende vertalingen van de documentatie bouwen of de opties die een specifiek uitvoerformaat selecteren. CVSup en de documentatiegereedschappen installeren Voor het herbouwen van de &os;-documentatie vanuit de broncode is een aardig grote verzameling gereedschappen nodig. Deze gereedschappen zijn geen deel van het basissysteem van &os; omdat ze een grote hoeveelheid schijfruimte nodig hebben en niet voor alle &os;-gebruikers nuttig zijn; ze zijn alleen nuttig voor die gebruikers die actief nieuwe documentatie voor &os; schrijven of regelmatig hun documentatie vanuit de broncode bijwerken. Alle benodigde gereedschappen zijn beschikbaar als deel van de Portscollectie. De port textproc/docproj is een meester-port die door het &os; Documentatieproject is ontwikkeld om de installatie en toekomstige updates van deze gereedschappen makkelijker te maken. Wanneer er geen &postscript;- of PDF-documentatie nodig is, kan men overwegen om in plaats hiervan de port textproc/docproj-nojadetex te installeren. Deze versie van de documentatiegereedschappen bevat alles behalve de typesetting-engine teTeX. teTeX is een erg grote verzameling van gereedschappen, dus kan het zinvol zijn om de installatie ervan achterwege te laten als PDF-uitvoer niet echt nodig is. Bekijk CVSup gebruiken voor meer informatie over het installeren en gebruiken van CVSup. De documentatiebroncode bijwerken Het hulpmiddel CVSup kan een schone kopie van de documentatiebroncode ophalen, door het bestand /usr/share/examples/cvsup/doc-supfile als een configuratiesjabloon te gebruiken. Voor de standaard update-host is in doc-supfile een nog in te vullen waarde ingevuld, maar &man.cvsup.1; accepteert een hostnaam via de opdrachtregel, dus kan de documentatiebroncode van een van de CVSup-servers worden opgehaald door het volgende te typen: &prompt.root; cvsup -h cvsup.FreeBSD.org -g -L 2 /usr/share/examples/cvsup/doc-supfile Verander cvsup.FreeBSD.org in de dichtstbijzijnde CVSup-server. Zie voor een complete lijst van spiegelsites. De initiële download van de documentatiebroncode kan een tijd duren. Laat het draaien totdat het voltooid is. Toekomstige updates van de documentatiebroncode kunnen opgehaald worden door hetzelfde commando te draaien. Het hulpmiddel CVSup downloadt en kopieert alleen de updates sinds de laatste keer dat het gedraaid werd, dus zou elke keer dat CVSup gedraaid wordt na de eerste complete keer redelijk snel moeten zijn. Nadat de broncode is uitgecheckt, wordt een alternatieve manier om de documentatie bij te werken ondersteund door Makefile van de map /usr/doc. Door SUP_UPDATE, SUP_HOST, en DOCSUPFILE in het bestand /etc/make.conf in te stellen, is het mogelijk om dit te draaien: &prompt.root; cd /usr/doc &prompt.root; make update Een typische verzameling van deze &man.make.1;-opties voor /etc/make.conf is: SUP_UPDATE= yes SUPHOST?= cvsup.FreeBSD.org DOCSUPFILE?= /usr/share/examples/cvsup/doc-supfile Het instellen van de waardes SUPHOST en DOCSUPFILE met ?= staat toe dat ze in de opdrachtregel van make overschreven worden. Dit is de aangeraden manier om opties aan /etc/make.conf toe te voegen, om te voorkomen dat het bestand telkens wanneer er een andere waarde van de optie getest moet worden bewerkt moet worden. Instelbare opties van de documentatiebroncode Het bijwerk- en bouwsysteem van de &os;-documentatie ondersteunt enkele opties die het proces om de documentatie alleen gedeeltelijk bij te werken, of om specifieke vertalingen te bouwen, makkelijker maken. Deze opties kunnen of als systeemwijde opties in het bestand /etc/make.conf worden ingesteld, of als opdrachtregelopties aan het hulpmiddel &man.make.1; worden doorgegeven. De volgende opties zijn er enkelen van: DOC_LANG De lijst van te bouwen en te installeren talen en coderingen, bijvoorbeeld en_US.ISO8859-1 voor alleen de Engelse documentatie. FORMATS Een enkel formaat of een lijst van uitvoerformaten die gebouwd moeten worden. Momenteel worden html, html-split, txt, ps, pdf, en rtf ondersteund. SUPHOST De hostnaam van de CVSup server die gebruikt wordt tijdens het bijwerken. DOCDIR Waar de documentatie te installeren. Dit staat standaard op /usr/share/doc. Bekijk &man.make.conf.5; voor meer make-variabelen die als systeemwijde opties in &os; worden ondersteund. Voor meer make-variabelen die die door het bouwsysteem van de &os;-documentatie ondersteund worden, wordt naar het &os; Documentation Project Primer for New Contributors verwezen. De &os;-documentatie vanuit de broncode installeren Wanneer er een actueel snapshot van de documentatiebroncode is opgehaald in /usr/doc, is alles gereed om de geïnstalleerde documentatie bij te werken. Het volledig bijwerken van alle talen die in de Makefile-optie DOC_LANG zijn gedefinieerd kan worden gedaan door te typen: &prompt.root; cd /usr/doc &prompt.root; make install clean Als make.conf is ingesteld met de juiste opties voor DOCSUPFILE, SUPHOST, en SUP_UPDATE, dan kan de installatiestap worden gecombineerd met het bijwerken van de documentatiebroncode door te typen: &prompt.root; cd /usr/doc &prompt.root; make update install clean Als alleen het bijwerken van een specifieke taal gewenst is, dan kan &man.make.1; worden aangeroepen in een taalspecifieke submap van /usr/doc, i.e.: &prompt.root; cd /usr/doc/en_US.ISO8859-1 &prompt.root; make update install clean De te installeren uitvoerformaten kunnen worden gespecificeerd door de make-variabele FORMATS in te stellen, i.e.: &prompt.root; cd /usr/doc &prompt.root; make FORMATS='html html-split' install clean Marc Fonvieille Gebaseerd op het werk van Documentatieports gebruiken Updaten en upgraden documentatiepakket Updaten en upgraden In de vorige sectie werd er een methode voor het bijwerken van de &os;-documentatie vanaf de broncode gepresenteerd. Het bijwerken gebaseerd op broncode is echter niet voor alle &os;-systemen haalbaar of praktisch. Voor het bouwen van de documentatiebronnen zijn een redelijk grote verzameling van gereedschappen, de documentatie gereedschapskist, een bepaald niveau van bekendheid met CVS en checkouts van broncode vanuit een reservoir nodig, en een aantal handmatige stappen om de uitgecheckte broncode te bouwen. In deze sectie wordt een alternatieve manier beschreven om de geïnstalleerde kopiën van de &os;-documentatie bij te werken; een die de Ports Collectie gebruikt en het mogelijk maakt om: Voorgebouwde versies van de documentatie te downloaden en te installeren, zonder iets lokaal te hoeven bouwen (op deze manier wordt de noodzaak voor een installatie van de gehele documentatie-gereedschapskist voorkomen). De documentatiebronnen te bouwen en ze via het ports-raamwerk te bouwen (de stappen van het uitchecken en bouwen worden iets eenvoudiger gemaakt). Deze twee methoden om de &os;-documentatie bij te werken worden ondersteund door een verzameling van documentatie-ports die maandelijks door het &a.doceng; worden bijgewerkt. Deze zijn vermeld in de &os; Ports Collectie onder de virtuele categorie docs. Documentatie-ports bouwen en installeren De documentatie-ports gebruiken het bouwraamwerk van de ports om het bouwen van documentatie eenvoudiger te maken. Ze automatiseren het proces van het uitchecken van de broncode van de documentatie, het draaien van &man.make.1; met de juiste omgevingsinstellingen en opdrachtregelopties, en ze maken de installatie of deïnstallatie van documentatie net zo eenvoudig als de installatie van elke andere &os;-port of -pakket. Als een extra eigenschap registreren de documentatie-ports, wanneer ze lokaal zijn gebouwd, een afhankelijkheid naar de ports van de documentatie-gereedschapskist, zodat de laatste ook automatisch is geïnstalleerd. De organisatie van de documentatie-ports is als volgt: Er is een meester-port, misc/freebsd-doc-en, waar de bestanden van de documentatie-ports gevonden kunnen worden. Het is de basis van alle documentatie-ports. Standaard bouwt het alleen de Engelstalige documentatie. Er is een alles-in-één port, misc/freebsd-doc-all, en het bouwt en installeert alle documentatie in alle beschikbare talen. Ten slotte is er een slaaf-port voor elke vertaling, b.v. misc/freebsd-doc-hu voor de documenten in het Hongaars. Ze zijn allemaal afhankelijk van de meester-port en installeren de vertaalde documentatie van de respectievelijke taal. Gebruik de volgende commando's (als root) om een documentatieport vanaf de broncode te installeren: &prompt.root; cd /usr/ports/misc/freebsd-doc-en &prompt.root; make install clean Dit zal de Engelstalige documentatie in gesplitst HTML-formaat (hetzelfde als dat op wordt gebruikt) in de map /usr/local/share/doc/freebsd bouwen en installeren. Algemene knoppen en opties Er zijn vele opties om het standaardgedrag van de documentatie-ports aan te passen. Het volgende is slechts een korte lijst: WITH_HTML Staat bouwen van het HTML-formaat toe: een enkel HTML-bestand per document. De opgemaakte documentatie wordt naar gelang in een bestand genaamd article.html, of book.html, met afbeeldingen opgeslagen. WITH_PDF Staat bouwen van het &adobe; Portable Document Format toe, te gebruiken met &adobe; &acrobat.reader;, Ghostscript, of andere PDF-lezers. De opgemaakte documentatie wordt naar gelang opgeslagen in een bestand genaamd article.pdf of book.pdf opgeslagen. DOCBASE Waar de documentatie te installeren. Standaard is dit /usr/local/share/doc/freebsd. Merk op dat de standaard doelmap afwijkt van de map die door de CVSup-methode wordt gebruikt. Dit komt omdat er een port wordt geïnstalleerd, en ports worden normaliter onder de map /usr/local geïnstalleerd. Dit kan veranderd worden door de variabele PREFIX toe te voegen. Hier is een kort voorbeeld over hoe de bovengenoemde variabelen te gebruiken om de Hongaarse documentatie in Portable Document Format te installeren: &prompt.root; cd /usr/ports/misc/freebsd-doc-hu &prompt.root; make -DWITH_PDF DOCBASE=share/doc/freebsd/hu install clean Documentatiepakketten gebruiken Voor het bouwen van de documentatie-ports vanaf broncode, zoals beschreven in de vorige sectie, is een lokale installatie van de documentatie-gereedschapskist en wat schijfruimte voor het bouwen van de ports nodig. Wanneer de bronnen voor het installeren van de documentatie-gereedschapskist niet aanwezig zijn, of wanneer het bouwen vanaf broncode te veel schijfruimte in beslag neemt, is het nog steeds mogelijk om de vooraf gebouwde versies van de documentatie-ports te installeren. Het &a.doceng; bereidt maandelijkse versies van de &os; documentatiepakketten voor. Deze binaire pakketten kunnen met elk van de meegeleverde pakketgereedschappen, zoals &man.pkg.add.1;, &man.pkg.delete.1;, enzovoorts gebruikt worden. Wanneer binaire pakketten worden gebruikt, zal de &os; documentatie in alle beschikbare formaten voor de gegeven taal geïnstalleerd worden. Het volgende commando bijvoorbeeld zal het nieuwste vooraf gebouwde pakket van de Hongaarse documentatie installeren: &prompt.root; pkg_add -r hu-freebsd-doc Pakketten hebben het volgende naamformaat welke afwijkt van de naam van de overeenkomstige port: taal-freebsd-doc. Hier is taal het korte formaat van de taalcode, i.e. hu voor Hongaars, of zh_cn voor Vereenvoudigd Chinees. Documentatieports bijwerken Voor het bijwerken van een eerder geïnstalleerde documentatieport is elk gereedschap voor het bijwerken van ports geschikt. Het volgende commando bijvoorbeeld werkt de geïnstalleerde Hongaarse documentatie bij via het gereedschap ports-mgmt/portupgrade door alleen pakketten te gebruiken: &prompt.root; portupgrade -PP hu-freebsd-doc Pav Lucistnik Gebaseerd op informatie geleverd door Docsnap gebruiken updaten en upgraden Docsnap updaten en upgraden Docscnap is een &man.rsync.1;-reservoir voor het bijwerken van geïnstalleerde &os;-documentatie op een relatief gemakkelijke en snelle manier. Een Docsnap server volgt de documentatiebroncode en bouwt ze elk uur in HTML-formaat. De port textproc/docproj is niet nodig met Docsnap aangezien er alleen patches voor de gebouwde documentatie bestaan. De enige benodigdheid om deze techniek te gebruiken is de port of het pakket net/rsync. Gebruik het volgende commando om het toe te voegen: &prompt.root; pkg_add -r rsync Docsnap is eigenlijk ontwikkeld om de documentatie die in /usr/share/doc is geïnstalleerd bij te werken, maar de volgende voorbeelden kunnen ook voor andere mappen worden gebruikt. Voor gebruikersmappen heeft het geen root-rechten nodig. Geef het volgende commando om de documentatie bij te werken: &prompt.root; rsync -rltvz docsnap.sk.FreeBSD.org::docsnap /usr/share/doc Er is momenteel slechts één Docsnap-server; de bovengenoemde host docsnap.sk.FreeBSD.org. Gebruik hier niet de vlag omdat er tijdens make installworld wat dingen in /usr/share/doc worden geïnstalleerd, die dan per ongeluk verwijderd zouden worden. Gebruik in plaats daarvan dit commando om op te ruimen: &prompt.root; rsync -rltvz --delete docsnap.sk.FreeBSD.org::docsnap/??_??\.\* /usr/share/doc Het volgende commando dient gebruikt te worden als er een deelverzameling van de documentatie, bijvoorbeeld alleen de Engelse documentatie, bijgewerkt moet worden: &prompt.root; rsync -rltvz docsnap.sk.FreeBSD.org::docsnap/en_US.ISO8859-1 /usr/share/doc ]]> Een ontwikkelingstak volgen -CURRENT -STABLE Er zijn twee ontwikkeltakken voor &os;: &os.current; en &os.stable;. Deze sectie licht beiden toe en beschrijft hoe een systeem bijgewerkt te houden met elke tak. &os.current; wordt eerst behandeld, daarna &os.stable;. Bijblijven met &os; Bedenk dat &os.current; het nieuwste van het nieuwste is van &os; ontwikkeling. Van &os.current; gebruikers wordt verwacht dat ze veel technische kennis hebben en capabel zijn om zelfstandig lastige systeemproblemen op te lossen. Nieuwe gebruikers van &os; kunnen het beste twee keer nadenken alvorens het te installeren. Wat is &os.current;? momentopname &os.current; is de laatste werkende set broncode voor &os;. Dit bevat werk in uitvoering, experimentele wijzigingen en overgangsmechanismes die mogelijk wel of niet meegenomen worden in de volgende officiële uitgave van het besturingssysteem. Alhoewel veel &os;-ontwikkelaars de broncode van &os.current; dagelijks compileren, zijn er periodes dat de broncode niet compileerbaar is. Deze problemen worden zo snel mogelijk gerepareerd, maar het is mogelijk dat &os.current; een ramp veroorzaakt in plaats van dat het de gewenste functionaliteit levert. Dit ligt geheel aan het moment waarop de broncode is opgehaald. Wie heeft &os.current; nodig? &os.current; is beschikbaar voor drie primaire aandachtsgroepen: Leden van de &os;-gemeenschap die actief werken aan een deel van de broncode voor wie current een echte eis is. Leden van de &os;-gemeenschap die actief testen en tijd hebben om problemen op te lossen om zeker te stellen dat &os.current; zo gezond als mogelijk is. Er zijn ook mensen die actuele suggesties maken over wijzigingen en de algemene richting van &os; en die patches opsturen om deze te implementeren. Diegenen die alleen een oogje in het zeil willen houden of de huidige bronnen gebruiken ter referentie (bijvoorbeeld voor het lezen en niet het draaien). Deze mensen geven ook regelmatig commentaar of dragen bij in de code. Wat is &os.current; <emphasis>niet</emphasis>? Een snelle manier om pre-release versies te krijgen omdat bekend is dat er een aantal leuke nieuwe mogelijkheden in zitten en het leuk is deze als eerste te gebruiken. Het als eerste gebruiken van nieuwe mogelijkheden betekent ook de eerste zijn die nieuwe bugs ontdekt. Een snelle manier om bugfixes te krijgen. Elke willekeurige versie van &os.current; heeft waarschijnlijk net zoveel nieuwe bugs als dat er bugs opgelost zijn. Op welke manier dan ook officieel ondersteund. We doen onze best om mensen echt te helpen in één van de drie legitieme &os.current; groepen maar er is simpelweg niet genoeg tijd om technische ondersteuning te leveren. Dit is niet omdat we gemene en vervelende mensen zijn die anderen niet willen helpen (we zouden niet eens aan &os; werken als we dat durfden). De ontwikkelaars kunnen simpelweg geen honderd berichten per dag beantwoorden én aan &os; werken. Bij de keuze tussen het verbeteren van &os; en vragen beantwoorden over experimentele code, kiezen ontwikkelaars voor het eerste. &os.current; gebruiken -CURRENT gebruiken Neem een abonnement op de mailinglijsten &a.current.name; en &a.svn-src-head.name;. Dit is niet alleen een goed idee, het is essentieel. Geen berichten ontvangen van de lijst &a.current.name; betekent geen commentaar zien dat mensen maken over de huidige staat van het systeem en dus waarschijnlijk struikelen over problemen die anderen al gevonden en opgelost hebben. Nog belangrijker is het missen van belangrijke informatie die kritisch kan zijn voor een systeem. De lijst &a.svn-src-head.name; biedt de mogelijkheid de wijzigingsboodschap te zien voor elke wijziging die gemaakt wordt, samen met relevante informatie over mogelijke bijwerkingen. Ga om op deze lijsten of één van de andere beschikbare lijsten te abonneren naar &a.mailman.lists.link; en klik op de gewenste lijst. Instructies over de rest van de procedure zijn daar beschikbaar. Als u geïnteresseerd bent in het volgen van veranderingen voor de gehele broncodeboom, raden wij u aan een abonnement te nemen op de &a.svn-src-all.name; lijst. Haal de broncode van een &os; mirrorsite. Dit kan op de volgende twee manieren: cvsup cron -CURRENT Synchroniseren met CVSup Gebruik het programma cvsup met de supfile genaamd standard-supfile uit /usr/share/examples/cvsup. Dit is de geadviseerde methode, omdat de gehele collectie in één keer wordt binnengehaald en daarna alleen hetgeen wat gewijzigd is. Veel mensen draaien cvsup vanuit de cron en houden daarmee hun broncode automatisch bijgewerkt. De voorbeeld supfile dient aangepast te worden om cvsup in te stellen voor uw omgeving. Het voorbeeld standard-supfile is bedoeld om een specifieke beveiligingstak van &os; te volgen, niet &os.current;. U moet dit bestand bewerken en de volgende regel vervangen: *default release=cvs tag=RELENG_X_Y door deze: *default release=cvs tag=. Voor een gedetailleerde uitleg over bruikbare tags wordt naar de sectie CVS Tags van het Handboek verwezen. -CURRENT Synchroniseren met CTM Gebruik de CTM faciliteit. Bij een slechte verbinding, dure connecties of alleen e-mail toegang, is CTM een optie. Het werkt echter lastig en geeft mogelijk corrupte bestanden. Dit zorgt ervoor dat het zelden gebruikt wordt, dat de kans verhoogt dat het niet werkt voor redelijk lange periodes. Het advies is CVSup te gebruiken. Als de broncode wordt opgehaald om te draaien en niet alleen om naar te kijken, haal dan alles op van &os.current; en niet alleen geselecteerde delen. De reden hiervoor is dat verschillende delen van de code afhangen van updates op andere plekken en het compileren van een onderdeel gegarandeerd problemen oplevert. -CURRENT compileren Voordat &os.current; gecompileerd wordt is het raadzaam om de Makefile in /usr/src aandachtig te bekijken. Het is handig om de eerste keer op zijn minst de kernel en de wereld opnieuw te bouwen als onderdeel van het updateproces. Via de &a.current; en /usr/src/UPDATING is het mogelijk op de hoogte te blijven van mogelijke wijzigingen in de opstartprocedures die soms nodig zijn tussen verschillende versies. Wees actief! Ervaringen van &os.current;-gebruikers zijn belangrijk, zeker als het gaat om suggesties voor verbeteringen of bugfixes. Suggesties met bijbehorende code worden enthousiast ontvangen! &os; stabiel houden Wat is &os.stable;? -STABLE &os.stable; is de ontwikkeltak waaruit grote releases gemaakt worden. Wijzigingen in deze tak gaan in een ander tempo en met de algemene aanname dat ze eerst in &os.current; worden ingebracht ter test. Dit is nog steeds een ontwikkeltak, echter dit betekent dat op elk gegeven moment de code voor &os.stable; wel of niet geschikt is voor een speciaal doel. Het is simpelweg een andere ontwikkelomgeving en geen bron voor eindgebruikers. Wie heeft &os.stable; nodig? Bij interesse in het bijhouden van of bijdragen aan het &os;-ontwikkelproces, speciaal als het gerelateerd is aan de volgende versie van &os;, is het volgen van &os.stable; het overwegen waard. Ondanks dat security fixes ook in de &os.stable;-tak komen, hoeft dit niet per se. In elke beveiligingswaarschuwing voor &os; wordt uitgelegd uit hoe het probleem opgelost kan worden voor de release die het betreft. Dit is niet helemaal waar. Oude releases van &os; kunnen niet eeuwig ondersteund worden, ook al duurt ondersteuning vele jaren. Een volledige beschrijving van het huidige beveiligingsbeleid voor oudere releases van &os; staat op http://www.FreeBSD.org/security/. Het volgen van de volledige ontwikkeltak alleen om veiligheidsredenen levert ongetwijfeld ongewenste wijzigingen op. Ondanks het voornemen ervoor te zorgen dat de &os.stable;-tak compileert en altijd draait, wordt dit niet gegarandeerd. Terwijl code ontwikkeld wordt in &os.current; voordat die in &os.stable; verwerkt wordt, draaien meer mensen &os.stable; dan &os.current;, dus het is onontkoombaar dat bugs en randgevallen soms in &os.stable; gevonden worden die niet in &os.current; bekend waren. Om deze redenen wordt niet aangeraden &os.stable; blindelings te volgen en het is extra belangrijk geen productieservers bij te werken naar &os.stable; zonder de code te testen in een testomgeving. Als de mogelijkheden om dit te doen niet beschikbaar zijn, dan is het advies de meest recente release van &os; te draaien en dan de binaire update methode te hanteren om bij te werken tussen verschillende releases. &os.stable; gebruiken &os.stable; gebruiken Neem een abonnement op de lijst &a.stable.name;. Deze biedt informatie over onderdelen van de build die mogelijk verschijnen in &os.stable; of eventuele andere kwesties die speciale aandacht vereisen. Ontwikkelaars kondigen in deze mailinglijst ook aan wanneer ze overwegen om een controversiële fix of aanpassing willen maken, waardoor de gebruikers een kans hebben om te reageren als ze goede redenen hebben tegen de voorgestelde wijziging. Wordt lid van de relevante SVN-lijst voor de tak die u volgt. Als u bijvoorbeeld de tak 7-STABLE volgt, wordt u lid van de &a.svn-src-stable-7.name; lijst. Dit stelt u in staat om het commit-log-bericht te bekijken voor elke verandering die is gemaakt, tezamen met relevante informatie over mogelijke bijwerkingen. Ga om te abonneren op deze lijsten, of één van de andere beschikbare lijsten naar &a.mailman.lists.link; en klik op de lijst waarop een abonnement gewenst is. Instructies over de rest van de procedure zijn daar beschikbaar. Als u geïnteresseerd bent in het volgen van veranderingen voor de gehele broncodeboom, raden wij u aan een abonnement te nemen op de &a.svn-src-all.name; lijst. Kijk op de webpagina Snapshots om een systeem te installeren van een maandelijkse snapshot van &os.stable;. Het is ook mogelijk om de meest recente &os.stable; release te installeren van de mirrorsites. Volg de onderstaande instructies om een systeem bij te werken naar de meest recente &os.stable; broncode. Als al een vorige release van &os; draait en bijgewerkt moet worden via de broncodes dan kan dat via de &os; mirrorsites. Dit kan op één van de twee volgende manieren: cvsup cron &os.stable; synchroniseren met CVSup Gebruik het programma cvsup met de supfile stable-supfile uit de map /usr/share/examples/cvsup. Dit is de aanbevolen methode omdat het hiermee mogelijk is de volledige collectie te downloaden en daarna alleen hetgeen wat veranderd is. Veel mensen draaien cvsup vanuit de cron om de broncodes automatisch bij te werken. Het voorbeeld van de supfile dient aangepast en ingesteld te worden voor de omgeving waarin het instellingenbestand gebruikt wordt. &os.stable; synchroniseren met CTM Gebruik CTM als er geen snelle, goedkope verbinding is met internet. Dan is dit de methode om te gebruiken. Als er snelle on-demand toegang nodig is tot de broncode en bandbreedte is geen overweging, gebruik dan cvsup of ftp. Gebruik anders CTM. &os.stable; compileren Lees alvorens &os.stable; te compileren goed de Makefile in /usr/src. Het is handig om de eerste keer op zijn minst de kernel en de wereld opnieuw te bouwen als onderdeel van het updateproces. Via de &a.stable; en /usr/src/UPDATING is het mogelijk op de hoogte te blijven van mogelijke wijzigingen in de opstartprocedures die soms nodig zijn tussen verschillende releases. Broncode synchroniseren Er zijn verschillende manieren om een internet (of e-mail) verbinding te gebruiken om bij te blijven met elk onderdeel van de &os; projectbronnen of alle onderdelen, afhankelijk van het interessegebied. De primaire diensten zijn Anonieme CVS en CTM. Ondanks dat het mogelijk is om alleen delen van de broncode bij te werken, is de enige ondersteunde methode de totale broncode bijwerken en zowel userland (alle programma's die in gebruikersruimte draaien, zoals programma's in /bin en /sbin) als de kernel opnieuw compileren. Als alleen delen van de broncode worden bijgewerkt, alleen de kernel of alleen het userland, resulteert dat vaak in problemen. Deze problemen kunnen verschillen van compileerfouten tot kernel panics of corruptie van gegevens. CVS anoniem Anonieme CVS en CVSup gebruiken het pull model om broncode bij te werken. In het geval van CVSup start de gebruiker (of een cron script) het programma cvsup waarbij het communiceert met een cvsupd server om bestanden bij te werken. De ontvangen updates zijn op de minuut nauwkeurig en ze komen alleen wanneer dat is ingesteld. Updates kunnen eenvoudig beperkt worden tot specifieke bestanden of mappen uit een interessegebied. Updates worden automatisch gegenereerd door een server, aan de hand van wat is ingesteld. Anonieme CVS is veel eenvoudiger dan CVSup omdat dat alleen een uitbreiding is van CVS die de mogelijkheid biedt om wijzigingen direct van een CVS repository op afstand te halen. CVSup kan dit veel efficiënter doen, maar anonieme CVS is makkelijker in het gebruik. CTM CTM aan de andere kant maakt geen vergelijking tussen de aanwezige bronnen en die op de master server. In plaats daarvan wordt een script uitgevoerd dat wijzigingen in bestanden ziet sinds de vorige keer dat is bijgewerkt en die meerdere keren per dag worden uitgevoerd op de master CTM machine. Elke ontdekte wijziging wordt gecomprimeerd, krijgt een volgnummer toegekend en wordt gecodeerd voor verzending via e-mail (in leesbare ASCII). Deze CTM delta's kunnen dan aangeleverd worden aan &man.ctm.rmail.1; die ze automatisch decodeert, controleert en toepast in de gebruikerskopie van de bronnen. Dit proces is veel efficiënter dan CVSup en claimt minder systeembronnen omdat het model push in plaats van pull is. Er zijn andere nadelen. Als per ongeluk een deel van het archief wordt verwijderd, kan CVSup dat detecteren en het beschadigde deel repareren. CTM doet dit niet en als een deel van de broncode wordt verwijderd (en er geen backup is), dan moet er opnieuw begonnen worden (vanaf de meest recente CVS base delta en moet alles opnieuw opgebouwd worden met CTM. Met Anonymous CVS kan simpelweg het slechte deel verwijderd worden alvorens weer te synchroniseren. De <quote>wereld</quote> opnieuw bouwen world opnieuw bouwen Zodra de lokale broncode gesynchroniseerd is met een bepaalde versie van &os; (&os.stable;, &os.current;, enzovoort) kan de broncode gebruikt worden om een systeem te herbouwen. Maak een backup Het kan niet vaak genoeg verteld worden hoe belangrijk het is om een backup te maken van een systeem vóór deze taak uit te voeren. Ook al is het opnieuw bouwen van de wereld vrij simpel (als deze instructies gevolgd worden), er worden ongetwijfeld ooit fouten gemaakt, misschien zelfs in de broncode, die het onmogelijk maken om een systeem op te starten. Wees ervan verzekerd dat er een backup gemaakt is en dat er een reparatiediskette of cd-rom bij de hand is. Deze wordt waarschijnlijk nooit gebruikt maar better safe than sorry. Abonneer op de juiste mailinglijsten mailinglijst De &os.stable; en &os.current; takken zijn van nature in ontwikkeling. Mensen die bijdragen aan &os; zijn menselijk en foutjes ontstaan regelmatig. Soms zijn deze foutjes onschadelijk, ze geven dan hooguit een nieuwe diagnostische waarschuwing weer. Maar de wijziging kan ook catastrofaal zijn en ervoor zorgen dat een systeem niet meer opstart of bestandssystemen vernietigt (of erger). Als problemen zoals deze voorkomen wordt er een heads up naar de juiste mailinglijst gestuurd, waarin uitgelegd wordt wat het probleem is en welke systemen het raakt. Er wordt een all clear bericht gestuurd als het probleem is opgelost. &os.stable; of &os.current; volgen zonder de &a.stable; of &a.current; te volgen is vragen om problemen. Gebruik geen <command>make world</command> Veel oudere documentatie raadt aan om make world te gebruiken. In dat geval worden er belangrijke stappen overgeslagen en gebruik het commando alleen als er voldoende kennis over aanwezig is. In bijna alle omstandigheden is make world verkeerd en de procedure die hier beschreven is hoort in plaats daarvan gebruikt te worden. De universele wijze om een systeem bij te werken Om uw systeem bij te werken, dient u /usr/src/UPDATING te controleren op eventuele pre-buildworld stappen die nodig zijn voor uw versie van de broncode en daarna de procedure te gebruiken die hier beschreven staat. Deze bijwerkstappen nemen aan dat u nu een oude versie van &os; gebruikt, die uit een oude compiler, een oude kernel, een oude wereld en oude instellingenbestanden bestaat. Onder wereld worden de binairen, bibliotheken, en programmeerbestanden van het kernsysteem verstaan. De compiler is deel van wereld, maar heeft enkele speciale aandachtspunten. We nemen ook aan dat u reeds de broncode van een nieuwer systeem heeft verkregen. Bekijk, als de bronnen op een bepaald systeem ook oud zijn, voor uitgebreide hulp over het synchroniseren ervan naar een nieuwere versie. Het bijwerken van het systeem vanaf de broncode is wat subtieler dan het op het eerste gezicht lijkt, en de ontwikkelaars van &os; vonden het in de loop der jaren nodig om de aangeraden methode redelijk drastisch te veranderen met het aan het licht komen van nieuwe soorten onontwijkbare afhankelijkheden. De rest van deze sectie beschrijft de rationale achter de huidige aanbevolen bijwerkmethode. Elke succesvolle bijwerkmethode krijgt te maken met de volgende punten: Het kan voorkomen dat de oude compiler de nieuwe kernel niet kan compileren. (Oude compilers bevatten soms bugs.) De nieuwe kernel dient dus met de nieuwe compiler gebouwd te worden. In het bijzonder moet de nieuwe compiler gebouwd worden voordat de nieuwe kernel gebouwd wordt. Dit betekent niet per se dat de nieuwe compiler geïnstalleerd moet worden voordat de nieuwe kernel gebouwd wordt. De nieuwe wereld kan afhankelijk zijn van mogelijkheden van de nieuwe kernel. Dus moet de nieuwe kernel worden geïnstalleerd voordat de nieuwe wereld wordt geïnstalleerd. De eerste twee gevallen zijn de basis voor de methode buildworld, buildkernel, installkernel, installworld die we in de volgende paragrafen beschrijven. Dit is geen uitputtende lijst van alle redenen waarom het huidige aanbevolen bijwerkproces de voorkeur verdient. Wat minder voor de hand liggende redenen worden hieronder genoemd: Het kan zijn dat de oude wereld niet correct draait op de nieuwe kernel, dus moet de nieuwe wereld onmiddellijk na het installeren van de nieuwe kernel geïnstalleerd worden. Sommige instellingen moeten veranderd worden voordat de nieuwe wereld wordt geïnstalleerd, maar anderen kunnen de oude wereld kapot maken. Vandaar dat over het algemeen twee verschillende bijwerkstappen voor de instellingen nodig zijn. Voor het grootste gedeelte houdt het bijwerkproces zich alleen bezig met het vervangen of toevoegen van bestanden; bestaande oude bestanden worden niet verwijderd. Dit kan in sommige gevallen problemen geven. Als een gevolg zal de bijwerkprocedure soms aangeven dat bepaalde bestanden tijdens bepaalde stappen handmatig verwijderd dienen te worden. Dit kan in de toekomst eventueel geautomatiseerd worden. Deze zorgen hebben tot het volgende aanbevolen bijwerkproces geleid. Merk op dat het gedetailleerde proces voor bepaalde updates aanvullende stappen nodig kan hebben, maar dit kernproces zou de komende tijd ongewijzigd moeten blijven: make buildworld Dit compileert eerst de nieuwe compiler en enkele aanverwante gereedschappen, daarna wordt de nieuwe compiler gebruikt om de rest van de nieuwe wereld te compileren. Het resultaat komt in /usr/obj te staan. make buildkernel In tegenstelling tot de oude aanpak, die &man.config.8; en &man.make.1; gebruikt, gebruikt dit de nieuwe compiler die in /usr/obj verblijft. Dit beschermt u tegen mismatches tussen de compiler en de kernel. make installkernel Plaatst de nieuwe kernel en kernelmodules op de schijf, waardoor het mogelijk wordt om met de nieuw bijgewerkte kernel op te starten. Start opnieuw op in enkele-gebruikersmodus. De enkele-gebruikersmodus minimaliseert problemen met het bijwerken van software die al draait. Het minimaliseert ook problemen die opduiken door een oude wereld op een nieuwe kernel te draaien. mergemaster Dit voert wat initiële updates aan instellingenbestanden uit ter voorbereiding op de nieuwe wereld. Het kan bijvoorbeeld nieuwe gebruikersgroepen aan het systeem, of nieuwe gebruikersnamen aan de wachtwoorddatabase toevoegen. Dit is vaak nodig wanneer er nieuwe groepen of speciale accounts voor systeemgebruikers zijn toegevoegd sinds de laatste keer bijwerken, zodat de stap installworld zonder problemen de nieuw geïnstalleerde namen van systeemgebruikers of systeemgroepen kan gebruiken. make installworld Kopieert de wereld van /usr/obj. U heeft nu een nieuwe kernel en een nieuwe wereld op schijf staan. mergemaster Nu kunt u de overgebleven instellingenbestanden bijwerken, aangezien u een nieuwe wereld op schijf heeft staan. Start opnieuw op. Een volledige nieuwe start van de machine is nodig om de nieuwe kernel en de nieuwe wereld met nieuwe instellingenbestanden te laden. Merk op dat als u van de ene uitgave van dezelfde tak van &os; bijwerkt naar een recentere uitgave van dezelfde tak, i.e. van 7.0 naar 7.1, dat deze procedure dan niet absoluut nodig is, aangezien het onwaarschijnlijk is dat u serieuze problemen krijgt met de compiler, kernel, gebruikersland en instellingenbestanden. De oudere aanpak met make world gevolgd door het bouwen en installeren van een nieuwe kernel kan voor kleine updates goed genoeg zijn. Maar mensen die deze procedure niet volgen tijdens het bijwerken tussen grote uitgaven kunnen wat problemen verwachten. Het is ook goed om op te merken dat veel upgrades (i.e. 4.X naar 5.0) wat specifieke aanvullende stappen nodig hebben (bijvoorbeeld het hernoemen of verwijderen van specifieke bestanden voorafgaand aan installworld). Lees het bestand /usr/src/UPDATING zorgvuldig, met name het einde, waar het huidig aangeraden bijwerkproces expliciet wordt beschreven. Deze procedure is in de loop der tijd veranderd aangezien de ontwikkelaars zagen dat het onmogelijk was om bepaalde mismatch-problemen volledig te voorkomen. Hopelijk blijft de huidige procedure voor een lange tijd stabiel. Het bijwerken van &os; 3.X of eerdere uitgaven is wat lastiger; lees UPDATING zorgvuldig door als u zo'n soort upgrade moet uitvoeren. Samengevat is de huidige aanbevolen manier om &os; vanaf broncode bij te werken: &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; make buildworld &prompt.root; make buildkernel &prompt.root; make installkernel &prompt.root; shutdown -r now Er zijn een aantal zeldzame gevallen waarin mergemaster -p nog een keer moet draaien voor de stap met buildworld. Deze staan beschreven in UPDATING. In het algemeen kan deze stap echter zonder risico worden overgeslagen als er niet tussen een of meer hoofdversies wordt bijgewerkt. Nadat installkernel succesvol is afgerond, dient er in single-user modus opgestart te worden (met boot -s vanaf de loaderprompt). Draai dan: &prompt.root; adjkerntz -i &prompt.root; mount -a -t ufs &prompt.root; mergemaster -p &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; make installworld &prompt.root; mergemaster &prompt.root; reboot Lees verdere uitleg De hierboven beschreven volgorde is alleen een korte samenvatting. Ook de volgende secties lezen geeft een beter beeld van elke stap, met name als er een op maat gemaakte kernelinstelling wordt gebruikt. <filename>/usr/src/UPDATING</filename> lezen Lees voor verder te gaan /usr/src/UPDATING (of het gelijknamige bestand waar de kopie van de broncode ook staat). Dit bestand kan belangrijke informatie bevatten over mogelijke problemen of specificeert de volgorde waarin bepaalde commando's gestart moeten worden. Als UPDATING tegenstrijdig is met wat hier wordt beschreven, heeft UPDATING voorrang. UPDATING lezen is geen acceptabele vervanging voor het abonneren op de correcte mailinglijst zoals eerder beschreven. De twee vullen elkaar aan en zijn niet exclusief. <filename>/etc/make.conf</filename> controleren make.conf Controleer /usr/share/examples/etc/make.conf en /etc/make.conf. Het eerste bestand bevat standaard definities, waarvan de meeste uitgecommentarieerd zijn. Om hiervan gebruik te maken als het systeem opnieuw opgebouwd wordt vanuit de broncode, moeten ze toegevoegd worden aan /etc/make.conf. Bedenk dat alles wat toegevoegd wordt aan /etc/make.conf ook gebruikt wordt bij elk make commando. Het is dus verstandig om daar redelijke waardes in te vullen voor een systeem. Een typische gebruiker wil waarschijnlijk de regels CFLAGS en NO_PROFILE uit /usr/share/examples/etc/make.conf kopieren naar /etc/make.conf en het commentaar verwijderen. Bekijk de andere definities (COPTFLAGS, NOPORTDOCS, enzovoort) en bepaal of deze relevant zijn. <filename>/etc</filename> bijwerken De map /etc bevat een groot deel van de systeeminstellingen en scripts die gestart worden tijdens de systeemstart. Sommige van deze scripts verschillen van versie tot versie in &os;. Sommige van de instellingenbestanden worden dagelijks gebruikt voor het draaien van een systeem. In het bijzonder /etc/group. Er zijn gevallen geweest waarbij het installatiegedeelte van make installworld een aantal gebruikersnamen of groepen verwachtte. Als er een upgrade wordt uitgevoerd is het waarschijnlijk dat deze gebruikers of groepen niet bestaan. Dit levert problemen op bij upgraden. In sommige gevallen controleert make buildworld of deze gebruikers of groepen bestaan. Een voorbeeld hiervan is het toevoegen van de gebruiker smmsp. Gebruikers hadden een falend installatieproces toen &man.mtree.8; probeerde om /var/spool/clientmqueue te creëren. &man.mergemaster.8; kan in voorbereidende modus gedraaid worden als de optie wordt meegegeven. Dan worden alleen de bestanden vergeleken die essentieel zijn voor het succes van buildworld of installworld: &prompt.root; cd /usr/src/usr.sbin/mergemaster &prompt.root; ./mergemaster.sh -p In paranoide beheerdersmodus kan er gecontroleerd worden welke bestanden op een systeem eigendom zijn van de groep die wordt hernoemd of verwijderd: &prompt.root; find / -group GID -print Dit commando toont alle bestanden die eigendom zijn van de groep GID (een groepsnaam of een numeriek groeps-ID). Systeem naar single-user modus brengen single-user modus Het kan zijn dat een systeem in single-user modus gecompileerd moet worden. Buiten het duidelijke voordeel dat de operatie iets sneller verloopt, is het voordeel dat bij een herinstallatie van een systeem een aantal belangrijke systeembestanden waaronder binaire systeembestanden, bibliotheken, include bestanden, enzovoort, worden aangepast, iets wat op een actief systeem vragen om problemen is (zeker als er actieve gebruikers op een systeem aanwezig zijn). multi-user modus Een andere methode is het systeem compileren in multi-user modus en daarna naar single-user modus gaan voor de installatie. Bij deze methode moeten de volgende stappen gevolgd worden. Het overschakelen naar single-user modus kan uitgesteld worden tot en met installkernel of installworld. Een supergebruiker kan als volgt een draaiend systeem naar single-user modus overgeschakelen: &prompt.root; shutdown now Als alternatief kan tijdens het opstarten de optie worden gekozen. Het systeem start dan in single-user modus. Op de shell prompt moet dan worden ingegeven: &prompt.root; fsck -p &prompt.root; mount -u / &prompt.root; mount -a -t ufs &prompt.root; swapon -a Hierdoor worden de bestandssystemen gecontroleerd, / met lees en schrijf rechten opnieuw gemount, worden alle andere UFS bestandssystemen die in /etc/fstab staan gemount en wordt swap ingeschakeld. Als de CMOS-klok ingesteld is naar de lokale tijd en niet naar GMT (dit is waar als het resultaat van &man.date.1; niet de correcte tijd en zone weergeeft), dan is het misschien handig om het volgende commando te starten: &prompt.root; adjkerntz -i Dit zorgt ervoor dat de lokale tijdzoneinstellingen correct ingesteld worden. Zonder deze instelling kunnen er later problemen ontstaan. <filename>/usr/obj</filename> verwijderen Als delen van een systeem opnieuw gebouwd worden, worden ze standaard geplaatst in mappen onder /usr/obj. Deze mappen schaduwen de mappen onder /usr/src. Het proces make buildworld kan versneld worden en problemen met afhankelijkheden kunnen voorkomen worden als deze map wordt verwijderd. Sommige bestanden onder /usr/obj hebben mogelijk de optie niet aanpassen ingesteld (zie &man.chflags.1;) die eerst verwijderd moet worden: &prompt.root; cd /usr/obj &prompt.root; chflags -R noschg * &prompt.root; rm -rf * Broncode van het basissysteem hercompileren Uitvoer bewaren Het is een goed idee om de uitvoer van &man.make.1; te bewaren in een ander bestand. Als er iets misgaat is er een kopie van de foutmelding aanwezig. Hoewel dit misschien niet helpt in de diagnose van wat er fout is gegaan, kan het anderen helpen als het probleem wordt aangegeven in een &os; mailinglijst. De makkelijkste manier om dit te doen is door het commando &man.script.1; te gebruiken, met een parameter die de naam specificeert waar de uitvoer naartoe moet. Dit moet direct gedaan worden vóór het herbouwen van de wereld, zodat het proces klaar is moet exit worden ingegeven: &prompt.root; script /var/tmp/mw.out Script started, output file is /var/tmp/mw.out &prompt.root; make TARGET … compile, compile, compile … &prompt.root; exit Script done, … Bewaar de uitvoer in deze stap niet in /tmp. Deze map wordt mogelijk opgeschoond tijdens de volgende herstart. Een betere plaats om dit bestand te bewaren is de map /var/tmp (zoals in het vorige voorbeeld) of in de thuismap van root. Basissysteem compileren Ga naar de map /usr/src, tenzij de broncode ergens anders staat, in welk geval naar die map gegaan moet worden: &prompt.root; cd /usr/src make Om de wereld opnieuw te bouwen moet het commando &man.make.1; gebruikt worden. Dit commando leest zijn instructies uit het bestand Makefile, dat beschrijft hoe de programma's die samen &os; vormen moeten worden gebouwd, in welke volgorde ze gebouwd moeten worden, enzovoort. Het algemene formaat van de commandoregel die gebruikt moet worden is als volgt: &prompt.root; make -x -DVARIABELE doel In dit voorbeeld is de optie een optie die wordt meegegeven aan &man.make.1;. In de hulppagina voor &man.make.1; staat een voorbeeld van de opties die meegegeven kunnen worden. geeft een variabele door aan Makefile. Het gedrag van Makefile wordt beïnvloed door deze variabele. Dit zijn dezelfde variabelen die ingesteld worden in /etc/make.conf. Deze optie biedt een alternatief om deze opties in te stellen. &prompt.root; make -DNO_PROFILE doel Het bovenstaande commando is een andere manier om aan te geven dat geprofileerde bibliotheken niet gebouwd moeten worden en correspondeert met de onderstaande regel in /etc/make.conf: NO_PROFILE= true # Avoid compiling profiled libraries doel geeft &man.make.1; aan wat er gedaan moet worden. Elke Makefile definieert een aantal van verschillende doelen en het gekozen doel bepaalt wat er gebeurt. Sommige doelen staan vermeld in het bestand Makefile, maar zijn niet geschikt om direct te starten. Integendeel, deze worden gebruikt door het bouwproces om de benodigde stappen onder te verdelen. In veel gevallen hoeven er geen parameters te worden meegegeven aan &man.make.1; en dus ziet de commando regel er als volgt uit: &prompt.root; make doel Waar doel een van de vele bouw opties is. De eerste target moet echter altijd buildworld zijn. Zoals de namen impliceren bouwt buildworld een compleet nieuwe boom onder /usr/obj en installworld, een andere target, installeert deze boom op de huidige machine. Het hebben van verschillende opties is handig om twee redenen. Als eerste biedt het de mogelijkheid om de bouw veilig te doen met de wetenschap dat geen enkel draaiend onderdeel van een systeem geraakt wordt. De bouw is zelf ondersteunend. Hierdoor kan veilig in multi-user modus buildworld gedraaid worden. Het wordt echter nog steeds aangeraden om installworld in single-user modus te starten. Ten tweede geeft het de mogelijkheid om NFS-mounts te gebruiken om meerdere machines in het netwerk bij te werken. Als er drie machines zijn, A, B en C, die bijgewerkt moeten worden, dan kunnen make buildworld en make installworld gedraaid worden op A waarna B en C een NFS-mount kunnen opzetten naar /usr/src en /usr/obj op machine A waarna make installworld gedraaid kan worden op B en C om de resultaten de installeren. Alhoewel het doel world nog wel bestaat wordt het gebruik ervan sterk afgeraden. Voer het volgende commando uit: &prompt.root; make buildworld Het is mogelijk om de optie mee te geven aan make, wat resulteert in meerdere processen die tegelijkertijd draaien. Dit heeft het meeste effect op machines met meerdere processoren. Echter, omdat het compilatieproces meer IO-gericht is dan processorgericht, kan het ook nuttig zijn op systemen met één processor. Start als volgt op een systeem met één processor: &prompt.root; make -j4 buildworld &man.make.1; draait dan maximaal 4 processen tegelijkertijd. In het algemeen blijkt uit de mailinglijsten dat dit de beste resultaten geeft. Als er meerdere processoren in een systeem zitten en gebruik gemaakt wordt van een SMP kernel, probeer dan waardes tussen de 6 en 10 en bekijk hoe het systeem reageert. Doorlooptijd world opnieuw bouwen doorlooptijd Veel factoren bepalen de doorlooptijd van het bouwen van een boom, maar redelijk recente machines doen er maar 1 tot 2 uur over om de &os.stable; boom te bouwen. zonder extra trucjes. Een &os.current; boom kan wat langer duren. Nieuwe kernel compileren en installeren kernel compileren Om volledig gebruik te maken van het nieuwe systeem moet de kernel opnieuw gecompileerd worden. Dit is bijna altijd nodig omdat sommige geheugenstructuren mogelijkerwijs veranderd zijn en programma's als &man.ps.1; en &man.top.1; niet werken totdat de kernel en de broncode dezelfde versie hebben. De simpelste en makkelijkste manier om dit te doen is om een kernel te maken die gebaseerd is op GENERIC. Ondanks dat GENERIC mogelijk niet alle benodigde apparaten heeft voor een systeem, hoort het alles te bevatten dat nodig is om een systeem te starten in single-user modus. Dit is een goede test op de correcte werking van een nieuw systeem. Na het opstarten van GENERIC en een systeemcontrole kan erna een nieuwe kernel gebouwd worden gebaseerd op een aangepast kernelinstellingenbestand. Op &os; is het belangrijk om de wereld opnieuw te bouwen voordat een nieuwe kernel gebouwd wordt. Als een aangepaste kernel gemaakt moet worden en er reeds een instellingenbestand aanwezig is, gebruik dan KERNCONF=MYKERNEL als volgt: &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; make buildkernel KERNCONF=MYKERNEL &prompt.root; make installkernel KERNCONF=MYKERNEL Let op dat als kern.securelevel een waarde hoger dan 1 heeft of noschg of gelijksoortige opties geplaatst zijn op het binaire kernelbestand, is het misschien nodig om terug te gaan naar single-user modus om installkernel uit te voeren. In andere gevallen moet het mogelijk zijn om deze commando's zonder problemen uit te voeren in multi-user modus. Zie &man.init.8; voor meer informatie over kern.securelevel en &man.chflags.1; voor informatie over diverse bestandsopties. Opnieuw opstarten in single-user modus single-user modus Start met de instructies in in single-user modus op om te testen of de nieuwe kernel werkt. Nieuwe binaire systeembestanden installeren Na het draaien van make buildworld kan nu installworld gebruikt worden om de nieuwe binaire systeembestanden te installeren. Voer de volgende commando's uit: &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; make installworld Als er variabelen gespecificeerd zijn op de commandoregel van make buildworld moeten dezelfde variabelen gebruikt worden op de commandoregel van make installworld. Dit is niet per se waar voor opties zoals , die nooit gebruikt mogen worden met installworld. Als bijvoorbeeld het volgende commando is uitgevoerd: &prompt.root; make -DNO_PROFILE buildworld Dan moet het resultaat geïnstalleerd worden met: &prompt.root; make -DNO_PROFILE installworld Anders wordt geprobeerd geprofileerde bibliotheken te installeren die niet gebouwd zijn tijdens de fase make buildworld. Bestanden bijwerken die niet bijgewerkt zijn door <command>make installworld</command> Het herbouwen van de wereld werkt bepaalde mappen niet bij (in het bijzonder /etc, /var en /usr) met nieuwe of gewijzigde instellingenbestanden. De simpelste manier om deze bestanden bij te werken is door &man.mergemaster.8; te gebruiken, maar het is ook mogelijk dit handmatig te doen. Welke manier er ook gekozen wordt, zorg er altijd voor dat een backup van /etc beschikbaar is voor het geval er iets misgaat. Tom Rhodes Bijgedragen door <command>mergemaster</command> mergemaster Het hulpprogramma &man.mergemaster.8; is een Bourne script dat helpt bij het bepalen van de verschillen tussen de instellingenbestanden in /etc en de instellingenbestanden in de broncodeboom /usr/src/etc. Deze methode wordt aangeraden om instellingenbestanden van een systeem bijgewerkt te houden met de bestanden die in de broncodeboom staan. Het programma wordt gestart met mergemaster op de commandoregel en geeft dan resultaten weer. mergemaster bouwt dan een tijdelijke root omgeving vanaf / en vult deze met diverse instellingenbestanden voor een systeem. Deze bestanden worden vergeleken met de bestanden die geïnstalleerd zijn op een systeem. Op dit punt worden de bestanden getoond die verschillen in het &man.diff.1;-formaat, met een voor toegevoegde of gewijzigde regels en een voor regels die verwijderd of vervangen zijn. In de hulppagina voor &man.diff.1; staat meer informatie over de syntaxis van &man.diff.1; en hoe bestandsverschillen getoond worden. &man.mergemaster.8; toont dan elk bestand dat verschilt en op dit moment is er de mogelijkheid om of het nieuwe bestand te verwijderen (ofwel het tijdelijke bestand), het tijdelijke bestand te installeren zonder enige wijzigingen, het verwerken van het oude bestand in het nieuwe bestand of de resultaten van &man.diff.1; nogmaals te tonen. Als gekozen wordt om het tijdelijke bestand te verwijderen, geeft dit &man.mergemaster.8; aan dat het huidige bestand niet gewijzigd dient te worden en de nieuwe versie verwijderd kan worden. Deze optie wordt niet aangeraden, behalve als er geen reden is om het huidige bestand aan te passen. Op ieder moment kunnen hulpteksten getoond worden door ? in te geven op de prompt van &man.mergemaster.8;. Als een bestand wordt overgeslagen, dan wordt het weer getoond als alle overige bestanden verwerkt zijn. Bij de keuze om het ongewijzigde tijdelijke bestand te installeren wordt het huidige bestand vervangen door het nieuwe. Voor de meeste ongewijzigde bestanden is dit de beste optie. Als ervoor gekozen wordt om de wijzigingen te verwerken wordt er een tekstverwerker gestart die de inhoud van beide bestanden toont. De verschillen kunnen verwerkt worden terwijl beide bestanden naast elkaar op het scherm staan. Hier kunnen delen gekozen worden die gezamenlijk een nieuw bestand opleveren. Als de bestanden zij aan zij vergeleken worden, wordt met de toets l de inhoud links geselecteerd en met de toets r de inhoud rechts geselecteerd. Het eindresultaat bestaat uit delen van beide bestanden die erna geinstalleerd kunnen worden. Deze optie wordt voornamelijk gebruikt voor bestanden die gewijzigd zijn door de beheerder. Als ervoor gekozen wordt om de &man.diff.1; resultaten nog een keer te tonen, worden dezelfde verschillen getoond zoals &man.mergemaster.8; deed voordat een optie gevraagd werd. Zodra &man.mergemaster.8; klaar is met de systeembestanden worden er andere opties getoond. &man.mergemaster.8; kan vragen of het wachtwoordbestand opnieuw gebouwd moet worden. Als laatste wordt een optie getoond om alle overgebleven tijdelijke bestanden te verwijderen. Handmatig bijwerken Bij handmatig bijwerken kunnen de bestanden van /usr/src/etc niet zomaar naar /etc gekopieerd worden om een werkend systeem te krijgen. Sommige van deze bestanden moeten eerst geïnstalleerd worden. Dit omdat de map /usr/src/etc geen kopie is van /etc. Daarnaast staan er in /etc bestanden die niet in /usr/src/etc staan. Als &man.mergemaster.8; gebruikt wordt (zoals aangeraden), kan doorgegaan worden met het volgende onderdeel. De simpelste manier om met de hand bij te werken, is de bestanden in een nieuwe map installeren en daarna naar verschillen tussen de bestanden te zoeken. Backup maken van <filename>/etc</filename> Ondanks dat, in theorie, niets in deze map automatisch wordt aangepast, is het altijd beter om daar zeker van te zijn. Dus kopieer de bestaande /etc naar een veilige locatie. Zoals bijvoorbeeld met het volgende commando: &prompt.root; cp -Rp /etc /etc.old maakt een recursieve kopie, bewaart tijden, eigenaarschap, enzovoort op bestanden. Er moet een dummyset van mappen gemaakt worden om de nieuwe /etc en andere bestanden in te installeren. /var/tmp/root is een redelijke keuze en er zijn hier een aantal benodigde submappen aanwezig: &prompt.root; mkdir /var/tmp/root &prompt.root; cd /usr/src/etc &prompt.root; make DESTDIR=/var/tmp/root distrib-dirs distribution Dit maakt de benodigde mappenstructuur en installeert de bestanden. Een groot deel van de submappen die gemaakt zijn in /var/tmp/root zijn leeg en moeten verwijderd worden. De simpelste manier om dit te doen is: &prompt.root; cd /var/tmp/root &prompt.root; find -d . -type d | xargs rmdir 2>/dev/null Dit verwijderd alle lege mappen. De standaardfout wordt omgeleid naar /dev/null om waarschuwingen te voorkomen over mappen die niet leeg zijn. /var/tmp/root bevat nu alle bestanden die geplaatst zouden moeten worden op de juiste locaties in /. Er moet nu in de bestanden gekeken worden om te bepalen of deze verschillen met de huidige betanden. Let op dat sommige van de bestanden die geïnstalleerd zijn in /var/tmp/root beginnen met een .. Op het moment van schrijven hebben alleen shell opstartscripts in /var/tmp/root en /var/tmp/root/root dit, maar er kunnen ook andere zijn. Zorg ervoor dat ls -a gebruikt wordt om deze bestanden te zien. De simpelste manier om twee bestanden te vergelijken is &man.diff.1; gebruiken: &prompt.root; diff /etc/shells /var/tmp/root/etc/shells Dit toont de verschillen tussen de huidige /etc/shells en de nieuwe /var/tmp/root/etc/shells. Gebruik dit om te bepalen of de wijzigingen gemigreerd moeten worden of dat het oude bestand gekopieërd moet worden. Voeg aan de naam van de nieuwe rootmap (<filename>/var/tmp/root</filename>) een tijdsindicatie toe zodat makkelijk verschillen tussen versies bepaald kunnen worden Als de wereld regelmatig wordt herbouwd moeten bestanden in /etc ook regelmatig bijgewerkt moeten worden, wat een vervelend werkje kan zijn. Dit proces kan versneld worden door een kopie te bewaren van de bestanden die gemigreerd zijn naar /etc. De volgende procedure geeft een idee over hoe dit gedaan kan worden. Maak de wereld zoals normaal. Als /etc en de andere mappen bijgewerkt moeten worden, geef dan de doelmap een naam gebaseerd op de huidige datum. Op 14 februari 1998 wordt dat als volgt gedaan: &prompt.root; mkdir /var/tmp/root-19980214 &prompt.root; cd /usr/src/etc &prompt.root; make DESTDIR=/var/tmp/root-19980214 \ distrib-dirs distribution Migreer de wijzigingen van deze map zoals hierboven beschreven. Verwijder de map /var/tmp/root-19980214 niet na afronden. Als de laatste versie van de broncode gedownload en opnieuw gemaakt is, volg stap 1. Dit geeft een nieuwe map die wellicht /var/tmp/root-19980221 heet (als er een week zit tussen het bijwerken). De verschillen die gemaakt zijn in de tussenliggende week kunnen nu getoond worden door met &man.diff.1; een recursieve diff te maken tussen de twee mappen: &prompt.root; cd /var/tmp &prompt.root; diff -r root-19980214 root-19980221 Vaak is dit een kleinere set aan verschillen dan tussen /var/tmp/root-19980221/etc en /etc. Omdat de set verschillen kleiner is, is het makkelijker om deze te migreren naar de map /etc. De oudste van de twee /var/tmp/root-*-mappen kan nu verwijderd worden: &prompt.root; rm -rf /var/tmp/root-19980214 Herhaal dit proces elke keer als er wijzigingen gemigreerd moeten worden naar /etc. Met &man.date.1; kan het maken van de mappen geautomatiseerd worden: &prompt.root; mkdir /var/tmp/root-`date "+%Y%m%d"` Herstarten Dit was het. Na een controle of alles op de juiste plaats staat kan het systeem herstart worden. Dan kan met een simpele &man.shutdown.8;: &prompt.root; shutdown -r now Klaar Het &os; systeem is nu succesvol bijgewerkt. Gefeliciteerd! Als er dingen misgingen is het makkelijk om een deel van het systeem opnieuw te bouwen. Als bijvoorbeeld per ongeluk /etc/magic verwijderd is als onderdeel van de upgrade of door het samenvoegen van /etc, dan werkt &man.file.1; niet meer. Dat kan als volgt opgelost worden: &prompt.root; cd /usr/src/usr.bin/file &prompt.root; make all install Vragen Moet de wereld opnieuw gemaakt worden voor elke wijziging? Op deze vraag bestaat geen eenvoudig antwoord, omdat dit afhangt van de aard van de wijziging. Als bijvoorbeeld net CVSup is gedraaid en de onderstaande bestanden zijn bijgewerkt, dan is het waarschijnlijk niet de moeite waard om de volledige wereld te herbouwen: src/games/cribbage/instr.c src/games/sail/pl_main.c src/release/sysinstall/config.c src/release/sysinstall/media.c src/share/mk/bsd.port.mk Dan is het handiger om naar de juiste submappen te gaan, daar make all install uit te voeren en dat is het zo'n beetje. Maar als er iets wezenlijks is veranderd, bijvoorbeeld src/lib/libc/stdlib, dan dient ofwel de wereld herbouwd te worden of tenminste die delen die statisch gelinkt zijn (en ook al het andere dat statisch gelinkt is en onderdeel is van een systeem). Uiteindelijk beslist een beheerder zelf. Misschien vindt die het prettig iedere twee weken de wereld te herbouwen terwijl de wijzigingen in die twee weken binnenkomen. Een andere beheerder herbouwt alleen die onderdelen die veranderd zijn en vertrouwt erop dat hij alle afhankelijkheden in de gaten heeft. Natuurlijk hangt het ook af van de keuze hoe vaak het wenselijk is bij te werken en of &os.stable; of &os.current; wordt bijgehouden. Het compileren gaat fout met veel meldingen van signal 11 (of andere signalnummers). Wat is er aan de hand? signal 11 Dit wijst meestal op hardwareproblemen. Het (her)bouwen van de wereld is een prima manier om een stresstest op hardware uit te voeren en hierdoor komen vaak geheugenproblemen bovendrijven. Die resulteren vaak in een compiler die op mysterieuze wijze overlijdt na het ontvangen van vreemde signalen. Dit probleem is nog duidelijker als na het herstarten van de make het proces opnieuw stopt op een ander punt. Hier biedt niets anders uitkomst dan componenten in een systeem wisselen om uit te zoeken welk component er faalt. Kan /usr/obj verwijderd worden na afloop? Het korte antwoord is ja. /usr/obj bevat alle objectbestanden die tijdens het compileren zijn gemaakt. Normaliter is een van de eerste stappen in het make buildworld proces deze map verwijderen en een verse start maken. In dit geval heeft het behouden van /usr/obj na het afronden weinig zin en geeft het ook nogal wat extra vrije schijfruimte (ongeveer 340 MB). Als er veel kennis aanwezig is bij een beheerder, dan kan make buildworld aangegeven worden deze stap over te slaan. Hierdoor draaien volgende builds veel sneller, omdat veel broncode niet opnieuw gecompileerd hoeft te worden. De andere kant van de medaille is dat er subtiele afhankelijkheidsproblemen kunnen ontstaan, waardoor een build op bijzondere wijze kan falen. Hierdoor onstaat regelmatig ruis op &os; mailinglijsten als er iemand klaagt dat zijn build faalt, terwijl hij zich niet realiseert dat dit komt doordat hij zijn updateproces niet volgens het boekje heeft uitgevoerd. Kunnen onderbroken builds gecontinueerd worden? Dit hangt af van hoever een systeem was voordat een probleem gevonden werd. Normaal gesproken (en dit is geen vaste regel) maakt het proces make buildworld nieuwe kopieën van essentiele hulpprogramma's (zoals &man.gcc.1; en &man.make.1;) en de systeembibliotheken. Deze hulpprogramma's en bibliotheken worden daarna geïnstalleerd. De nieuwe hulpprogramma's en bibliotheken worden daarna gebruikt om zichzelf opnieuw op te bouwen en wederom te installeren. Het complete systeem (nu met gewone programma's zoals &man.ls.1; en &man.grep.1;) wordt daarna opnieuw gebouwd met de nieuwe systeembestanden. Als een systeem in de laatste fase zit (wat uit de uitvoer blijkt) kan dit redelijk veilig gedaan worden: … fix the problem … &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; make -DNO_CLEAN all Dit maakt het werk van de vorige make buildworld niet ongedaan. Als het onderstaande bericht in de uitvoer van make buildworld staat, dan is het redelijk veilig om het te doen: -------------------------------------------------------------- Building everything.. -------------------------------------------------------------- Als dat bericht er niet is, of er is onzekerheid over, dan is het altijd beter om de build opnieuw te starten vanaf het begin. Kan kan de wereld bouwen versneld worden? Draai in single-user modus; Zet de mappen /usr/src en /usr/obj op aparte bestandssystemen die op aparte schijven staan. Hang deze schijven als mogelijk aan aparte schijfcontrollers; Nog beter, verspreid de bestandssystemen over meerdere schijven via het apparaat &man.ccd.4; (concatenated disk driver); Zet profiling uit (voeg NO_PROFILE=true toe aan /etc/make.conf). Het is zeer waarschijnlijk niet nodig; Voer ook CFLAGS toe aan /etc/make.conf met iets als . De optimalisatie is veel langzamer en het optimalisatieverschil tussen en is meestal verwaarloosbaar. laat de compiler gebruik maken van pipes in plaats van tijdelijke bestanden voor communicatie, wat schijfacties scheelt (ten koste van geheugengebruik); Geef de optie mee aan &man.make.1; om meerdere processen parallel te laten lopen. Dit helpt in de meeste gevallen, onafhankelijk of er gewerkt wordt op een systeem met één of meerdere processoren; Het bestandssysteem dat /usr/src bevat, kan (opnieuw) gemount worden met de optie . Dit voorkomt dat het bestandssysteem de toegangsmomenten registreert. Deze informatie is waarschijnlijk toch niet nodig. &prompt.root; mount -u -o noatime /usr/src In dit voorbeeld wordt aangenomen dat /usr/src op zijn eigen bestandssysteem staat. Als dit niet het geval is (bijvoorbeeld als het onderdeel is van /usr), dan moet het mountpunt voor dat bestandssysteem gebruikt moeten worden en niet /usr/src; Het bestandssysteem dat /usr/obj gevat kan (opnieuw) worden gemount met de optie . Dit zorgt ervoor dat schrijfacties naar een schijf asynchroon plaatsvinden. In andere woorden: de schrijfactie wordt direct uitgevoerd en de gegevens worden later naar de schijf geschreven. Dit stelt het systeem in staat om data geclusterd weg te schrijven, wat een grote prestatieverbetering kan opleveren. Houd er rekening mee dat deze optie het bestandssysteem kwetsbaarder maakt. Met deze optie is er een vergrote kans dat, indien er een stroomstoring optreed, het bestandssysteem in een niet meer te herstellen staat komt als de machine herstart. Als op dit bestandssysteem alleen /usr/obj staat, is dit geen probleem. Als er andere belangrijke gegevens op hetzelfde bestandssysteem staan, zorg er dan voor dat er verse backups zijn voordat deze optie aangezet wordt. &prompt.root; mount -u -o async /usr/obj Zorg ervoor, zoals al eerder is aangegeven, dat als /usr/obj niet op een eigen bestandssysteem staat, het juiste mountpunt wordt gebruikt. Wat te doen als er iets mis gaat? Zorg ervoor dat het systeem geen rommel meer bevat van eerdere builds. Het volgende helpt daarbij: &prompt.root; chflags -R noschg /usr/obj/usr &prompt.root; rm -rf /usr/obj/usr &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; make cleandir &prompt.root; make cleandir Inderdaad, make cleandir moet twee keer gedraaid worden. Herstart daarna het complete proces vanaf make buildworld. Als er nog steeds problemen zijn, stuur dan de foutmelding en de uitvoer van uname -a naar de &a.questions;. Wees bereid aanvullende vragen over het systeem te beantwoorden! Mike Meyer Bijgedragen door Meerdere machines bijwerken NFS meerdere machines installeren Als er meerdere machines zijn die dezelfde broncode bijhouden, lijkt het downloaden van alle broncode en alles overal opnieuw bouwen zonde van de bronnen: harde schijfruimte, netwerk bandbreedte, en processorbelasting. Dit klopt en de oplossing is om alles op één machine te doen terwijl de overige machines het uitgevoerde werk benaderen via NFS. Nu wordt een methode beschreven waarmee dit gedaan kan worden. Benodigdheden Als eerste moet er een groep van machines gekozen worden die dezelfde set aan binaire bestanden zal draaien, hier een bouwgroep. Elke machine kan een eigen afwijkende kernel hebben maar moet dezelfde binaire gebruikersbestanden draaien. Uit die groep moet een machine gekozen worden die de bouwmachine wordt. Dit wordt de machine waar de wereld en kernel op gebouwd worden. In het meest ideale geval is dit een snelle machine die genoeg processorkracht vrij heeft om make buildworld en make buildkernel te draaien. Er moet ook een machine gekozen worden die de testmachine wordt waarop alle bijgewerkte software wordt test voordat die in productie wordt genomen. Dit moet een machine zijn die voor langere tijd down mag zijn. Dit kan de bouwmachine zijn maar dat hoeft niet per se. Alle machines in deze bouwgroep moeten ingesteld worden om /usr/obj en /usr/src vanaf dezelfde machine te mounten op hetzelfde punt. In het meest ideale geval zijn dit twee verschillende schijven op de bouwmachine, maar ze kunnen ook door middel van NFS op die machine gemount zijn. Als er meerdere bouwgroepen zijn, dan moet /usr/src op één bouwmachine staan en door middel van NFS gemount worden op de overige machines. Zorg er als laatste voor dat /etc/make.conf en /etc/src.conf op alle machines in de bouwgroep het eens zijn met de bouwmachine. Dat betekent dat de bouwmachine alle delen van het basissysteem moet bouwen die elke machine in de bouwgroep installeert. Ook heeft elke bouwmachine zijn kernelnaam ingesteld met KERNCONF in /etc/make.conf en de bouwmachine moet ze allemaal hebben in KERNCONF, zijn eigen kernel eerst. De bouwmachine moet de instellingenbestanden voor elke machine in /usr/src/sys/arch/conf hebben als deze machine de kernels voor de overige machines gaat bouwen. Basissysteem Nu kan één systeem alles bouwen. Bouw de kernel en wereld zoals beschreven in op de bouwmachine, maar installeer niets. Zodra de bouw klaar is, moet op de testmachine de kernel geïnstalleerd en getest worden. Als deze machine /usr/src en /usr/obj mount via NFS, moet na een herstart in single-user modus het netwerk ingeschakeld worden zodat de mounts opnieuw gemaakt kunnen worden. De makkelijkste manier om dit te doen is om te starten in multi-user modus en daar shutdown now starten om in single-user modus te komen. Eenmaal daar aangekomen kunnen de nieuwe kernel en de wereld geïnstalleerd worden en kan daarna normaal mergemaster gestart worden. Zodra dit klaar is, kan de machine opnieuw gestart worden om naar multi-user modus terug te keren. Nadat zeker is dat alles op de testmachine correct werkt, kan dezelfde procedure gebruikt worden om de nieuwe software op elke machine te installeren in de bouwgroep. Ports Dezelfde ideeën kunnen gebruikt worden voor de ports. De eerste kritieke stap is om /usr/ports te mounten op alle machines in de bouwgroep. Daarna kan /etc/make.conf correct ingesteld worden om de distfiles te delen. De variabele DISTDIR moet wijzen naar een gedeelde map waarin geschreven kan worden door de gebruiker waar root naar wijst in de NFS mounts. Op elke machine moet WRKDIRPREFIX naar een lokale bouwmap wijzen. Als er pakketten gebouwd en gedistribueerd worden moet PACKAGES naar een map wijzen gelijkvormig aan de instelling voor DISTDIR. diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/desktop/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/desktop/chapter.sgml index abd9802760..81dc4cdc9a 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/desktop/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/desktop/chapter.sgml @@ -1,1256 +1,1262 @@ Chrisptophe Juliet Bijgedragen door René Ladan Vertaald door Bureaubladapplicaties Overzicht &os; kan een groot aantal bureaubladapplicaties draaien, zoals browsers en tekstverwerkers. De meeste hiervan zijn beschikbaar als pakketten of kunnen automatisch vanuit de Portscollectie gebouwd worden. Veel nieuwe gebruikers verwachten dit soort applicaties op hun bureaublad. Dit hoofdstuk laat zien hoe populaire bureaubladapplicaties moeiteloos geïnstalleerd kunnen worden vanuit een pakket of vanuit de Portscollectie. Als programma's vanuit ports geïnstalleerd worden, wordt hun broncode gecompileerd. Dit kan erg lang duren, afhankelijk van wat er gecompileerd wordt en de rekenkracht van een machine. Als compileren vanuit broncode te veel tijd kost, kunnen de meeste programma's van de Portscollectie als een voorgebouwd pakket geïnstalleerd worden. Omdat &os; compatibel is met &linux;, zijn veel applicaties die voor &linux; zijn ontwikkeld beschikbaar een &os; bureaublad. Het wordt sterk aanbevolen om te lezen voordat &linux; applicaties geïnstalleerd worden. Veel ports die gebruik maken van &linux; compatibiliteit beginnen met linux-. Dit is handig om te onthouden wanneer er naar een port gezocht wordt met bijvoorbeeld &man.whereis.1;. In dit hoofdstuk wordt aangenomen dat &linux; binaire compatibiliteit is ingeschakeld voordat &linux; applicaties worden geïnstalleerd. In dit hoofdstuk worden de volgende categoriën behandeld: Browsers (zoals Firefox, Opera, Konqueror) Productiviteit (zoals KOffice, AbiWord, The GIMP, OpenOffice.org) Documentviewers (zoals &acrobat.reader;, gv, Xpdf, GQview) Financieel (zoals GnuCash, Gnumeric, Abacus) Er wordt aangenomen dat de lezer van dit hoofdstuk: Weet hoe aanvullende software van derde partijen geïnstalleerd wordt (). Weet hoe aanvullende &linux; software geïnstalleerd wordt (). Meer informatie over een multimedia-omgeving staat in . Installatie van email staat beschreven in . Browsers browsers web &os; wordt zonder een voorgeïnstalleerde browser geleverd. In plaats hiervan bevat de www map van de Portscollectie browsers om te installeren. Het is ook mogelijk voor de meeste ports een pakket te installeren als compileren niet gewenst is. Compileren kan soms lang duren. KDE en GNOME bevatten reeds HTML-browsers. In staat meer informatie over de installatie van deze complete bureaubladen. Lichtgewicht browsers uit de Portscollectie zijn onder andere www/dillo2, www/links of www/w3m. Dit gedeelte behandelt deze applicaties: Applicatie Bronnen Ports Grote afhankelijkheden Firefox gemiddeld zwaar Gtk+ Opera weinig licht &os; en &linux; versies beschikbaar. De &linux; versie is afhankelijk van de &linux; binaire compatibiliteit en linux-openmotif. Konqueror gemiddeld zwaar KDE bibliotheken Firefox Firefox Firefox is een moderne, gratis, stabiele open-source browser die volledig geporteerd is naar &os;: het heeft een motor voor HTML-weergave die zich zeer strikt aan de standaarden houdt, browsen met tabbladen, blokkeren van pop-ups, uitbreidingen, verbeterde veiligheid, en meer. Firefox is gebaseerd op de codebase van Mozilla. Installeer het pakket door het volgende te typen: &prompt.root; pkg_add -r firefox Dit zal Firefox 2.X installeren, als u in plaats hiervan Firefox 3.X wilt draaien, gebruik dan: &prompt.root; pkg_add -r firefox3 De Portscollectie kan ook gebruikt worden als u liever vanuit de broncode installeert. &prompt.root; cd /usr/ports/www/firefox &prompt.root; make install clean Voor Firefox 3.X dient firefox in het vorige commando vervangen te worden door firefox3. Firefox en &java; plugin In deze en de volgende sectie wordt er vanuit gegaan dat Firefox reeds geïnstalleerd is. De &os; Foundation heeft een licentie overeenkomst met Sun Microsystems om &os; binaries te distribueren voor de Java Runtime Environment (&jre;) en voor de Java Development kit (&jdk;). Binaire pakketten voor &os; zijn beschikbaar op de &os; Foundation website. Om &java; ondersteuning toe te voegen aan Firefox moet als allereerste de port java/javavmwrapper geïnstalleerd worden. Download daarna het Diablo &jre; pakket van , en installeer deze met &man.pkg.add.1;. Start nu de browser en voer in de adresbalk about:plugins in en druk op Enter. Een pagina met geïnstalleerde plugins wordt nu getoond; de &java; plugin zou hier nu tussen - moeten staan. Als dit niet het geval is, draai dan als - root het volgende commando: + moeten staan. Als dit niet het geval is, dient elke gebruiker het + volgende commando te draaien: - &prompt.root; ln -s /usr/local/diablo-jre1.6.0/plugin/i386/ns7/libjavaplugin_oji.so \ - /usr/local/lib/browser_plugins/ + &prompt.user; ln -s /usr/local/diablo-jre1.6.0/plugin/i386/ns7/libjavaplugin_oji.so \ + $HOME/.mozilla/plugins/ + + Of als u het pakket Diablo &jdk; heeft + geïnstalleerd: + + &prompt.user; ln -s /usr/local/diablo-jdk1.6.0/jre/plugin/i386/ns7/libjavaplugin_oji.so \ + $HOME/.mozilla/plugins/ Start daarna de browser opnieuw. Firefox en ¯omedia; &flash; plugin Flash ¯omedia; &flash; plugin is niet beschikbaar voor &os;. Er is echter wel een softwarelaag (wrapper) om de &linux;-versie van de plugin te draaien. Deze wrapper ondersteunt ook &adobe; &acrobat; plugin, &realplayer; plugin en meer. Afhankelijk van de versie van &os; die u draait zijn er verschillende stappen nodig: Op &os; 7.X Installeer de port www/nspluginwrapper. Deze port heeft emulators/linux_base-fc4 nodig, wat een grote port is. De volgende stap is om de port www/linux-flashplugin9 te installeren. Dit zal &flash; 9.X installeren, van deze versie is bekend dat die correct werkt op &os; 7.X. Op versies van &os; ouder dan 7.1-RELEASE dient u www/linux-flashplugin7 te installeren en het gedeelte over &man.linprocfs.5; hieronder over te slaan. Op &os; 8.X Installeer de port www/nspluginwrapper. Deze port heeft emulators/linux_base-f10 nodig, wat een grote port is. De volgende stap is om de port www/linux-f10-flashplugin10 te installeren. Dit zal &flash; 10.X installeren, van deze versie is bekend dat die correct werkt op &os; 8.X. Voor deze versie is het nodig om de volgende koppeling aan te maken: &prompt.root; ln -s /usr/local/lib/npapi/linux-f10-flashplugin/libflashplayer.so \ /usr/local/lib/browser_plugins/ Wanneer de juiste &flash; port, afhankelijk van de versie van &os; die u draait, is geïnstalleerd, moet de plugin door elke gebruiker worden geïnstalleerd met nspluginwrapper: &prompt.user; nspluginwrapper -v -a -i Het &linux; procesbestandssysteem, &man.linprocfs.5;, moet zijn aangekoppeld op /usr/compat/linux/proc, indien het gewenst is om &flash;-animaties af te spelen. Dit kan met het volgende commando gedaan worden: &prompt.root; mount -t linprocfs linproc /usr/compat/linux/proc Dit punt kan geautomatiseerd worden tijdens het opstarten door het toevoegen van deze regel aan /etc/fstab: linproc /usr/compat/linux/proc linprocfs rw 0 0 Start dan de browser en voer op de adresbalk about:plugins in en druk op Enter. Een pagina met alle geïnstalleerde plugins wordt nu getoond. Firefox en Swfdec &flash; plugin Swfdec is de bibliotheek om &flash;-animaties te decoderen en af te beelden. Swfdec-Mozilla is een plugin voor Firefox-browsers dat de Swfdec-bibliotheek gebruikt om SWF-bestanden af te spelen. Er wordt nog steeds veel aan ontwikkeld. Als u het niet kunt of wilt compileren, kan het pakket vanaf het netwerk worden geïnstalleerd: &prompt.root; pkg_add -r swfdec-plugin Als het pakket niet beschikbaar is, kunt u het vanuit de Portscollectie compileren en installeren: &prompt.root; cd /usr/ports/www/swfdec-plugin &prompt.root; make install clean Herstart hierna uw browser om deze plugin effectief te maken. Opera Opera Opera is een volledige en een standaard volgende browser. Hij wordt standaard geleverd met een ingebouwde email-client, een nieuwslezer, een IRC client, een RSS/ATOM feed lezer en nog veel meer. Ondanks dat is Opera relatief gezien niet zwaar en erg snel. Hij komt in twee smaken: een &os; versie en een versie die draait onder &linux; emulatie. De &os; pakketversie van Opera wordt zo geïnstalleerd: &prompt.root; pkg_add -r opera Sommige FTP-sites hebben niet alle pakketten, maar Operakan worden nog altijd via de Portscollectie worden verkregen door te typen: &prompt.root; cd /usr/ports/www/opera &prompt.root; make install clean De &linux; versie van Opera kan geïnstlleerd worden door bij de bovenstaande voorbeelden linux-opera te gebruiken in plaats van opera. De &linux; versie is nuttig in situaties waarin plugins nodig zijn die alleen voor &linux; beschikbaar zijn, zoals Adobe &acrobat.reader;. In alle andere opzichten zouden de &os; en &linux; versies identiek moeten zijn. Konqueror Konqueror Konqueror is deel van KDE, maar kan ook buiten KDE gebruikt worden door x11/kdebase3 te installeren. Konqueror is meer dan een browser, het is ook een bestandsbeheerder en multimedia-viewer. Er is ook een verzameling plugins beschikbaar voor Konqueror, beschikbaar in misc/konq-plugins. Konqueror ondersteunt ook &flash;; een How To gids om ondersteuning voor &flash; in Konqueror te krijgen is beschikbaar op . Productiviteit Als het op productiviteit aankomt, zoeken nieuwe gebruikers vaak een goed kantoorpakket of een vriendelijke tekstverwerker. Hoewel sommige bureaubladomgevingen zoals KDE reeds een kantoorpakket verschaffen, is er geen standaard produktiviteitspakket. &os; kan alles verschaffen wat nodig is, ongeacht de bureaubladomgeving. In dit gedeelte worden de onderstaande applicaties beschreven: Applicatie Bronnen Ports Afhankelijkheden KOffice weinig zwaar KDE AbiWord weinig licht Gtk+ of GNOME The GIMP weinig licht Gtk+ OpenOffice.org veel erg zwaar &jdk; 1.4, Mozilla KOffice KOffice kantoorpakket KOffice De KDE-gemeenschap heeft zijn bureaubladomgeving met een kantoorpakket geleverd dat buiten KDE gebruikt kan worden. Het bevat de vier standaardcomponenten uit andere kantoorpakketten. KWord is de tekstverwerker, KSpread is het spreadsheetprogramma, KPresenter beheert diapresentaties en Kontour voorziet in grafische mogelijkheden. Voordat de nieuwste KOffice wordt geïnstalleert, moet er een recente versie van KDE geïnstalleerd zijn. KOffice als pakket installeren gaat met het volgende commando: &prompt.root; pkg_add -r koffice Als het pakket niet beschikbaar is, kan de Portscollectie gebruiken worden. Om KOffice voor KDE3 te installeren: &prompt.root; cd /usr/ports/editors/koffice-kde3 &prompt.root; make install clean AbiWord AbiWord AbiWord is een vrij tekstverwerkingsprogramma, ongeveer gelijk aandoet als µsoft; Word. Het is geschikt om verslagen, brieven, rapporten, memo's, enzovoort mee te typen. Het programma is snel, bevat veel mogelijkheden en is gebruikersvriendelijk. AbiWord kan veel bestandsformaten importeren en exporteren, waaronder enkele gesloten formaten, zoals µsoft;'s .doc. AbiWord is beschikbaar als pakket en te installeren met: &prompt.root; pkg_add -r abiword Als het pakket niet beschikbaar is, kan het worden gecompileerd vanuit de Portscollectie. De Portscollectie is meer recent. Dat kan als volgt: &prompt.root; cd /usr/ports/editors/abiword &prompt.root; make install clean The GIMP The GIMP Voor het bewerken of retoucheren van afbeeldingen is The GIMP een zeer geavanceerd afbeeldingenmanipulatieprogramma. Het kan als eenvoudig tekenprogramma worden gebruikt of als kwalititeitspakket voor het retoucheren van foto's. Het ondersteunt een groot aantal plugins en bevat een scripting interface. The GIMP kan een groot aantal bestandsformaten lezen en schrijven. Het ondersteunt interfaces met scanners en tabletten. Het pakket is te installeren met: &prompt.root; pkg_add -r gimp Als een FTP-site dit pakket niet heeft, kan de Portscollectie gebruikt worden. De graphics map van de Portscollectie bevat ook The GIMP Manual. Die kan zo geïnstalleerd worden: &prompt.root; cd /usr/ports/graphics/gimp &prompt.root; make install clean &prompt.root; cd /usr/ports/graphics/gimp-manual-pdf &prompt.root; make install clean De graphics map van de Portscollectie bevat de ontwikkelversie van The GIMP in graphics/gimp-devel. Een HTML versie van The GIMP Manual staan in graphics/gimp-manual-html. OpenOffice.org OpenOffice.org kantoorpakket OpenOffice.org OpenOffice.org bevat alle noodzakelijke applicaties in een compleet kantoorproductiviteitspakket: een tekstverwerker, een spreadsheet, een presentatiebeheerder en een tekenprogramma. De gebruikersinterface is vrijwel gelijk aan die van andere kantoorpakketten en het kan veel populaire bestandsformaten in- en uitvoeren. Het is beschikbaar in een aantal verschillende talen — internationalisatie is uitgebreid tot interfaces, spellingcontrole, en woordenboeken. De tekstverwerker van OpenOffice.org gebruikt een eigen XML-bestandsformaat voor overdraagbaarheid en flexibiliteit. Het spreadsheetprogramma bevat een macrotaal en kan gekoppeld worden aan externe databases. OpenOffice.org is stabiel en draait zonder aanpassingen op &windows;, &solaris;, &linux;, &os; en &macos; X. Meer informatie over OpenOffice.org staat op de OpenOffice.org website. Voor specifieke &os; informatie en om direct pakketten te downloaden is er de website van het &os; OpenOffice.org Porting Team. Om OpenOffice.org te installeren: &prompt.root; pkg_add -r openoffice.org Dit hoort te werken als er een -RELEASE versie van &os; wordt gedraaid. In andere gevallen is het verstandig om te kijken op de website van het &os; OpenOffice.org Porting Team en het juiste pakket met &man.pkg.add.1; te downloaden en te installeren. Zowel de huidige release als de ontwikkelversie kunnen op die locatie gedownload worden. Als het pakket geïnstalleerd is, start dan met het volgende commando OpenOffice.org: &prompt.user; openoffice.org Tijdens de eerste keer starten worden er een aantal vragen gesteld en wordt de map .openoffice.org2 in de thuismap van de aangemelde gebruiker gemaakt. Als de OpenOffice.org pakketten niet beschikbaar zijn, kan het uit de ports gecompileerd worden. Hiervoor is veel schijfruimte en tijd nodig: &prompt.root; cd /usr/ports/editors/openoffice.org-2 &prompt.root; make install clean Vervang om een gelokaliseerde versie te bouwen de voorgaande commandoregel door de volgende: &prompt.root; make LOCALIZED_LANG=uw_taal install clean Vervang taal door de juiste ISO-taalcode. Een lijst met ondersteunde taalcodes is beschikbaar in het bestand files/Makefile.localized in de map van de port. Start hierna OpenOffice.org met: &prompt.user; openoffice.org Documentviewers Sommige nieuwe documentformaten hebben aan populariteit gewonnen sinds de komst van &unix;; het kan zijn dat de standaardviewers die ze vereisen niet in het basissysteem zitten. In dit gedeelte wordt aangegeven hoe zulke viewers geïnstalleerd kunnen worden. Dit gedeelte behandelt de onderstaande applicaties: Applicatie Bronnen Ports Afhankelijkheden &acrobat.reader; weinig licht &linux; binaire compatibiliteit gv weinig licht Xaw3d Xpdf weinig licht FreeType GQview weinig licht Gtk+ of GNOME &acrobat.reader; &acrobat.reader; PDF bekijken Documenten worden vaak als PDF-bestanden, Portable Document Format, verspreid. Een van de aanbevolen viewers voor dit bestandstype is &acrobat.reader; dat Adobe voor &linux; heeft uitgegeven. Omdat &os; &linux; binaries kan draaien, is het ook beschikbaar voor &os;. Om &acrobat.reader; 5 te installeren uit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/print/acroread7 &prompt.root; make install clean Vanwege de licentie is een pakket niet beschikbaar. gv gv PDF bekijken &postscript; bekijken gv is een &postscript; en PDF viewer. Het is gebaseerd op ghostview maar heeft een vriendelijker uiterlijk dankzij de Xaw3d bibliotheek. Het is snel en heeft mogelijkheden, zoals oriëntatie, papiergrootte, schalen en anti-aliassen. Bijna elke bewerking kan met het toetsenbord of de muis worden gedaan. gv is als pakket te installeren: &prompt.root; pkg_add -r gv Of uit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/print/gv &prompt.root; make install clean Xpdf Xpdf PDF bekijken Xpdf een efficiënte lichtgewicht PDF-viewer voor &os;. Het heeft erg weinig bronnen nodig en is zeer stabiel. Het gebruikt de standaard X-fonts en is niet afhankelijk van &motif; of andere X-toolkits. Xpdf is als pakket te installeren: &prompt.root; pkg_add -r xpdf Of uit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/graphics/xpdf &prompt.root; make install clean Als de installatie voltooid is, kan Xpdf gestart worden en het menu kan met de rechtermuisknop geactiveerd worden. GQview GQview GQview is een afbeeldingenbeheerder. Een bestand kan met één klik bekeken worden, er kan een externe editor opgestart worden er kunnen thumbnail-voorbeelden gemaakt worden en nog veel meer. Het bevat ook een diapresentatie-modus en enkele standaard bestandsoperaties. Er kunnen afbeeldingsverzamelingen beheerd worden en eenvoudig duplicaten gevonden worden. GQview kan het complete scherm gebruiken en ondersteunt meerdere talen. GQview is als pakket te installeren: &prompt.root; pkg_add -r gqview Of vanuit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/graphics/gqview &prompt.root; make install clean Financiën Om financiën via het &os; bureaublad te beheren zijn er krachtige en gemakkelijk te gebruiken applicaties om te installeren. Sommige zijn compatibel met wijdverbreide bestandsformaten, zoals de formaten gebruikt door Quicken en Excel om documenten op te slaan. Dit gedeelte behandelt deze programma's: Applicatie Bronnen Ports Afhankelijkheden GnuCash weinig zwaar GNOME Gnumeric weinig zwaar GNOME Abacus weinig licht Tcl/Tk KMyMoney weinig zwaar KDE GnuCash GnuCash GnuCash is onderdeel van GNOME dat gebruikersvriendelijke en krachtige applicaties aan eindgebruikers wil leveren. Met GnuCash kunnen inkomsten en uitgaven, bankrekeningen en voorraden bijgehouden worden. Het bevat een intuïtieve interface terwijl het erg professioneel blijft. GnuCash levert een slim kasboek, een hiërarchisch systeem van rekeningen, en veel toetsenbordversnellers en auto-invul mogelijkheden. Het kan een transactie splitsen in meer gedetailleerde stukken. GnuCash kan Quicken QIF-bestanden invoeren en samenvoegen. Het kan ook met de meeste internationale datum- en valutaformaten omgaan. GnuCash is als pakket te installeren: &prompt.root; pkg_add -r gnucash Of uit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/finance/gnucash &prompt.root; make install clean Gnumeric Gnumeric spreadsheet Gnumeric Gnumeric is een spreadsheetprogramma uit de GNOME bureaubladomgeving. Het maakt gebruikt van auto-invullen afhankelijk van het celformaat. Het kan bestanden in een aantal populaire formaten zoals Excel, Lotus 1-2-3 en Quattro Pro inlezen. Gnumeric ondersteunt grafieken door middel van het grafiekprogramma math/guppi. Het heeft een groot aantal ingebouwde functies en kent gebruikelijke celformaten als nummer, valuta, datum, tijd en veel meer. Gnumeric is als pakket te installeren: &prompt.root; pkg_add -r gnumeric Of uit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/math/gnumeric &prompt.root; make install clean Abacus Abacus spreadsheet Abacus Abacus is een kleine en gemakkelijk te gebruiken spreadsheetprogramma. Het bevat veel ingebouwde functies die nuttig zijn in verschillende domeinen zoals statistiek, financiën, en wiskunde. Het kan Excel-bestanden lezen en schrijven. Abacus kan &postscript; uitvoer produceren. Abacus is als pakket te installeren: &prompt.root; pkg_add -r abacus Of uit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/deskutils/abacus &prompt.root; make install clean KMyMoney KMyMoney spreadsheet KMyMoney KMyMoney is een persoonlijke financiële beheerder gebouwd voor KDE. KMyMoney poogt om alle belangrijke eigenschappen die in commerciële persoonlijke financiële beheerders zitten te bieden en te integreren. Gebruiksgemak en degelijke dubbele accounting zijn eigenschappen die worden benadrukt. KMyMoney importeert vanuit standaard Quicken Interchange Format (QIF) bestanden, houdt investeringen bij, kan met meerdere munteenheden overweg, en biedt een waaier aan rapporten. Mogelijkheden om OFX te importeren zijn via een aparte plugin beschikbaar. Om KMyMoney als een pakket te installeren: &prompt.root; pkg_add -r kmymoney2 Als het pakket niet beschikbaar is, kan de Portscollectie gebruikt worden: &prompt.root; cd /usr/ports/finance/kmymoney2 &prompt.root; make install clean Samenvatting Hoewel &os; populair is bij ISP's om zijn prestaties en stabiliteit, is het behoorlijk klaar voor dagelijks gebruik als een bureaublad. Met enkele duizenden applicaties als pakketten of ports, is een perfect bureaublad te bouwen dat aan alle noden voldoet. Nu volgt nog een overzicht van alle bureaubladapplicaties die in dit hoofdstuk zijn behandeld: Applicatie Package Port Opera linux-opera www/linux-opera Firefox firefox www/firefox KOffice koffice-kde3 editors/koffice-kde3 AbiWord abiword editors/abiword The GIMP gimp graphics/gimp OpenOffice.org openoffice editors/openoffice-1.1 &acrobat.reader; acroread print/acroread7 gv gv print/gv Xpdf xpdf graphics/xpdf GQview gqview graphics/gqview GnuCash gnucash finance/gnucash Gnumeric gnumeric math/gnumeric Abacus abacus deskutils/abacus KMyMoney kmymoney2 finance/kmymoney2 diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/dtrace/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/dtrace/chapter.sgml index d5b95da39f..844b2b360b 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/dtrace/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/dtrace/chapter.sgml @@ -1,412 +1,412 @@ Tom Rhodes Geschreven door René Ladan Vertaald door &dtrace; Overzicht &dtrace; &dtrace;-ondersteuning &dtrace; &dtrace;, ook bekend als Dynamic Tracing, was ontwikkeld door &sun; als een gereedschap om prestatie-bottlenecks in productie- en preproductiesystemen op te sporen. Het is in geen enkel opzicht een debug-gereedschap, maar een gereedschap voor real-time analyse om prestatie- en andere zaken op te sporen. &dtrace; is een opmerkelijk profileringsgereedschap, met een indrukwekkende verzameling mogelijkheden om systeemzaken te diagnosticeren. Het kan ook worden gebruikt om vooraf geschreven scripts te draaien om zo voordeel te halen uit de mogelijkheden. Gebruikers kunnen zelfs hun eigen middelen schrijven door gebruik te maken van de &dtrace; D Language, wat ze in staat stelt om hun profilering aan te passen aan hun specifieke behoeften. Na het lezen van dit hoofdstuk weet u: Wat &dtrace; is en welke mogelijkheden het biedt. De verschillen tussen de &dtrace;-implementatie van &solaris; en degene die door &os; wordt aangeboden. Hoe &dtrace; op &os; aan te zetten en te gebruiken. Voordat u dit hoofdstuk leest, dient u: De beginselen van &unix; en &os; te begrijpen (). Bekend te zijn met de beginselen van kernelconfiguratie en -compilatie (). Wat bekendheid te hebben met beveiliging en hoe het zich verhoudt tot &os; (). Te begrijpen hoe de broncode van &os; te verkrijgen en te herbouwen (). Deze mogelijkheid wordt als experimenteel beschouwd. Van sommige opties kan er functionaliteit ontbreken, andere delen kunnen in het geheel niet werken. In de loop der tijd zal deze mogelijkheid als productierijp worden beschouwd en zal deze documentatie worden aangepast om die situatie te representeren. Implementatieverschillen Hoewel &dtrace; in &os; erg lijkt op degene die in &solaris; zit, zijn er verschillen die uitgelegd moeten worden voordat er verder wordt gegaan. Het primaire verschil dat gebruikers zullen zien is dat &dtrace; specifiek moet worden aangezet op &os;. Er zijn kernelopties en modulen die aangezet moeten worden om &dtrace; juist te laten werken. Deze zullen later worden uitgelegd. Er is een kerneloptie DDB_CTF die gebruikt wordt om ondersteuning voor het laden van CTF-gegevens van kernelmodulen en de kernel zelf. CTF is het Compact C Type Format van &solaris; welke een beperkte vorm van debuginformatie bevat die vergelijkbaar is met DWARF en de befaamde stabs. Deze CTF-gegevens worden door de bouwmiddelen ctfconvert en ctfmerge aan de binairen toegevoegd. Het - hulpmiddel ctfconvert parst - DWARF-debug ELF-secties die + hulpmiddel ctfconvert parseert + DWARF ELF-debug-secties die door de compiler zijn aangemaakt en ctfmerge voegt CTF ELF-secties van objecten samen in hun executables of gedeelde bibliotheken. Meer informatie over hoe dit voor de bouw van de kernel en &os; aan te zetten komt eraan. Sommige aanbieders voor &os; verschillen van die voor &solaris;. De meest opmerkelijke is de aanbieder dtmalloc, welke het volgen van malloc() op soort in de &os;-kernel toestaat. Alleen root mag &dtrace; op &os; gebruiken. Dit heeft te maken met beveiligingsverschillen, &solaris; heeft enkele beveiligingscontroles op laag niveau die nog niet bestaan in &os;. Hierom is /dev/dtrace/dtrace strikt beperkt tot root. Tenslotte valt de &dtrace;-software onder de CDDL-licentie van &sun;. De Common Development and Distribution License wordt bij &os; geleverd, zie /usr/src/cddl/contrib/opensolaris/OPENSOLARIS.LICENSE of bekijk het online op . Deze licentie houdt in dat een &os;-kernel met de &dtrace;-opties nog steeds onder de BSD-licentie valt; de CDDL komt echter op de proppen wanneer de modulen in binaire vorm worden verspreid, of wanneer de binairen zijn geladen. Ondersteuning voor &dtrace; aanzetten Voeg de volgende regels toe aan het kernelinstellingenbestand om ondersteuning voor &dtrace; aan te zetten: options KDTRACE_HOOKS options DDB_CTF Gebruikers van de AMD64-architectuur zullen de volgende regel aan hun kernelinstellingenbestand willen toevoegen: options KDTRACE_FRAME Deze optie biedt ondersteuning voor de mogelijkheid FBT. &dtrace; zal zonder deze optie werken; er zal echter beperkte ondersteuning zijn voor het volgen van functiegrenzen. Alle broncode moet herbouwd en geherinstalleerd worden met de CTF-opties. Om deze taak te volbrengen, wordt de &os;-broncode herbouwd met: &prompt.root; cd /usr/src &prompt.root; make WITH_CTF=1 kernel Het systeem moet opnieuw gestart worden. Nadat opnieuw is opgestart en de nieuwe kernel in het geheugen is geladen, dient ondersteuning voor de Korn-shell te worden toegevoegd. Dit is nodig omdat de verschillende hulpmiddelen van &dtrace; in ksh zijn geschreven. Installeer shells/ksh93. Het is ook mogelijk om deze hulpmiddelen in shells/pdksh of shells/mksh te draaien. Als laatste dient de huidige &dtrace;-gereedschapskist verkregen te worden. De huidige versie is beschikbaar op . Het bevat een installatiemechanisme; om gebruik te maken van de bijgeleverde hulpmiddelen is installatie echter niet nodig. &dtrace; gebruiken Voordat er gebruik wordt gemaakt van de functionaliteit van &dtrace;, moet het &dtrace;-apparaat bestaan. Geef het volgende commando om het apparaat te laten: &prompt.root; kldload dtraceall Ondersteuning van &dtrace; zou nu beschikbaar moeten zijn. De beheerder kan het volgende commando uitvoeren om alle sondes te bekijken: &prompt.root; dtrace -l | more Alle uitvoer wordt aan het hulpmiddel more doorgegeven omdat het snel de schermbuffer zal laten overstromen. &dtrace; kan nu als werkend worden beschouwd. Het is nu tijd om de gereedschapskist te bekijken. De gereedschapskist is een verzameling van kant-en-klare scripts die met &dtrace; gedraaid kunnen worden om informatie over het systeem te verzamelen. Er zijn scripts om open bestanden, geheugen, CPU-gebruik, en nog veel meer te controleren. Pak de scripts uit met het volgende commando: &prompt.root; gunzip -c DTraceToolkit* | tar xvf - Ga naar die map met cd en zet de uitvoerpermissies voor alle bestanden waarvan de naam uit kleine letters bestaat, op 755. De inhoud van al deze scripts moet veranderd worden. Degenen die naar /usr/bin/ksh verwijzen dienen naar /usr/local/bin/ksh te verwijzen, de anderen die /usr/bin/sh gebruiken dienen gewijzigd te worden om /bin/sh te gebruiken, en tenslotte dienen degenen die /usr/bin/perl gebruiken veranderd te worden om /usr/local/bin/perl te gebruiken. Op dit moment is het voorzichtig om de lezer eraan te herinneren dat de ondersteuning voor &dtrace; in &os; niet compleet en experimenteel is. Veel van deze scripts zullen niet werken omdat ze of te &solaris;-specifiek zijn of omdat ze sondes gebruiken die momenteel niet ondersteund worden. Op het moment van schrijven worden slechts twee scripts van de &dtrace; Toolkit volledig ondersteund in &os;: de scripts hotkernel en procsystime. Dit zijn de twee die we in de volgende gedeelten van deze sectie zullen bekijken. De hotkernel is ontworpen om te identificeren welke functie de meeste kerneltijd gebruikt. Als het normaal gedraaid wordt, zal het uitvoer die op de volgende lijkt produceren: &prompt.root; ./hotkernel Sampling... Hit Ctrl-C to end. De systeembeheerder moet de toetsencombinatie CtrlC gebruiken om het proces te stoppen. Nadat het gestopt is, zal het script een lijst van kernelfuncties en timinginformatie weergeven, waarbij de uitvoer in volgorde van toenemende tijd is gesorteerd: kernel`_thread_lock_flags 2 0.0% 0xc1097063 2 0.0% kernel`sched_userret 2 0.0% kernel`kern_select 2 0.0% kernel`generic_copyin 3 0.0% kernel`_mtx_assert 3 0.0% kernel`vm_fault 3 0.0% kernel`sopoll_generic 3 0.0% kernel`fixup_filename 4 0.0% kernel`_isitmyx 4 0.0% kernel`find_instance 4 0.0% kernel`_mtx_unlock_flags 5 0.0% kernel`syscall 5 0.0% kernel`DELAY 5 0.0% 0xc108a253 6 0.0% kernel`witness_lock 7 0.0% kernel`read_aux_data_no_wait 7 0.0% kernel`Xint0x80_syscall 7 0.0% kernel`witness_checkorder 7 0.0% kernel`sse2_pagezero 8 0.0% kernel`strncmp 9 0.0% kernel`spinlock_exit 10 0.0% kernel`_mtx_lock_flags 11 0.0% kernel`witness_unlock 15 0.0% kernel`sched_idletd 137 0.3% 0xc10981a5 42139 99.3% Het script werkt ook met kernelmodules. Draai het script met de vlag om deze mogelijkheid te gebruiken: &prompt.root; ./hotkernel -m Sampling... Hit Ctrl-C to end. ^C MODULE COUNT PCNT 0xc107882e 1 0.0% 0xc10e6aa4 1 0.0% 0xc1076983 1 0.0% 0xc109708a 1 0.0% 0xc1075a5d 1 0.0% 0xc1077325 1 0.0% 0xc108a245 1 0.0% 0xc107730d 1 0.0% 0xc1097063 2 0.0% 0xc108a253 73 0.0% kernel 874 0.4% 0xc10981a5 213781 99.6% Het script procsystime vangt en beeldt het tijdsgebruik van systeemaanroepen af voor een gegeven PID of procesnaam. In het volgende voorbeeld wordt er een nieuwe instantie van /bin/csh gedraaid. Het procsystime werd uitgevoerd en bleef wachten terwijl er enkele commando's op de andere instantie van csh werden getypt. Dit zijn de resultaten van deze test: &prompt.root; ./procsystime -n csh Tracing... Hit Ctrl-C to end... ^C Elapsed Times for processes csh, SYSCALL TIME (ns) getpid 6131 sigreturn 8121 close 19127 fcntl 19959 dup 26955 setpgid 28070 stat 31899 setitimer 40938 wait4 62717 sigaction 67372 sigprocmask 119091 gettimeofday 183710 write 263242 execve 492547 ioctl 770073 vfork 3258923 sigsuspend 6985124 read 3988049784 Zoals te zien is, lijkt de systeemaanroep read() de meeste tijd in nanoseconden te gebruiken en gebruikte de systeemaanroep getpid() de minste hoeveelheid tijd. De taal D De &dtrace;-gereedschapskist bevat vele scripts in de speciale taal van &dtrace;. Deze taal wordt de taal D genoemd door de documentatie van &sun;, en lijkt sterk op C++. Een diepgaande discussie over de taal valt buiten het bereik van dit document. Het wordt uitgebreid behandeld op . diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/filesystems/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/filesystems/chapter.sgml index 208e2a138b..6b9c919f3c 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/filesystems/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/filesystems/chapter.sgml @@ -1,654 +1,673 @@ Tom Rhodes Geschreven door Wouter Reckman Vertaald door + + René + Ladan + Ondersteuning van bestandssystemen Overzicht Bestandssystemen Ondersteuning bestandssystemen Bestandssystemen Bestandssystemen zijn een integraal onderdeel van ieder besturingssysteem. Ze stellen gebruikers in de gelegenheid om bestanden te uploaden en op te slaan, geven toegang tot gegevens en maken natuurlijk harde schijven bruikbaar. Verschillende besturingssystemen hebben gewoonlijk één gezamenlijk aspect, namelijk het bestandssysteem. Op &os; staat dit bestandssysteem bekend onder de naam Fast File System ofwel FFS, dat is gebaseerd op het oorspronkelijke Unix™ File System, ook bekend als UFS. Dit is het oorspronkelijke bestandssysteem van &os; dat op harde schijven wordt geplaatst voor gegevenstoegang. &os; ondersteunt daarnaast ook een groot aantal andere bestandssystemen om lokaal toegang tot gegevens van andere besturingssystemen te bewerkstelligen; dat wil zeggen: gegevens opgeslagen op lokaal aangesloten USB opslagapparaten, flash drives, en harde schijven. Verder is er ook ondersteuning voor vreemde bestandssystemen. Dit zijn bestandssystemen ontwikkeld voor andere besturingssystemen zoals het &linux; Extended File System (EXT) en het &sun; Z File System (ZFS). Er zijn verschillende gradaties van ondersteuning voor de verschillende bestandssystemen op &os;. Sommigen vereisen het laden van een kernelmodule, voor anderen moet een toolset worden geïnstalleerd. Dit hoofdstuk is geschreven om gebruikers van &os; te helpen om op hun systeem toegang te verkrijgen tot andere bestandssystemen, te beginnen met het &sun; Z File System. Na het lezen van dit hoofstuk weet de lezer: Het verschil tussen eigen en ondersteunde bestandssystemen. Welke bestandssystemen zijn ondersteund in &os;. Hoe niet-eigen bestandssystemen geactiveerd, geconfigureerd, benaderd en gebruikt kunnen worden. Voorafgaand aan het lezen van dit hoofdstuk dient de lezer: Begrip te hebben van de beginselen van &unix; en &os; (). Bekend te zijn met de beginselen van kernelconfiguratie en -compilatie (). Vertrouwd te zijn met installatie van software van derden in &os; (). Enigszins bekend te zijn met schijven, opslag en apparaatnamen in &os; (). Ondersteuning van ZFS wordt beschouwd als experimenteel. Sommige opties kunnen beperkt zijn in functionaliteit, andere onderdelen werken mogelijk in het geheel niet. Op een zeker moment zal deze ondersteuning klaar voor productie zijn en zal deze documentatie worden aangepast aan de nieuwe situatie. - Het Z File System + Het Z File System (ZFS) Het Z File System, ontwikkeld door &sun;, is een nieuwe technologie ontwikkeld om gebruik te maken van een pool-gebaseerde opslagmethode. Dit houdt in dat ruimte pas wordt gebruikt wanneer het nodig is voor dataopslag. Verder is het ontworpen voor maximale integriteit van gegevens, ondersteuning van gegevens-snapshots, meerdere kopieën, en gegevenschecksums. Ook is een nieuw gegevensreplicatiemodel, - bekend als RAID-Z, toegevoegd; - RAID-Z lijkt op RAID5, + bekend als RAID-Z, toegevoegd; + RAID-Z lijkt op RAID5, maar is ontworpen om corruptie tijdens het schrijven van gegevens te voorkomen. ZFS tuning Het ZFS subsysteem maakt gebruik van - veel systeembronnen waardoor het nodig kan zijn een en ander - af te stellen, zodat voor het dagelijks gebruik maximale - efficiëntie wordt behaald. Doordat het een + veel systeembronnen waardoor het nodig kan zijn een en ander + af te stellen, zodat voor het dagelijks gebruik maximale + efficiëntie wordt behaald. Doordat het een experimentele eigenschap van &os; is, kan dit in de nabije toekomst veranderen; op dit moment echter, worden de volgende stappen aangeraden. Geheugen De totale hoeveelheid systeemgeheugen dient minstens één gigabyte te zijn, maar twee gigabytes of meer wordt aanbevolen. In alle voorbeelden hier heeft het systeem één gigabyte geheugen, met verschillende andere afstelmechanismen in werking. Sommigen hebben succes gehad met minder dan een gigabyte geheugen, maar met een dergelijke, beperkte hoeveelheid geheugen is de kans groot dat onder zware belasting een kernelpanic in &os; op zal treden door uitputting van het geheugen. Kernelconfiguratie Het wordt aangeraden om ongebruikte stuurprogramma's en opties te verwijderen uit het kernelconfiguratiebestand. Omdat de meeste stuurprogramma's beschikbaar zijn als modules kunnen ze alsnog worden geladen door middel van het bestand /boot/loader.conf. - Gebruikers van de i386-architectuur dienen de volgende + Gebruikers van de &i386;-architectuur dienen de volgende optie aan hun kernelconfiguratiebestand toe te voegen, de kernel opnieuw te compileren, en opnieuw op te starten: options KVA_PAGES=512 Deze optie vergroot de kerneladresruimte, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om de vm.kvm_size afstelling hoger dan de huidige limiet van 1 GB (2 GB voor PAE) in te stellen. Deel, om de meest geschikte waarde voor deze optie te vinden, de gewenste hoeveelheid adresruimte door vier (4). In dit geval is dat 512 voor 2 GB. Loader tunables De kmem adresruimte dient te worden vergroot op alle &os; architecturen. Op het testsysteem met één gigabyte fysiek geheugen werd succes behaald met de volgende opties, die in het bestand /boot/loader.conf geplaatst dienen te worden, waarna het systeem opnieuw moet worden opgestart: vm.kmem_size="330M" vm.kmem_size_max="330M" vfs.zfs.arc_max="40M" vfs.zfs.vdev.cache.size="5M" Zie voor een meer gedetailleerde lijst van aanbevelingen aangaande ZFS-afstelling: . Gebruik maken van <acronym>ZFS</acronym> Er is een opstartmechanisme dat &os; in staat stelt om ZFS pools te mounten tijdens initialisatie van het systeem. Voer de volgende commando's uit om dit in te stellen: &prompt.root; echo 'zfs_enable="YES"' >> /etc/rc.conf &prompt.root; /etc/rc.d/zfs start In het resterende deel van dit document wordt aangenomen - dat er twee SCSI-schijven beschikbaar zijn, + dat er drie SCSI-schijven beschikbaar zijn, en dat hun apparaatnamen respectievelijk - da0 en - da1 zijn. + da0, + da1 en + da2 zijn. Gebruikers van IDE-hardware kunnen de ad apparaten gebruiken in plaats van SCSI-apparaten. Een pool op een enkele schijf - Voer het zpool-commando uit om een - ZFS op een enkele schijf aan te - maken: + Voer het commando zpool uit om een simpele, + niet-redundante ZFS-pool op een enkele schijf aan + te maken: &prompt.root; zpool create example /dev/da0 Bestudeer de uitvoer van het commando df om de nieuwe pool te zien: &prompt.root; df Filesystem 1K-blocks Used Avail Capacity Mounted on /dev/ad0s1a 2026030 235230 1628718 13% / devfs 1 1 0 100% /dev /dev/ad0s1d 54098308 1032846 48737598 2% /usr example 17547136 0 17547136 0% /example In deze uitvoer wordt duidelijk dat de example-pool niet alleen is aangemaakt, maar ook direct gemount is. Hij is ook toegankelijk, net als een gewoon bestandssysteem; er kunnen bestanden op worden aangemaakt en gebruikers kunnen er op rondkijken zoals in het volgende voorbeeld: &prompt.root cd /example &prompt.root; ls &prompt.root; touch testfile &prompt.root; ls -al total 4 drwxr-xr-x 2 root wheel 3 Aug 29 23:15 . drwxr-xr-x 21 root wheel 512 Aug 29 23:12 .. -rw-r--r-- 1 root wheel 0 Aug 29 23:15 testfile Helaas benut deze pool nog geen ZFS-mogelijkheden. Maak een bestandssysteem aan op deze pool en activeer er compressie op: &prompt.root; zfs create example/compressed &prompt.root; zfs set compression=gzip example/compressed example/compressed is nu een gecomprimeerd ZFS-bestandssysteem. Probeer er een paar grote bestanden naartoe te kopiëren door ze naar /example/compressed te kopiëren. De compressie kan nu worden uitgeschakeld met: &prompt.root; zfs set compression=off example/compressed Voer het volgende commando uit om het bestandssysteem te unmounten, en controleer dat daarna met df: &prompt.root; zfs umount example/compressed &prompt.root; df Filesystem 1K-blocks Used Avail Capacity Mounted on /dev/ad0s1a 2026030 235232 1628716 13% / devfs 1 1 0 100% /dev /dev/ad0s1d 54098308 1032864 48737580 2% /usr example 17547008 0 17547008 0% /example Mount het bestandssysteem opnieuw om het weer toegankelijk te maken en controleer met df: &prompt.root; zfs mount example/compressed &prompt.root; df Filesystem 1K-blocks Used Avail Capacity Mounted on /dev/ad0s1a 2026030 235234 1628714 13% / devfs 1 1 0 100% /dev /dev/ad0s1d 54098308 1032864 48737580 2% /usr example 17547008 0 17547008 0% /example example/compressed 17547008 0 17547008 0% /example/compressed De pool en het bestandssysteem zijn ook zichtbaar in de uitvoer van mount: &prompt.root; mount /dev/ad0s1a on / (ufs, local) devfs on /dev (devfs, local) /dev/ad0s1d on /usr (ufs, local, soft-updates) example on /example (zfs, local) example/data on /example/data (zfs, local) example/compressed on /example/compressed (zfs, local) Zoals is te zien kunnen ZFS-bestandssystemen, nadat ze zijn gecreëerd, net als gewone bestandssystemen worden gebruikt; er zijn echter ook vele andere mogelijkheden beschikbaar. In het volgende voorbeeld wordt er een nieuw bestandssysteem data gecreëerd. Er zullen belangrijke bestanden op worden bewaard, dus het bestandssysteem wordt zodanig ingesteld dat het twee kopieën van ieder gegevensblok opslaat: &prompt.root; zfs create example/data &prompt.root; zfs set copies=2 example/data Het is nu mogelijk om het gegevens- en ruimtegebruik te bekijken door df opnieuw te draaien: &prompt.root; df Filesystem 1K-blocks Used Avail Capacity Mounted on /dev/ad0s1a 2026030 235234 1628714 13% / devfs 1 1 0 100% /dev /dev/ad0s1d 54098308 1032864 48737580 2% /usr example 17547008 0 17547008 0% /example example/compressed 17547008 0 17547008 0% /example/compressed example/data 17547008 0 17547008 0% /example/data Merk op dat ieder bestandssysteem in de pool dezelfde hoeveelheid vrije ruimte heeft. Dit is de reden dat df steeds wordt gebruikt tussen de voorbeelden door, om te laten zien dat de bestandssystemen slechts zoveel ruimte gebruiken als ze nodig hebben en allemaal putten uit dezelfde pool. Het ZFS bestandssysteem elimineert concepten als volumes en partities, en staat verschillende bestandssystemen toe om in dezelfde pool te bestaan. Verwijder nu de bestandssystemen en verwijder daarna de pool, omdat deze niet meer nodig zijn: &prompt.root; zfs destroy example/compressed &prompt.root; zfs destroy example/data &prompt.root; zpool destroy example Schijven gaan slechter werken en begeven het, een onvermijdelijke eigenschap. Wanneer de schijf stukgaat zullen de gegevens verloren gaan. Een methode om gegevensverlies ten gevolge van een kapotte harde schijf te vermijden is het implementeren van RAID. ZFS ondersteunt deze mogelijkheid in zijn pool-ontwerp en wordt beschreven in de volgende sectie. <acronym>ZFS</acronym> RAID-Z Zoals eerder opgemerkt wordt in deze sectie aangenomen - dat er twee SCSI-schijven bestaan als de - apparaten da0 en - da1. Voer het volgende commando uit - om een RAID-Z-pool te - creëren: - - &prompt.root; zpool create storage raidz da0 da1 + dat er drie SCSI-schijven bestaan als de + apparaten da0, da1 + en da2 (of ad0 en + hoger als IDE-schijven worden gebruikt). Voer het volgende commando + uit om een RAID-Z-pool te creëren: + + &prompt.root; zpool create storage raidz da0 da1 da2 + + + &sun; raadt aan om tussen de drie en negen schijven te gebruiken + voor een RAID-Z-configuratie. Overweeg, als u + een enkele pool met 10 of meer schijven nodig heeft, om deze te + splitsen in kleine RAID-Z-groepen. Overweeg, als + u slechts twee schijven heeft en nog steeds redundantie nodig heeft, + om in plaats hiervan een ZFS-spiegel te + gebruiken. Bekijk de handleidingpagina &man.zpool.8; voor meer + details. + De storage zpool zou gecreëerd moeten zijn. Dit kan worden geverifieerd met de &man.mount.8; en &man.df.1; commando's zoals eerder. Er kunnen meer schijfapparaten worden toegewezen door ze aan het einde van de bovenstaande lijst toe te voegen. Maak een nieuw bestandssysteem in de pool, genaamd home waar op den duur de gebruikersbestanden geplaatst zullen worden: &prompt.root; zfs create storage/home Het is nu mogelijk om compressie in te schakelen en extra kopieën te bewaren van de gebruikersmappen en -bestanden. Dit kan net als eerder worden bewerkstelligd door de volgende commando's uit te voeren: &prompt.root; zfs set copies=2 storage/home &prompt.root; zfs set compression=gzip storage/home Kopieer, om dit als de nieuwe home-map voor gebruikers in te stellen, de gebruikersgegevens naar deze map en creëer de benodigde links: &prompt.root; cp -rp /home/* /storage/home &prompt.root; rm -rf /home /usr/home &prompt.root; ln -s /storage/home /home &prompt.root; ln -s /storage/home /usr/home De gebruikersgegevens zouden nu op het nieuw aangemaakte /storage/home bestandssysteem moeten staan. Test dit door een nieuwe gebruiker aan te maken en daarmee in te loggen. Probeer een snapshot te maken dat later weer hersteld kan worden: &prompt.root; zfs snapshot storage/home@08-30-08 Merk op dat de snapshot-optie alleen een echt bestandssysteem vastlegt, geen mappen of bestanden. Het @-karakter wordt gebruikt als scheidingsteken tussen de naam van het bestandssysteem of de naam van het volume. Wanneer de home-map van een gebruiker wordt weggegooid, kan deze worden hersteld met: &prompt.root; zfs rollback storage/home@08-30-08 Voer ls in de .zfs/snapshot directory van het bestandssysteem uit om een lijst van alle beschikbare snapshots te krijgen. Voer, om bijvoorbeeld het zojuist gemaakte snapshot te zien, het volgende commando uit: &prompt.root; ls /storage/home/.zfs/snapshot Het is mogelijk om een script te schrijven dat maandelijks een snapshot van de gebruikersgegevens maakt; na verloop van tijd kunnen snapshots echter een grote hoeveelheid schrijfruimte in beslag nemen. Het vorige snapshot kan worden verwijderd met het volgende commando: &prompt.root; zfs destroy storage/home@08-30-08 Na al dit testen is er geen reden om /storage/home in zijn huidige staat nog te bewaren. Maak er het echte /home bestandssysteem van: &prompt.root; zfs set mountpoint=/home storage/home Het uitvoeren van de commando's df en mount laat zien dat het systeem ons bestandssysteem nu als de echte /home behandelt: &prompt.root; mount /dev/ad0s1a on / (ufs, local) devfs on /dev (devfs, local) /dev/ad0s1d on /usr (ufs, local, soft-updates) storage on /storage (zfs, local) storage/home on /home (zfs, local) &prompt.root; df Filesystem 1K-blocks Used Avail Capacity Mounted on /dev/ad0s1a 2026030 235240 1628708 13% / devfs 1 1 0 100% /dev /dev/ad0s1d 54098308 1032826 48737618 2% /usr -storage 17547008 0 17547008 0% /storage -storage/home 17547008 0 17547008 0% /home +storage 26320512 0 26320512 0% /storage +storage/home 26320512 0 26320512 0% /home Hiermee is de RAID-Z configuratie compleet. Voer het volgende commando uit om status-updates van de gecreëerde bestandssystemen te krijgen tijdens het draaien van de nachtelijke &man.periodic.8;: &prompt.root; echo 'daily_status_zfs_enable="YES"' >> /etc/periodic.conf Het herstellen van <acronym>RAID</acronym>-Z Iedere software-RAID heeft een methode om zijn status te inspecteren. ZFS is geen uitzondering. De status van RAID-Z-apparaten kan worden geïnspecteerd met het volgende commando: &prompt.root; zpool status -x Als alle pools in orde zijn en alles is normaal, dan wordt het volgende bericht weergegeven: all pools are healthy Als er een probleem is, misschien een schijf die offine is gegaan, dan wordt de status van de pool weergegeven en dat zal er als volgt uitzien: pool: storage state: DEGRADED status: One or more devices has been taken offline by the administrator. Sufficient replicas exist for the pool to continue functioning in a degraded state. action: Online the device using 'zpool online' or replace the device with 'zpool replace'. scrub: none requested config: NAME STATE READ WRITE CKSUM storage DEGRADED 0 0 0 raidz1 DEGRADED 0 0 0 da0 ONLINE 0 0 0 da1 OFFLINE 0 0 0 + da2 ONLINE 0 0 0 errors: No known data errors Hier staat dat het apparaat offline is gezet door de beheerder. Dat is waar voor dit specifieke voorbeeld. Om de schijf offline te zetten werd het volgende commando gebruikt: &prompt.root; zpool offline storage da1 Het is nu mogelijk om de schijf da1 te vervangen nadat het systeem uitgeschakeld is. Zodra het systeem weer opgestart is, kan het volgende commando worden uitgevoerd om de schijf te vervangen: &prompt.root; zpool replace storage da1 Nu kan de status opnieuw geïnspecteerd worden, dit keer zonder de vlag, om de statusinformatie op te vragen: &prompt.root; zpool status storage pool: storage state: ONLINE scrub: resilver completed with 0 errors on Sat Aug 30 19:44:11 2008 config: NAME STATE READ WRITE CKSUM storage ONLINE 0 0 0 raidz1 ONLINE 0 0 0 da0 ONLINE 0 0 0 da1 ONLINE 0 0 0 + da2 ONLINE 0 0 0 errors: No known data errors Zoals te zien in dit voorbeeld lijkt alles normaal te zijn. Gegevensverificatie Zoals eerder opgemerkt gebruikt ZFS checksums om de integriteit van opgeslagen gegevens te verifiëren. Ze worden automatisch ingeschakeld bij het creëeren van bestandssystemen en kunnen worden uitgeschakeld door middel van het volgende commando: &prompt.root; zfs set checksum=off storage/home Dit is echter geen verstandig idee, omdat checksums zeer weinig opslagruimte innemen en nuttiger zijn wanneer ze zijn ingeschakeld. Het lijkt daarnaast ook geen merkbare invloed op de prestaties te hebben wanneer ze zijn ingeschakeld. Wanneer ze aanstaan is het mogelijk om ZFS gegevensintegriteit te laten controleren door middel van checksum-verificatie. Dit proces staat bekend als scrubbing. Voer het volgende commando uit om de gegevensintegriteit van de storage-pool te controleren: &prompt.root; zpool scrub storage Dit proces kan, afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen gegevens, een aanzienlijke hoeveelheid tijd in beslag nemen. Het is daarnaast ook zeer I/O-intensief, zozeer dat slechts één van deze operaties tegelijkertijd uitgevoerd kan worden. Nadat de scrub is voltooid wordt de status bijgewerkt en kan deze worden bekeken door een statusaanvraag te doen: &prompt.root; zpool status storage pool: storage state: ONLINE scrub: scrub completed with 0 errors on Sat Aug 30 19:57:37 2008 config: NAME STATE READ WRITE CKSUM storage ONLINE 0 0 0 raidz1 ONLINE 0 0 0 da0 ONLINE 0 0 0 da1 ONLINE 0 0 0 + da2 ONLINE 0 0 0 errors: No known data errors De voltooiingstijd is in dit voorbeeld duidelijk zichtbaar. Deze eigenschap helpt om gegevensintegriteit te garanderen gedurende een langere tijdsperiode. Er zijn vele andere opties voor het Z-bestandssysteem, zie de handleidingpagina's &man.zfs.8; en &man.zpool.8;. diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/multimedia/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/multimedia/chapter.sgml index 6a0a6de09f..931adb041f 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/multimedia/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/multimedia/chapter.sgml @@ -1,1951 +1,1991 @@ Ross Lippert Aangepast door Siebrand Mazeland Vertaald door + + René + Ladan + Multimedia Overzicht &os; ondersteunt een breed bereik aan geluidskaarten, waardoor het mogelijk is van geluid van hoge kwaliteit op een computer te genieten. Hieronder vallen mogelijkheden om geluid op te nemen en af te spelen in de MPEG Audio Layer 3 (MP3), WAV en Ogg Vorbis formaten en vele andere formaten. De &os; Portscollectie bevat ook programma's waarmee opgenomen audio bewerkt kan worden, waarmee geluidseffecten toegevoegd kunnen worden en aangesloten MIDI apparaten bestuurd kunnen worden. Met wat experimenteren kunnen met &os; videobestanden en DVD's afgespeeld worden. Er zijn minder programma's om video te encoderen, te converteren en af te spelen dan er zijn voor audio. Op het moment van schrijven is er bijvoorbeeld geen goed hercoderingsprogramma in de &os; Portscollectie beschikbaar wat gebruikt kan worden om tussen formaten onderling te converteren, zoals mogelijk is met audio/sox. De software in dit landschap is echter sterk aan verandering onderhevig. In dit hoofdstuk worden de stappen beschreven die uitgevoerd moeten worden om een geluidskaart in te stellen. Bij de installatie en instelling van X11 () is al beschreven hoe videokaarten ingesteld kunnen worden, hoewel er nog wel een aantal mogelijkheden zijn om het afspelen te verbeteren. Na het lezen van dit hoofdstuk weet de lezer: Hoe een systeem zo in te stellen dat een geluidskaart wordt herkend; Hoe getest kan worden of een kaart werkt; Hoe problemen op te lossen met betrekking tot geluidsinstellingen; Hoe MP3's en andere audio af te spelen en te maken; Hoe video wordt ondersteund door de X server; Welke video speler/encoderports goede resultaten geven; Hoe DVD's, .mpg en .avi bestanden af te spelen; Hoe de inhoud van CD's en DVD's naar bestanden geript kan worden; Hoe een TV-kaart in te stellen; Hoe een scanner in te stellen. Er wordt aangenomen dat de lezer van dit hoofdstuk: Weet hoe een nieuwe kernel in te stellen en te installeren (). Het proberen aan te koppelen van audio-CD's met &man.mount.8; resulteert in ieder geval in een foutmelding en in het ergste geval tot een kernel panic. Dat type media heeft een formaat dat afwijkt van het gebruikelijke ISO-bestandssysteem. Moses Moore Geschreven door Marc Fonvieille Aangepast voor &os; 5.X door Geluidskaart installeren Systeem instellen PCI ISA geluidskaarten Alvorens te beginnen is het van belang te weten welk model een geluidskaart is, welke chip erop wordt gebruikt en of het een PCI of ISA kaart is. &os; ondersteunt vele PCI en ISA kaarten. De ondersteunde audio-apparaten staan in een lijst in de Hardware Notes. In de Hardware Notes staat ook beschreven welk stuurprogramma uw kaart ondersteunt. kernel instellen Om een geluidsapparaat te gebruiken dient het juiste apparaatstuurprogramma geladen te worden. Dit kan op twee manieren. De meest eenvoudige manier is simpelweg een kernelmodule te laden voor de gewenste geluidskaart met &man.kldload.8;. Dit kan vanaf de commandoregel: &prompt.root; kldload snd_emu10k1 Of door als volgt de juiste regel toe te voegen aan /boot/loader.conf: snd_emu10k1_load="YES" De bovenstaande voorbeelden zijn voor een Creative &soundblaster; Live! geluidskaart. De overige beschikbare laadbare geluidsmodules staan beschreven in /boot/defaults/loader.conf. Als niet compleet duidelijk is welk stuurprogramma gebruikt dient te worden, dan kan het met de module snd_driver geprobeerd worden: &prompt.root; kldload snd_driver Dit is een metastuurprogramma, dat in één keer de meest voorkomende apparaatstuurprogramma's laadt. Hiermee kan het zoeken naar het juiste stuurprogramma versneld worden. Het is ook mogelijk om alle geluidsstuurprogramma's te laden via de optie /boot/loader.conf. Om uit te vinden welk stuurprogramma na het laden van het metastuurprogramma snd_driver wordt geladen kan de inhoud van het bestand /dev/sndstat nagekeken worden met cat /dev/sndstat. Een tweede mogelijkheid is ondersteuning voor een geluidskaart statisch in de kernel te compileren. In de onderstaande paragrafen staat meer informatie over hoe op die manier ondersteuning voor hardware toegevoegd kan worden. Meer informatie over het hercompileren van een kernel staat in . Aangepaste kernel maken met geluidsondersteuning Eerst moet het stuurprogramma voor het audioraamwerk &man.sound.4; aan de kernel toegevoegd worden. Daarvoor dient het volgende te worden opgenomen in het bestand met kernelinstellingen: device sound Daarna kan ondersteuning voor de specifieke geluidskaart toegevoegd worden. Daarvoor moet bekend zijn welk stuurprogramma de kaart ondersteunt. Dit kan opgezocht worden in de lijst met ondersteunde audio-apparaten in de Hardware Notes, waar de correcte stuurprogramma's voor geluidskaarten beschreven staan. Zo wordt een Creative &soundblaster; Live! geluidskaart bijvoorbeeld ondersteund door het stuurprogramma &man.snd.emu10k1.4;. Ondersteuning voor deze kaart kan als volgt worden toegevoegd: device snd_emu10k1 In de hulppagina voor een stuurprogramma staat welke syntaxis gebruikt kan worden. De expliciete syntaxis voor de kernelinstellingen voor elk ondersteund geluidsstuurprogramma staat ook in /usr/src/sys/conf/NOTES. Voor niet-PnP ISA-geluidskaarten kan het nodig zijn dat de kernel informatie gegeven moet worden over de instellingen van de kaart (IRQ, I/O poort, enzovoort), zoals dat geldt voor alle niet-PnP ISA-kaarten. Dit kan via het bestand /boot/device.hints. Bij het starten van een systeem leest de &man.loader.8; dat bestand uit en geeft de instellingen door aan de kernel. Zo gebruikt een oude Creative &soundblaster; 16 ISA niet-PnP-kaart het stuurprogramma &man.snd.sbc.4; samen met snd_sb16 en dient de volgende regel toegevoegd te worden aan het kernelinstellingenbestand: device snd_sbc device snd_sb16 Daarnaast moet het volgende worden toegevoegd aan /boot/device.hints: hint.sbc.0.at="isa" hint.sbc.0.port="0x220" hint.sbc.0.irq="5" hint.sbc.0.drq="1" hint.sbc.0.flags="0x15" In dit geval gebruikt de kaart I/O poort 0x220 en IRQ 5. De gebruikte syntaxis voor /boot/device.hints staat beschreven in de hulppagina &man.sound.4; en de hulppagina voor het gevraagde stuurprogramma. De bovenstaande instellingen zijn de standaardinstellingen. In sommige gevallen moeten IRQ of andere instellingen gewijzigd worden om een apparaat juist te laten werken. In &man.snd.sbc.4; staat meer informatie over deze kaart. Geluidskaart testen Na het herstarten met de aangepaste kernel of na het laden van de benodigde module, hoort de geluidskaart ongeveer als volgt te verschijnen in de systeemberichtbuffer (&man.dmesg.8;): pcm0: <Intel ICH3 (82801CA)> port 0xdc80-0xdcbf,0xd800-0xd8ff irq 5 at device 31.5 on pci0 pcm0: [GIANT-LOCKED] pcm0: <Cirrus Logic CS4205 AC97 Codec> De status van de geluidskaart kan gecontroleerd worden via het bestand /dev/sndstat: &prompt.root; cat /dev/sndstat FreeBSD Audio Driver (newpcm) Installed devices: pcm0: <Intel ICH3 (82801CA)> at io 0xd800, 0xdc80 irq 5 bufsz 16384 kld snd_ich (1p/2r/0v channels duplex default) De uitvoer kan per systeem wat verschillen. Als er geen apparaten pcm genoemd worden, dienen eerdere stappen herzien te worden. Bekijk nogmaals de instellingen van de kernel en bevestig dat het juiste apparaatstuurprogramma was gekozen. Veel voorkomende problemen staan beschreven in . Als het goed is werkt de geluidskaart nu. Als pinnen voor audio-out van de CD-ROM- of DVD-ROM-drive juist zijn aangesloten op de geluidskaart, dan kan er een CD in de drive gestopt worden en kan deze met &man.cdcontrol.1; afgespeeld worden: &prompt.user; cdcontrol -f /dev/acd0 play 1 Applicaties als audio/workman kunnen een vriendelijker interface bieden. Wellicht is het handig om een applicatie als audio/mpg123 te installeren om naar MP3 audiobestanden te luisteren. Een snelle manier om de kaart te testen is het als volgt sturen van gegevens naar /dev/dsp: &prompt.user; cat bestandsnaam > /dev/dsp bestandsnaam kan ieder bestand zijn. Deze commandoregel hoort wat ruis te maken, waardoor wordt bevestigd dat de geluidskaart echt werkt. Niveaus voor de geluidskaartmixer kunnen aangepast worden met het commando &man.mixer.8;. Er staan meer details in &man.mixer.8;. Bekende problemen apparaatknooppunten I/O poort IRQ DSP Fout Oplossing sb_dspwr(XX) timed out De I/O poort is niet correct ingesteld. bad irq XX Het IRQ is niet correct ingesteld. Zorg dat het ingestelde IRQ en het IRQ voor het geluid hetzelfde zijn. xxx: gus pcm not attached, out of memory Er is niet genoeg geheugen beschikbaar om het apparaat te gebruiken. xxx: can't open /dev/dsp! Controleer fstat | grep dsp of een ander programma het apparaat geopend heeft. Bekende probleemgevallen zijn esound en KDE's geluidsondersteuning. Munish Chopra Geschreven door Meerdere geluidsbronnen gebruiken Het is vaak wenselijk om meerdere geluidsbronnen tegelijkertijd af te kunnen spelen, zoals wanneer esound of artsd het delen van een geluidsapparaat met een andere applicatie niet ondersteunen. Met &os; kan dit met Virtuele Geluidskanalen, die aangezet kunnen worden met de faciliteit &man.sysctl.8;. Met virtuele kanalen kunnen het afspelen van een geluidskaart gemultiplext worden door het geluid in de kernel te mixen. Het aantal virtuele kanalen kan met twee sysctl knoppen als root als volgt ingesteld worden: &prompt.root; sysctl dev.pcm.0.play.vchans=4 &prompt.root; sysctl dev.pcm.0.rec.vchans=4 &prompt.root; sysctl hw.snd.maxautovchans=4 In het bovenstaande voorbeeld worden vier virtuele kanalen toegewezen, wat in het dagelijks gebruik voldoende is. Zowel dev.pcm.0.play.vchans=4 als dev.pcm.0.rec.vchans=4 zijn het aantal virtuele kanalen dat pcm0 heeft voor afspelen en opnemen, en zijn instelbaar als een apparaat is aangesloten. In hw.snd.maxautovchans staat het aantal virtuele kanalen dat aan een nieuw audio-apparaat wordt gegeven als het wordt aangesloten met &man.kldload.8;. Omdat de module pcm onafhankelijk van de hardware stuurprogramma's geladen kan worden, kan in hw.snd.maxautovchans opgeslagen worden hoeveel virtuele kanalen apparaten die later worden aangesloten krijgen. Voor meer informatie wordt naar &man.pcm.4; verwezen. Het aantal virtuele kanalen voor een apparaat kan niet gewijzigd worden als het in gebruik is. Sluit eerst alle programma's die het apparaat gebruiken, zoals muziekspelers of geluidsdaemons. Als er geen gebruik wordt gemaakt van &man.devfs.5;, dan moeten applicaties wijzen naar /dev/dsp0.x, waar x tussen 0 en 3 ligt als dev.pcm.0.rec.vchans is ingesteld op 4, zoals in het bovenstaande voorbeeld. Op een systeem waar &man.devfs.5; wordt gebruikt, wordt het voorgaande voor een programma dat om /dev/dsp0 vraagt automatisch transparant gealloceerd. Josef El-Rayes Geschreven door Standaardwaarden voor mixerkanalen instellen De standaardwaarden voor de mixerkanalen zijn ingesteld in de broncode van het stuurprogramma &man.pcm.4;. Er zijn vele applicaties en daemons waarmee waarden voor de mixer ingesteld en onthouden kunnen worden en iedere keer bij het starten weer kunnen worden ingesteld, maar dit is geen nette oplossing. Het is mogelijk om de standaardwaarden in te stellen op het niveau van het stuurprogramma — dit wordt bereikt door de gewenste waarden in te stellen in /boot/device.hints, bijvoorbeeld: hint.pcm.0.vol="50" Met de bovenstaande instelling wordt het volume van een kanaal standaard op 50 ingesteld bij het laden van de module &man.pcm.4;. Chern Lee Geschreven door MP3 audio Met MP3 (MPEG Layer 3 Audio) kan geluid bijna in CD-kwaliteit weergegeven worden en dus is er een goede reden om dit vooral niet na te laten op een &os; werkstation. MP3 spelers Verreweg de meest populaire X11 MP3 speler is XMMS (X Multimedia Systeem). In XMMS kunnen Winamp skins gebruikt worden, omdat de GUI vrijwel gelijk is aan die van Nullsoft's Winamp. XMMS heeft ook een eigen plug-in ondersteuning. XMMS kan geïnstalleerd worden via de multimedia/xmms port of pakket. De interface van XMMS is intuïtief met een afspeellijst, grafische equalizer en meer. Gebruikers die bekend zijn met Winamp vinden XMMS vast eenvoudig te gebruiken. De port audio/mpg123 is een alternatieve MP3-speler die gebruik maakt van de commandoregel. mpg123 werkt door het geluidsapparaat en het MP3-bestand aan te geven op de commandoregel. Aangenomen dat uw audio-apparaat /dev/dsp1.0 is en u het MP3-bestand Foobar-GreatestHits.mp3 wilt afspelen, zou u het volgende opgeven: &prompt.root; mpg123 -a /dev/dsp1.0 Foobar-GreatestHits.mp3 High Performance MPEG 1.0/2.0/2.5 Audio Player for Layer 1, 2 and 3. Version 0.59r (1999/Jun/15). Written and copyrights by Michael Hipp. Uses code from various people. See 'README' for more! THIS SOFTWARE COMES WITH ABSOLUTELY NO WARRANTY! USE AT YOUR OWN RISK! Playing MPEG stream from Foobar-GreatestHits.mp3 ... MPEG 1.0 layer III, 128 kbit/s, 44100 Hz joint-stereo CD audio tracks rippen Voordat een CD of een CD track naar MP3 ge-encodeerd kan worden moeten de audiogegevens naar de harde schijf geript worden. Dit gaat door de ruwe CDDA (CD Digital Audio) gegevens naar WAV-bestanden te kopiëren. Het hulpprogramma cdda2wav, dat onderdeel is van de suite sysutils/cdrtools, kan gebruikt worden om audio-informatie en de daarbij behorende informatie van CD's te rippen. Als de audio CD in de drive zit, kan het volgende commando als root uitgevoerd worden om een hele CD naar individuele (per track) WAV-bestanden te rippen: &prompt.root; cdda2wav -D 0,1,0 -B cdda2wav ondersteunt ATAPI (IDE) CD-ROM-drives. Om van een IDE drive te rippen, dient de apparaatnaam aangegeven te worden in plaats van de SCSI eenheidsnummers. Om bijvoorbeeld track 7 van een IDE drive te rippen: &prompt.root; cdda2wav -D /dev/acd0 -t 7 De optie geeft het SCSI apparaat 0,1,0 aan, dat overeenkomt met de uitvoer van cdrecord -scanbus. Om individuele tracks te rippen kan gebruik gemaakt worden van de optie : &prompt.root; cdda2wav -D 0,1,0 -t 7 In het bovenstaande voorbeeld wordt track 7 van de audio CD geript. Om een reeks tracks te rippen, bijvoorbeeld van 1 tot 7, kan een reeks opgegeven worden: &prompt.root; cdda2wav -D 0,1,0 -t 1+7 Ook het hulpprogramma &man.dd.1; kan gebruikt worden om audio tracks van ATAPI drives af te halen. Deze mogelijkheid wordt beschreven in . MP3's encoderen Tegenwoordig is de MP3 encoder lame. Lame staat in audio/lame in de portsstructuur. Met de geripte WAV-bestanden converteert het volgende commando audio01.wav naar audio01.mp3: &prompt.root; lame -h -b 192 \ --tt "Foo Titel" \ --ta "FooBar Artiest" \ --tl "FooBar Album" \ --ty "2005" \ --tc "Geript en encoded door Foo" \ --tg "Genre" \ audio01.wav audio01.mp3 192 kbits lijkt de standaard bitrate voor MP3 te zijn. Het is ook mogelijk 128 of 160 of andere bitrates te gebruiken. Hoe hoger de bitrate, hoe meer schijfruimte de uiteindelijke MP3-bestanden gebruiken, maar ook de kwaliteit wordt dan hoger. Met de optie wordt de modus hogere kwaliteit, maar iets langzamer ingeschakeld. Met de opties vanaf worden de ID3 tags ingegeven, die meestal informatie over een nummer bevatten en onderdeel uitmaken van het MP3-bestand. In de hulppagina voor lame staan nog meer opties die gebruikt kunnen worden bij het encoderen beschreven. MP3's decoderen Om een CD te kunnen branden van MP3's, moeten ze omgezet worden naar een niet gecomprimeerd WAV-formaat. Zowel XMMS als mpg123 ondersteunen de uitvoer van MP3 naar een niet gecomprimeerd bestandsformaat. Naar schijf schrijven met XMMS: Start XMMS; Klik rechts op het venster om het XMMS menu te zien; Selecteer Preference onder Options; Wijzig de Output Plugin naar Disk Writer Plugin; Klik Configure; Voer een map in (of kies browse) waar de ongecomprimeerde bestanden naar toe geschreven moeten worden; Laad de MP3-bestanden zoals gewoonlijk in XMMS, met het volume op 100% en de EQ instellingen uitgeschakeld; Klik Play. XMMS lijkt nu de MP3 af te spelen, maar er is geen muziek te horen. Nu wordt feitelijk de MP3 afgespeeld naar een bestand; Zorg ervoor dat de standaard Output Plugin wordt teruggezet naar hoe de instellingen waren om weer naar MP3's te kunnen luisteren. Schrijven naar stdout vanuit mpg123: Voer mpg123 -s audio01.mp3 > audio01.pcm uit. XMMS schrijft een bestand in het WAV-formaat, terwijl mpg123 de MP3 converteert naar ruwe PCM audio data. Beide formaten kunnen gebruikt worden met cdrecord om audio CD's te maken. Met &man.burncd.8; moeten ruwe PCM-bestanden gebruikt worden. Als er WAV-bestanden worden gebruikt, is er een tikgeluid te horen bij het begin van iedere track. Dit is het geluid van de kop van ieder WAV-bestand. Met het hulpprogramma SoX kan de kop van WAV-bestanden verwijderd worden. Dit programma kan geïnstalleerd worden met de port of pakket audio/sox &prompt.user; sox -t wav -r 44100 -s -w -c 2 track.wav track.raw In staat meer informatie over het gebruiken van een CD-brander in &os;. Ross Lippert Geschreven door Video afspelen Video afspelen is een relatief nieuwe en zich snel ontwikkelende richting voor applicaties. In tegenstelling tot voor audio werkt alles hier niet zo soepel. Voor er wordt begonnen is het van belang te weten welk model videokaart zich in een systeem bevindt en welke chip die gebruikt. Hoewel &xorg; en &xfree86; vele videokaarten ondersteunen, zijn er veel minder geschikt om goed video mee af te spelen. Er kan een lijst met ondersteunde extensies getoond worden voor X server met de gebruikte videokaart door het commando &man.xdpyinfo.1; uit te voeren terwijl X11 draait. Het is verstandig een kort MPEG-bestand beschikbaar te hebben dat gebruikt kan worden als testbestand voor het evalueren van de spelers en hun opties. Omdat sommige DVD-spelers standaard zoeken naar DVD media in /dev/dvd of deze apparaatnaam standaard in de broncode hebben staan, is het wellicht verstandig om een symbolische link te maken naar de juiste apparaten: &prompt.root; ln -sf /dev/acd0 /dev/dvd &prompt.root; ln -sf /dev/acd0 /dev/rdvd Vanwege de werking van &man.devfs.5;, blijven handmatig aangemaakte links niet bestaan als een systeem wordt herstart. Om automatisch symbolische links aan te laten maken als een systeem start, kunnen de volgende regels toegevoegd worden aan /etc/devfs.conf: link acd0 dvd link acd0 rdvd Daarnaast zijn voor het decoderen van DVD, waarvoor bijzondere DVD-ROM functies aangeroepen worden, schrijfrechten op de DVD-apparaten nodig. Om de gedeeld-geheugeninterface van X11 te verbeteren, wordt aangeraden dat een aantal variabelen van &man.sysctl.8; worden verhoogd: kern.ipc.shmmax=67108864 kern.ipc.shmall=32768 Videomogelijkheden vaststellen XVideo SDL DGA Er zijn een aantal methoden om video weer te geven onder X11. Welke echt werkt, is voornamelijk afhankelijk van de gebruikte hardware. Iedere hieronder beschreven methode geeft andere resultaten op andere hardware. De laatste tijd krijgt het renderen van video in X11 veel aandacht en bij iedere versie van &xorg; of &xfree86; kan er een aanzienlijke verbetering zijn. Een lijst van veel gebruikte video-interfaces: X11: normale X11 uitvoer met gebruikmaking van gedeeld geheugen; XVideo: een uitbreiding op de X11 interface die video in een door X11 getekend object ondersteunt; SDL: de Simple Directmedia Layer; DGA: de Direct Graphics Access; SVGAlib: low level console grafische laag. XVideo &xorg; en &xfree86; 4.X kennen een uitbreiding XVideo, ook bekend als Xvideo, Xv of xv, waarmee video direct weergegeven kan worden in getekende objecten door een speciale versneller. Deze uitbreiding geeft een goede afspeelkwaliteit, zelfs op machines met mindere specificaties. Of de uitbreiding actief is, kan gecontroleerd worden met het commando xvinfo: &prompt.user; xvinfo XVideo wordt ondersteund als de uitvoer er ongeveer als volgt uitziet: X-Video Extension version 2.2 screen #0 Adaptor #0: "Savage Streams Engine" number of ports: 1 port base: 43 operations supported: PutImage supported visuals: depth 16, visualID 0x22 depth 16, visualID 0x23 number of attributes: 5 "XV_COLORKEY" (range 0 to 16777215) client settable attribute client gettable attribute (current value is 2110) "XV_BRIGHTNESS" (range -128 to 127) client settable attribute client gettable attribute (current value is 0) "XV_CONTRAST" (range 0 to 255) client settable attribute client gettable attribute (current value is 128) "XV_SATURATION" (range 0 to 255) client settable attribute client gettable attribute (current value is 128) "XV_HUE" (range -180 to 180) client settable attribute client gettable attribute (current value is 0) maximum XvImage size: 1024 x 1024 Number of image formats: 7 id: 0x32595559 (YUY2) guid: 59555932-0000-0010-8000-00aa00389b71 bits per pixel: 16 number of planes: 1 type: YUV (packed) id: 0x32315659 (YV12) guid: 59563132-0000-0010-8000-00aa00389b71 bits per pixel: 12 number of planes: 3 type: YUV (planar) id: 0x30323449 (I420) guid: 49343230-0000-0010-8000-00aa00389b71 bits per pixel: 12 number of planes: 3 type: YUV (planar) id: 0x36315652 (RV16) guid: 52563135-0000-0000-0000-000000000000 bits per pixel: 16 number of planes: 1 type: RGB (packed) depth: 0 red, green, blue masks: 0x1f, 0x3e0, 0x7c00 id: 0x35315652 (RV15) guid: 52563136-0000-0000-0000-000000000000 bits per pixel: 16 number of planes: 1 type: RGB (packed) depth: 0 red, green, blue masks: 0x1f, 0x7e0, 0xf800 id: 0x31313259 (Y211) guid: 59323131-0000-0010-8000-00aa00389b71 bits per pixel: 6 number of planes: 3 type: YUV (packed) id: 0x0 guid: 00000000-0000-0000-0000-000000000000 bits per pixel: 0 number of planes: 0 type: RGB (packed) depth: 1 red, green, blue masks: 0x0, 0x0, 0x0 Sommige van de weergegeven formaten (YUV2, YUV12, enzovoort) zijn niet in iedere implementaties van XVideo beschikbaar en hun afwezigheid kan sommige spelers hinderen. Als het resultaat er als hieronder uitziet, is er geen ondersteuning voor XVideo aanwezig op de videokaart in een systeem: X-Video Extension version 2.2 screen #0 no adaptors present Als XVideo voor een kaart niet wordt ondersteund, dan betekent dat alleen dat het lastiger wordt om op een beeldscherm aan de vereisten voor het renderen van video te voldoen. Afhankelijk van de videokaart en de processor kan het toch nog mogelijk zijn om acceptabele prestaties neer te zetten. In staan verwijzingen naar leesvoer over mogelijkheden voor het verbeteren van prestaties. Eenvoudige Directmedia Laag De Eenvoudige Directmedia Laag (Simple Directmedia Layer), SDL, was bedoeld als een porting-laag tussen µsoft.windows;, BeOS en &unix;, waardoor cross-platform toepassingen konden worden ontwikkeld die efficiënt gebruik maken van geluid en beelden. De SDL laag biedt een abstractie op laag niveau naar de hardware die soms efficiënter kan zijn dan de X11 interface. De SDL staat in devel/sdl12. Directe Grafische Toegang Directe Grafische Toegang (Direct Graphics Access) is een X11 uitbreiding die een programma in staat stelt voorbij te gaan aan de X server en de framebuffer direct kan wijzigen. Omdat hij afhankelijk is van geheugenmapping op een laag niveau om dit delen uit te voeren, moeten programma's die er gebruik van maken als root draaien. De DGA uitbreiding kan getest en gebenchmarkt worden met &man.dga.1;. Als dga draait, verandert het de kleuren op een scherm als er een toets wordt ingedrukt. Om te stoppen kan de toets q gebruikt worden. Ports en pakketten met video videopoorten videopakketten In dit onderdeel wordt de software die vanuit de &os; Portscollectie beschikbaar is voor het afspelen van video beschreven. Het afspelen van video is een tak van softwareontwikkeling die erg in beweging is en de mogelijkheden van de verschillende applicaties verschillen zeer waarschijnlijk van wat hier is beschreven. Als eerste is het belangrijk om te weten dat veel applicaties die met video te maken hebben en op &os; draaien ontwikkeld zijn als &linux; applicaties. Veel van die applicaties zijn op het moment van schrijven van beta-kwaliteit. Problemen die te verwachten zijn bij het gebruik van de beschreven videopakketten op &os; zijn: Een applicatie kan geen bestanden afspelen die zijn gemaakt met een andere applicatie; Een applicatie kan geen bestanden afspelen die met de applicatie zelf zijn gemaakt; Dezelfde applicatie, op twee verschillende machines gebouwd, speelt hetzelfde bestand op twee machines anders af; Een ogenschijnlijk triviale filter, zoals het herschalen van beeldgrootte, kan resulteren in vreselijk vervelende artefacten door fouten in de routine voor het herschalen; Een applicatie dumpt zijn core regelmatig; Documentatie wordt niet geïnstalleerd bij de port en staat op het web of in de map work van de port. Veel van deze applicaties kunnen ook Linux-ismes vertonen. Zo kunnen er bijvoorbeeld problemen ontstaan door de wijze waarop standaard bibliotheken zijn geïmplementeerd in de &linux; distributies of een aantal van de mogelijkheden van de &linux;-kernel, waarvan door de makers van de applicatie wordt aangenomen dat ze aanwezig zijn. Dit soort problemen zijn niet altijd zichtbaar en er wordt ook omheen gewerkt door de beheerders van ports, wat tot de volgende mogelijke problemen kan leiden: Het gebruik van /proc/cpuinfo om processorkarakteristieken uit te lezen; Het verkeerd gebruiken van threads, waardoor een programma hangt als het klaar is, in plaats van dat het echt eindigt; Software die nog niet in de &os; Portscollectie zit en vaak gebruikt wordt samen met een applicatie die daar wel onderdeel van uitmaakt. Tot nu toe is gebleken dat de ontwikkelaars van applicaties wel coöperatief waren met de beheerders van ports om zo het aantal work-arounds dat nodig was voor het overzetten tot een minimum te beperken. MPlayer MPlayer is een zich snel ontwikkelende videospeler. De doelen van het MPlayer-team zijn snelheid en flexibiliteit onder &linux; en andere Unices. Het project is gestart toen de oprichter van het team genoeg had van de slechte afspeelprestaties van de destijds beschikbare spelers. Er zijn mensen die zeggen dat het grafische ontwerp is opgeofferd voor het stroomlijnen van het ontwerp, maar het blijkt dat, als een gebruiker gewend is aan de commandoregelopties en de toetsencommando's, de applicatie erg goed werkt. MPlayer bouwen MPlayer maken MPlayer staat in multimedia/mplayer. MPlayer voert een aantal hardwarecontroles uit tijdens het bouwen, wat resulteert in een binair bestand dat niet van het ene naar het andere systeem verplaatst kan worden. Daarom is het van belang dat het uit de ports wordt gebouwd en niet als binair pakket wordt geïnstalleerd. Daarnaast staan er ook nog opties die vanaf de make commandoregel meegegeven kunnen worden beschreven in de Makefile en aan het begin van de build: &prompt.root; cd /usr/ports/multimedia/mplayer &prompt.root; make N - O - T - E Take a careful look into the Makefile in order to learn how to tune mplayer towards you personal preferences! For example, make WITH_GTK1 builds MPlayer with GTK1-GUI support. If you want to use the GUI, you can either install /usr/ports/multimedia/mplayer-skins or download official skin collections from http://www.mplayerhq.hu/homepage/dload.html De standaard portopties zijn voor de meeste gebruikers voldoende. Maar als bijvoorbeeld de XviD codec nodig is, dan moet de optie WITH_XVID op de commandoregel meegegeven worden. Het standaard DVD-apparaat kan ook gedefinieerd worden met de optie WITH_DVD_DEVICE, waarbij standaard /dev/acd0 wordt gebruikt. Op het moment van schrijven wordt de MPlayer port gebouwd met de HTML documentatie en twee uitvoerbare bestanden, mplayer en mencoder, wat een hulpmiddel is voor het opnieuw encoderen van video. De HTML documentatie voor MPlayer is erg informatief. Als de lezer vindt dat er informatie over videohardware en interfaces in dit hoofdstuk mist, dan is de documentatie van MPlayer een zeer grondige aanvulling. Het is de moeite waard de tijd te nemen om de documentatie van MPlayer te lezen, als meer informatie over de ondersteuning van video in &unix; welkom is. MPlayer gebruiken MPlayer gebruiken Iedere gebruiker van MPlayer dient een submap .mplayer in zijn thuismap te hebben. Die kan als volgt gemaakt worden: &prompt.user; cd /usr/ports/multimedia/mplayer &prompt.user; make install-user De commando-opties voor mplayer staan in de hulppagina. Nog meer details staan in de HTML documentatie. In dit onderdeel worden slechts een aantal gebruiksmogelijkheden beschreven. Om een bestand als testbestand.avi af te spelen met een van de beschikbare video-interfaces, kan de optie gebruikt worden: &prompt.user; mplayer -vo xv testbestand.avi &prompt.user; mplayer -vo sdl testbestand.avi &prompt.user; mplayer -vo x11 testbestand.avi &prompt.root; mplayer -vo dga testbestand.avi &prompt.root; mplayer -vo 'sdl:dga' testbestand.avi Het is de moeite waard alle bovenstaande opties uit te proberen omdat hun relatieve prestatie afhangt van vele factoren die aanzienlijk verschillen tussen hardware. Om een DVD af te spelen dient testbestand.avi vervangen te worden door waar N het titelnummer is dat afgespeeld moeten worden en APPARAAT het apparaatknooppunt is voor de DVD-ROM. Om bijvoorbeeld titel 3 van /dev/dvd af te spelen: &prompt.root; mplayer -vo xv dvd://3 -dvd-device /dev/dvd Het standaard DVD-apparaat kan ingesteld worden bij het bouwen van de MPlayer port met de optie WITH_DVD_DEVICE. Standaard is dit apparaat /dev/acd0. Meer details staan in de Makefile van de port. Om te stoppen, pauzeren, verder te spoelen, enzovoort, kunnen de toetsendefinities gebruikt worden, die in te zien zijn door mplayer -h uit te voeren of de hulppagina te lezen. Overige belangrijke opties voor het afspelen zijn: , waarmee het volledige scherm wordt gebruikt, en , die prestatieverhogend werkt. Om ervoor te zorgen dat de commandoregels niet te lang worden, kan het bestand .mplayer/config met voorkeursinstellingen gemaakt worden: vo=xv fs=yes zoom=yes Tenslotte kan mplayer gebruikt worden om een DVD naar een bestand van het type .vob te rippen. Om de tweede titel van een DVD de dumpen kan het volgende commando gebruikt worden: &prompt.root; mplayer -dumpstream -dumpfile out.vob dvd://2 -dvd-device /dev/dvd Het uitvoerbestand out.vob, is van het type MPEG en kan bewerkt worden met andere in dit onderdeel besproken programma's. <command>mencoder</command> mencoder Voordat mencoder wordt gebruikt, is het verstandig de opties uit de HTML-documentatie te bekijken. Er is een hulppagina, maar die is niet echt bruikbaar zonder de HTML-documentatie. Er zijn ontelbare mogelijkheden om de kwaliteit te verhogen, de bitrate te verlagen en formaten te wijzigen en een aantal van die truuks maken het verschil tussen goede en slechte prestaties. Hieronder staan een aantal voorbeelden beschreven. Eerst een eenvoudige kopie: &prompt.user; mencoder invoer.avi -oac copy -ovc copy -o uitvoer.avi Verkeerde combinaties van commandoregelopties kunnen resulteren in uitvoerbestanden die zelfs niet af te spelen zijn door mplayer. Daarom wordt aangeraden om het bij de optie in mplayer te houden als het alleen maar nodig is een bestand te rippen. Om invoer.avi te converteren naar de MPEG4-codec met MPEG3-audio encodering (audio/lame is verplicht): &prompt.user; mencoder invoer.avi -oac mp3lame -lameopts br=192 \ -ovc lavc -lavcopts vcodec=mpeg4:vhq -o utvoer.avi Hiermee wordt uitvoer gemaakt die af te spelen is met mplayer en xine. invoer.avi kan worden vervangen door en als root gedraaid worden om een DVD-titel direct te hercoderen. Omdat het waarschijnlijk is dat de eerste experimenten niet direct tevredenstellend zijn, wordt aangeraden een titel eerst naar een bestand te dumpen en dat als werkbestand te gebruiken. <application>xine</application> videospeler De xine videospeler is een project met een brede scope, dat niet alleen tracht een allesomvattende video-oplossing te bieden, maar ook probeert een herbruikbare basisbibliotheek en een modulair uitvoerbaar bestand te maken dat uitgebreid kan worden met plug-ins. Het kan als pakket en port geïnstalleerd worden uit multimedia/xine. De xine speler heeft nog wat ruwe randjes, maar is zeker goed van start gegaan. In de praktijk heeft xine een snelle CPU met een snelle videokaart of ondersteuning voor de XVideo extensie nodig. De GUI is bruikbaar, maar wat onhandig. Op het moment van schrijven wordt er geen invoermodule bij xine geleverd waarmee CSS gecodeerde DVD's afgespeeld kunnen worden. Er zijn er die door andere partijen zijn gebouwd die dat type modules wel hebben, maar die zijn niet beschikbaar in de &os; Portscollectie. Vergeleken met MPlayer, doet xine meer voor de gebruiker, maar tegelijkertijd neemt het wat van de fijnafstellingsmogelijkheden weg. De videospeler xine werkt het beste op XVideo-interfaces. Standaard start de xine speler op in een grafische gebruikersinterface. Via het menu kan een specifiek bestand geopend worden: &prompt.user; xine Het is ook mogelijk om zonder de GUI direct een bestand af te laten spelen: &prompt.user; xine -g -p mijnfilm.avi <application>transcode</application> hulpprogramma's De software transcode is geen speler, maar een verzameling hulpprogramma's voor het hercoderen van video- en audiobestanden. Met transcode wordt het mogelijk om videobestanden samen te voegen, kapotte bestanden te repareren en commandoregelprogramma's te gebruiken met stdin/stdout stream interfaces. Tijdens het bouwen van de port multimedia/transcode kan een groot aantal opties opgegeven worden en de volgende commandoregel wordt geadviseerd om transcode te bouwen: &prompt.root; make WITH_OPTIMIZED_CFLAGS=yes WITH_LIBA52=yes WITH_LAME=yes WITH_OGG=yes \ WITH_MJPEG=yes -DWITH_XVID=yes De geadviseerde instellingen zijn toereikend voor de meeste gebruikers. Om de mogelijkheden van transcode te illustreren volgt nu een voorbeeld van hoe een DivX-bestand om te zetten in een PAL MPEG-1-bestand (PAL VCD): &prompt.user; transcode -i invoer.avi -V --export_prof vcd-pal -o uitvoer_vcd &prompt.user; mplex -f 1 -o uitvoer_vcd.mpg uitvoer_vcd.m1v uitvoer_vcd.mpa Het resulterende MPEG-bestand, uitvoer_vcd.mpg, is klaar om afgespeeld te worden met MPlayer. Het kan ook op een CD-R gebrand worden om er een Video-CD mee te maken. In dat geval is het nodig om de programma's multimedia/vcdimager en sysutils/cdrdao te installeren. Er is een hulppagina voor transcode, maar kijk ook op transcode wiki voor meer informatie en voorbeelden. Als de twee vergeleken worden, draait transcode aanzienlijk langzamer dan mencoder, maar is de kans wel groter dat er een bestand uit komt dat op de meeste spelers afgespeeld kan worden. MPEG-bestanden die met transcode zijn gemaakt, zijn bijvoorbeeld al afgespeeld op &windows.media; Player en Apple's &quicktime;. Verder lezen De beschikbare videosoftware pakketten voor &os; zijn fors in ontwikkeling. Het is goed mogelijk dat in de nabije toekomst de meeste problemen die hier aan de kaak zijn gesteld, zijn opgelost. Intussen kunnen zij die het hoogst haalbare uit de A/V mogelijkheden voor &os; willen halen, dat het beste doen door wat beschikbaar is bij elkaar te scharrelen uit de beschikbare FAQ's and tutorials en meerdere programma's gebruiken. Het doel van deze paragraaf is de lezer wat richting te geven op dat vlak. De MPlayer documentatie is technisch erg informatief. Deze documenten kunnen het beste bekeken worden door iemand die veel kennis wil opdoen over video in &unix;. Op de MPlayer mailinglijst wordt het niet op prijs gesteld als iemand de documentatie niet heeft gelezen, dus het is verstandig RTFM in gedachten te houden alvorens bug rapportages naar ze te mailen. De xine HOWTO bevat een hoofdstuk over het verbeteren van prestaties, dat op alle spelers van toepassing is. Tenslotte zijn er nog een aantal veelbelovende applicaties die het proberen waard zijn: Avifile bestaat ook als port: multimedia/avifile; Ogle is er ook als port: multimedia/ogle; Xtheater; multimedia/dvdauthor, een open source pakket voor authoring van DVD content. Josef El-Rayes Oorspronkelijk geschreven door Marc Fonvieille Verbeterd en aangepast door TV-kaarten installeren TV-kaarten Inleiding Met TV-kaarten is het mogelijk om naar (kabel)uitzendingen te kijken op een computer. Op de meeste kaarten kan composiet video aangeleverd worden via een RCA of S-video input en sommige kaarten hebben ook een FM tuner. &os; biedt ondersteuning voor PCI-gebaseerde TV-kaarten met een Brooktree Bt848/849/878/879 of een Conexant CN-878/Fusion 878a Video Capture Chip met het stuurprogramma &man.bktr.4;. Het is van belang dat er op de kaart ook een ondersteunde tuner zit. Hiervoor kan &man.bktr.4; geraadpleegd worden, waarin een lijst met ondersteunde tuners staat. Stuurprogramma toevoegen Voordat de kaart gebruikt kan worden, dient het stuurprogramma &man.bktr.4; geladen te worden. Dit kan door de volgende regel aan /boot/loader.conf toe te voegen: bktr_load="YES" Daarnaast is het ook mogelijk om statisch ondersteuning voor de TV-kaart in de kernel te compileren. Dan dient de volgende regel toegevoegd te worden aan de kernelinstellingen: device bktr device iicbus device iicbb device smbus De extra stuurprogramma's zijn nodig omdat de kaartcomponenten verbonden zijn via een I2C bus. Met deze instellingen kan een nieuwe kernel gebouwd en geïnstalleerd worden. Als een systeem eenmaal ondersteuning biedt, hoort de TV-kaart ongeveer als volgt bij een herstart getoond te worden: bktr0: <BrookTree 848A> mem 0xd7000000-0xd7000fff irq 10 at device 10.0 on pci0 iicbb0: <I2C bit-banging driver> on bti2c0 iicbus0: <Philips I2C bus> on iicbb0 master-only iicbus1: <Philips I2C bus> on iicbb0 master-only smbus0: <System Management Bus> on bti2c0 bktr0: Pinnacle/Miro TV, Philips SECAM tuner. Deze berichten kunnen afwijken, afhankelijk van de gebruikte hardware. Het is van belang te controleren of de tuner juist herkend wordt; er kunnen nog een aantal instellingen gemaakt worden voor parameters met &man.sysctl.8; MIB's en in het kernelinstellingenbestand. Om bijvoorbeeld het gebruik van een Philips SECAM tuner te forceren, kan de volgende regel aan het bestand met kernelinstellingen worden toegevoegd: options OVERRIDE_TUNER=6 Dit kan ook via een instelling van &man.sysctl.8;: &prompt.root; sysctl hw.bt848.tuner=6 In de hulppagina voor &man.bktr.4; en /usr/src/sys/conf/NOTES staan meer details over de beschikbare opties. Handige programma's Om een TV-kaart te gebruiken, dient een van de volgende applicaties geïnstalleerd te worden: multimedia/fxtv biedt TV-in-een-window en beeld/audio/videocapture mogelijkheden; multimedia/xawtv is ook een TV applicatie met dezelfde mogelijkheden als fxtv; misc/alevt decodeert Videotext/Teletext en kan deze weergeven; audio/xmradio, een applicatie om de FM-tuner die bij sommige TV-kaarten zit te gebruiken; audio/wmtune, een handige bureaubladapplicatie voor radiotuners. Er zijn nog meer applicaties beschikbaar in de Portscollectie. Problemen oplossen Bij problemen met een TV-kaart dient eerst gecontroleerd te worden of de videocapture chip en de tuner echt ondersteund worden door het stuurprogramma &man.bktr.4; en of de juiste instellingen worden gebruikt. Voor meer ondersteuning en vragen over een specifieke TV-kaart is het aan te raden de archieven van de &a.multimedia.name; mailinglijst te raadplegen of er contact mee op te nemen. Marc Fonvieille Geschreven door Scanners scanners Inleiding In &os; is toegang tot scanners mogelijk met SANE (Scanner Access Now Easy) API uit de &os; Portscollectie. SANE gebruikt ook een aantal &os; apparaatstuurprogramma's om toegang te krijgen tot de hardware van de scanner. &os; ondersteunt SCSI en USB scanners. Het is van belang te controleren of een scanner door SANE wordt ondersteund voordat er instellingen worden gemaakt. SANE heeft een lijst met ondersteunde apparaten waarin gekeken kan worden of een scanner - wordt ondersteund en wat de status voor ondersteuning is. In - &man.uscanner.4; staat een lijst met ondersteunde - USB-scanners. + wordt ondersteund en wat de status voor ondersteuning is. Op systemen + van vóór &os; 8.X staat in de handleidingpagina van + &man.uscanner.4; een lijst met ondersteunde USB-scanners. Kernel instellen Zoals hierboven al is aangegeven, worden zowel SCSI als USB-scanners ondersteund. Afhankelijk van de gebruikte scannerinterface zijn verschillende apparaatstuurprogramma's nodig. - USB interface + USB-interface In de GENERIC kernel zitten standaard de apparaatstuurprogramma's die nodig zijn voor ondersteuning van USB-scanners. In het geval wordt besloten tot het maken van een aangepaste kernel, dan dienen de volgende regels in het kernelinstellingenbestand te worden opgenomen: device usb device uhci device ohci -device uscanner - - Afhankelijk van de USB-chipset op een moederbord, is - alleen device uhci of - device ohci nodig, maar het opnemen van - beiden in het bestand met kernelinstellingen is niet - schadelijk. +device uscanner +device ehci - Als het niet wenselijk is een nieuwe kernel te bouwen en - er wordt geen GENERIC kernel gebruikt, - dan kan de apparaatstuurprogrammamodule &man.uscanner.4; - direct geladen worden met &man.kldload.8;: + Op systemen van vóór &os; 8.X is de volgende + regel ook nodig: - &prompt.root; kldload uscanner + device uscanner - Om de module bij iedere systeemstart te laden kan de - volgende regel aan /boot/loader.conf - worden toegevoegd: + Op deze versies van &os; biedt het apparaat &man.uscanner.4; + ondersteuning voor de USB-scanners. Sinds &os; 8.0 ondersteunt + de bibliotheek &man.libusb.3; dit direct. - uscanner_load="YES" - - Na een herstart met een juiste ingestelde kernel of na - het laden van de benodigde module, kan de USB-scanner + Na een herstart met de juiste kernel kan de USB-scanner aangesloten worden. Een regel die de detectie van uw scanner aangeeft zou in de berichtenbuffer van het systeem (&man.dmesg.8;) moeten verschijnen: + ugen0.2: <EPSON> at usbus0 + + Of op een &os; 7.X systeem: + uscanner0: EPSON EPSON Scanner, rev 1.10/3.02, addr 2 - Het bovenstaande geeft aan dat de scanner het - apparaatknooppunt /dev/uscanner0 - gebruikt. + Deze berichten geven aan dat de scanner òfwel + /dev/ugen0.2 òf + /dev/uscanner0 als apparaatknooppunt + gebruikt afhankelijk van de versie van &os; die we draaien. Voor dit + voorbeeld was een &epson.perfection; 1650 USB-scanner gebruikt. SCSI interface Als een scanner een SCSI interface heeft, is het belangrijk te weten welk SCSI controllerbord gebruikt gaat worden. Afhankelijk van de gebruikte SCSI chipset, dient het bestand met kernelinstellingen aangepast te worden. De GENERIC kernel ondersteunt de meest voorkomende SCSI controllers. In het bestand NOTES is de juiste instelling te vinden die toegevoegd moet worden aan het bestand met kernelinstellingen. Naast het toevoegen van het juiste SCSI-adapter stuurprogramma, dienen ook de volgende regels opgenomen te worden in het kernelinstellingenbestand: device scbus device pass Als de kernel juist gecompileerd en geïnstalleerd is, horen de apparaten tijdens het opstarten zichtbaar te zijn in de systeemberichtbuffer: pass2 at aic0 bus 0 target 2 lun 0 pass2: <AGFA SNAPSCAN 600 1.10> Fixed Scanner SCSI-2 device pass2: 3.300MB/s transfers Als een scanner niet aan staat tijdens het opstarten, is het nog mogelijk handmatig detectie te forceren door de SCSI-bus te laten scannen met &man.camcontrol.8;: &prompt.root; camcontrol rescan all Re-scan of bus 0 was successful Re-scan of bus 1 was successful Re-scan of bus 2 was successful Re-scan of bus 3 was successful In het bovenstaande geval zal de scanner ongeveer als volgt verschijnen in de lijst met SCSI-apparaten: &prompt.root; camcontrol devlist <IBM DDRS-34560 S97B> at scbus0 target 5 lun 0 (pass0,da0) <IBM DDRS-34560 S97B> at scbus0 target 6 lun 0 (pass1,da1) <AGFA SNAPSCAN 600 1.10> at scbus1 target 2 lun 0 (pass3) <PHILIPS CDD3610 CD-R/RW 1.00> at scbus2 target 0 lun 0 (pass2,cd0) Meer details over SCSI-apparaten staan in de hulppagina's voor &man.scsi.4; en &man.camcontrol.8;. SANE instellen Het SANE systeem is opgesplitst in twee delen: de backends (graphics/sane-backends) en de frontends (graphics/sane-frontends). Het deel met de backends zorgt voor de toegang tot de scanner zelf. In de lijst met door SANE ondersteunde apparaten staat welk backend welke scanner(s) ondersteunt. Het is echt nodig het juiste backend vast te stellen, omdat het anders bijzonder lastig wordt een scanner aan de praat te krijgen. Het deel met frontends levert een grafische scaninterface (xscanimage). De eerste stap is om de port of het pakket graphics/sane-backends te installeren. Daarna kan met het commando sane-find-scanner gecontroleerd worden welke scanner er door het SANE systeem is gedetecteerd: &prompt.root; sane-find-scanner -q found SCSI scanner "AGFA SNAPSCAN 600 1.10" at /dev/pass3 In de uitvoer is te lezen welk type interface en welk apparaatknooppunt worden gebruikt om de scanner met een systeem te verbinden. Het merk en het model worden wellicht niet getoond, maar dat is ook niet echt van belang. Sommige USB-scanners verlangen dat er firmware wordt geladen. Dit wordt uitgelegd in de hulppagina van het backend. Het is ook van belang &man.sane-find-scanner.1; en &man.sane.7; te lezen. Hierna kan gecontroleerd worden of de scanner ook te zien is voor een scanner-frontend. Er zit bij de SANE backends een standaard hulpprogramma &man.scanimage.1;. Met dit commando kunnen de apparaten zichtbaar gemaakt worden en kan vanaf de commandoregel gescand worden. Met de optie kunnen de scannerapparaten getoond worden: &prompt.root; scanimage -L device `snapscan:/dev/pass3' is a AGFA SNAPSCAN 600 flatbed scanner - De afwezigheid van uitvoer of een bericht dat aangeeft dat - er geen scanners zijn aangetroffen, betekent dat - &man.scanimage.1; niet in staat is een scanner te - identificeren. Als dit gebeurt, dient het instellingenbestand - voor het backend aangepast te worden en dient daar de juiste - instelling gemaakt te worden. De map /usr/local/etc/sane.d/ bevat - alle bestanden met instellingen voor de backends. Het is - bekend dat dit identificatieprobleem optreedt bij bepaalde - USB-scanners. - - De USB-scanner die in - wordt gebruikt, toont bijvoorbeeld de volgende informatie met - sane-find-scanner: + Of, met bijvoorbeeld de USB-scanner die in wordt gebruikt: - &prompt.root; sane-find-scanner -q + &prompt.root; scanimage -L +device 'epson2:libusb:/dev/usb:/dev/ugen0.2' is a Epson GT-8200 flatbed scanner + + Deze uitvoer komt van een &os; 8.X systeem, het item + `epson2:libusb:/dev/usb:/dev/ugen0.2' geeft de naam + van het backend (epson2) en het apparaatknooppunt + (/dev/ugen0.2) dat door onze scanner wordt + gebruikt. + + + De afwezigheid van uitvoer of een bericht dat aangeeft dat + er geen scanners zijn aangetroffen, betekent dat + &man.scanimage.1; niet in staat is een scanner te + identificeren. Als dit gebeurt, dient het instellingenbestand + voor het backend aangepast te worden en dient daar de juiste + instelling gemaakt te worden. De map /usr/local/etc/sane.d/ bevat + alle bestanden met instellingen voor de backends. Het is + bekend dat dit identificatieprobleem optreedt bij bepaalde + USB-scanners. + + De USB-scanner die in + wordt gebruikt, wordt in &os; 8.X prima gedetecteerd en werkt + daar, maar in eerdere versies van &os; (waar &man.uscanner.4; wordt + gebruikt) toont het de volgende informatie met + sane-find-scanner: + + &prompt.root; sane-find-scanner -q found USB scanner (UNKNOWN vendor and product) at device /dev/uscanner0 - De bovenstaande uitvoer geeft aan dat de scanner juist is - gedetecteerd, dat hij de USB-interface gebruikt en is - aangesloten op het apparaatknooppunt - /dev/uscanner0. Nu kan gecontroleerd - worden of de scanner juist wordt geïdentificeerd: + De bovenstaande uitvoer geeft aan dat de scanner juist is + gedetecteerd, dat het de USB-interface gebruikt en is + aangesloten op het apparaatknooppunt + /dev/uscanner0. Nu kan gecontroleerd + worden of de scanner juist wordt geïdentificeerd: - &prompt.root; scanimage -L + &prompt.root; scanimage -L No scanners were identified. If you were expecting something different, check that the scanner is plugged in, turned on and detected by the sane-find-scanner tool (if appropriate). Please read the documentation which came with this software (README, FAQ, manpages). - Omdat in het bovenstaande voorbeeld de scanner niet wordt - geïdentificeerd, dient het bestand - /usr/local/etc/sane.d/epson.conf - gewijzigd te worden. De gebruikte scanner is een - &epson.perfection; 1650, dus in dit geval dient voor de scanner - het backend epson gebruikt te worden. Het - is van belang om het commentaar in de instellingenbestanden van - de backends te lezen. Het aanpassen van regels is eenvoudig: - plaats een commentaarkarakter voor alle regels voor andere - interfaces dan die nodig zijn weg (in dit geval worden alle - regels die beginnen met het woord scsi - uitgeschakeld, omdat er een USB interface wordt gebruiken), en - dan kan onderaan het bestand een regel met de gebruikte - interface en apparaatknooppunt geplaatst worden: - - usb /dev/uscanner0 - - Het is aan te raden de opmerkingen te lezen in het bestand - met instellingen voor het backend en ook de hulppagina, omdat - daarin meer details en de correcte syntaxis te vinden zijn. Nu - kan gecontroleerd worden of de scanner wèl juist wordt - geïdentificeerd: - - &prompt.root; scanimage -L + Omdat in het bovenstaande voorbeeld de scanner niet wordt + geïdentificeerd, dient het bestand + /usr/local/etc/sane.d/epson2.conf + gewijzigd te worden. De gebruikte scanner is een + &epson.perfection; 1650, dus in dit geval dient voor de scanner + het backend epson2 gebruikt te worden. Het + is van belang om het commentaar in de instellingenbestanden van + de backends te lezen. Het aanpassen van regels is eenvoudig: + plaats een commentaarkarakter voor alle regels voor andere + interfaces dan die nodig zijn weg (in dit geval worden alle + regels die beginnen met het woord scsi + uitgeschakeld, omdat er een USB-interface wordt gebruiken), en + dan kan onderaan het bestand een regel met de gebruikte + interface en apparaatknooppunt geplaatst worden: + + usb /dev/uscanner0 + + Het is aan te raden de opmerkingen te lezen in het bestand + met instellingen voor het backend en ook de hulppagina, omdat + daarin meer details en de correcte syntaxis te vinden zijn. Nu + kan gecontroleerd worden of de scanner wèl juist wordt + geïdentificeerd: + + &prompt.root; scanimage -L device `epson:/dev/uscanner0' is a Epson GT-8200 flatbed scanner - De USB-scanner is geïdentificeerd. Het is niet - belangrijk dat het merk en model niet overeenkomen met de - scanner. Het belangrijkste is het veld - `epson:/dev/uscanner0', dat de - juiste benamingen voor het backend en het apparaatknooppunt - aangeeft. + De USB-scanner is geïdentificeerd. Het is niet + belangrijk dat het merk en model niet overeenkomen met de + scanner. Het belangrijkste is het veld + `epson:/dev/uscanner0', dat de + juiste benamingen voor het backend en het apparaatknooppunt + aangeeft. + Als scanimage -L in staat is een scanner goed te zien, dan zijn de instellingen compleet. Er kan nu met het apparaat gescand worden. Hoewel &man.scanimage.1; in staat is om vanaf de commandoregel te scannen, is het aan te raden beelden te scannen vanuit de grafische gebruikersinterface. SANE heeft een eenvoudige, maar efficiënte grafische interface: xscanimage (graphics/sane-frontends). Xsane (graphics/xsane) is een ander populair grafisch scanfrontend, dat geavanceerde mogelijkheden biedt, zoals meerdere scanmodi (fotokopie, fax, enzovoort), kleurcorrectie, batchscannen, enzovoort. Beide applicaties zijn als plug-in voor GIMP te gebruiken. Andere gebruikers toegang tot de scanner geven Alle voorgaande taken zijn uitgevoerd met root rechten, maar het is wellicht ook nodig dat andere gebruikers de scanner kunnen gebruiken. Dan heeft een gebruiker lees- en schrijfrechten nodig op de - apparaatknooppunt voor een scanner. Een USB-scanner gebruikt - bijvoorbeeld apparaatknooppunt - /dev/uscanner0, waarvan de groep - operator eigenaar is. Door gebruiker - joe lid te maken - van de groep operator, kan die gebruiker - de scanner gebruiken: - - &prompt.root; pw groupmod operator -m joe - - In &man.pw.8; staan meer details. Op het apparaatknooppunt - /dev/uscanner0 moeten ook de juiste - rechten staan. Standaard kan de groep - operator alleen lezen op het - apparaatknooppunt. Dit is te wijzigen door de volgende regel - aan /etc/devfs.rules toe te voegen: + apparaatknooppunt voor een scanner. Onze USB-scanner gebruikt + bijvoorbeeld apparaatknooppunt /dev/ugen0.2 wat in + feite slechts een symbolische koppeling is naar het echte + apparaatknooppunt genaamd /dev/usb/0.2.0 (een blik + op de inhoud van de map /dev + bevestigt dit). Zowel de symbolische koppeling als het apparaatknooppunt + zijn van respectievelijk de groepen wheel en + operator. Door de gebruiker + joe aan deze groepen toe + te voegen kan hij de scanner zien, maar vanwege duidelijke + veiligheidsredenen dient het toevoegen van een gebruiker aan elke groep + met zorg te gebeuren, vooral aan de groep wheel. + Een betere oplossing is om een specifieke groep aan te maken voor het + gebruik van USB-apparaten en de scanner toegankelijk te maken voor leden + van deze groep. + + We zullen dus bijvoorbeeld een groep genaamd + usb gebruiken. De + eerste stap is het aanmaken van deze groep met behulp van het commando + &man.pw.8;: + + &prompt.root; pw groupadd usb + + Hierna moeten we de symbolische koppeling + /dev/ugen0.2 aanmaken en het apparaatknooppunt + /dev/usb/0.2.0 met de juiste schrijfpermissies + toegankelijk maken voor de groep usb + (0660 of 0664), omdat standaard + alleen de eigenaar van deze bestanden (root) ernaar + kan schrijven. Dit alles wordt gedaan door de volgende regels aan + /etc/devfs.rules toe te voegen: [system=5] -add path uscanner0 mode 660 +add path ugen0.2 mode 0660 group usb +add path usb/0.2.0 mode 0666 group usb + + Voor gebruikers van &os; 7.X zijn de volgende regels met het + juiste apparaatknooppunt, meestal /dev/uscanner0 + nodig: + + [system=5] +add path uscanner0 mode 0660 group usb Daarna kan de volgende regel aan /etc/rc.conf toegevoegd worden en dient een machine herstart te worden: devfs_system_ruleset="system" Meer informatie over de bovenstaande instellingen staan in de hulppagina voor &man.devfs.8;. - - Natuurlijk dient ook beveiliging een factor te zijn in de - afweging of een gebruiker lid gemaakt moet worden van een - bepaalde groep, zeker als dat om de groep - operator gaat. - + Nu dienen er alleen nog gebruikers aan de groep + usb toegevoegd te + worden om toegang tot de scanner toe te staan: + + &prompt.root; pw groupmod usb -m joe + + Lees voor meer details de handleidingpagina van &man.pw.8;. diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/x11/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/x11/chapter.sgml index f4a09fdbe8..81ed823472 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/x11/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/x11/chapter.sgml @@ -1,1840 +1,1839 @@ Ken Tom Bijgewerkt voor X.Org's X11 server door Marc Fonvieille Erik Radder Vertaald door Het X Window systeem Overzicht &os; gebruikt X11 om gebruikers een krachtige grafische gebruikersschil te bieden. X11 is een vrij beschikbare versie van het X Window System dat geïmplementeerd is in zowel &xorg; als &xfree86; (en andere softwarepakketten die hier niet worden besproken). &os; versies tot en met &os; 5.2.1-RELEASE hebben &xfree86; als standaard, de X11 server die is uitgebracht door The &xfree86; Project, Inc. Vanaf &os; 5.3-RELEASE is de officiële standaardversie van X11 gewijzigd naar &xorg;, de X11-server die is ontwikkeld door de X.Org Foundation onder een licentie die veel lijkt op degene die door &os; wordt gebruikt. Er zijn ook commerciële X-servers voor &os; beschikbaar. In dit hoofdstuk wordt de installatie en instelling van X11 behandeld met de nadruk op &xorg; &xorg.version; release. Voor informatie over het configureren van &xfree86; (i.e. op oudere uitgaven van &os; waar &xfree86; de standaard X11-distributie was) of vorige uitgave van &xorg;, is het altijd mogelijk om gearchiveerde versies van het &os; Handboek op te raadplegen. Meer informatie over de videohardware die X11 ondersteunt kan gevonden worden op de &xorg; website. Na het lezen van dit hoofdstuk weet de lezer: Wat de componenten van het X Window systeem zijn en hoe zij samenwerken. Hoe X11 geïnstalleerd en ingesteld kan worden. Hoe verschillende window managers geïnstalleerd en gebruikt kunnen worden. Hoe &truetype; lettertypen in X11 te gebruiken. Hoe het systeem ingesteld moet worden voor grafisch aanmelden (XDM). Aangeraden voorkennis: Hoe extra software van derden te installeren (). X begrijpen X voor de eerste keer gebruiken kan een hele schok zijn voor mensen die gewend zijn aan andere grafische omgevingen, zoals µsoft.windows; of &macos;. Het is niet noodzakelijk om alle details te kennen over de X componenten en hoe zij samenwerken, maar enige basiskennis draagt wel bij aan krachtiger gebruik kunnen maken van X. Waarom X? X is niet het eerste windows systeem dat geschreven is voor &unix;, maar wel het meest populaire. Het oorspronkelijke X ontwikkelteam werkte eerst aan een ander window systeem. De naam van dat systeem was W (van Window). X was gewoon de volgende letter in het alfabet. X kan gewoon X, X Window systeem, X11 of nog anders genoemd worden. X11 X Windows noemen kan door sommigen als een belediging opgevat worden. &man.X.7; kan hierover wat licht laten schijnen. Het X client/server model X is vanaf het begin aan ontworpen om netwerk-centraal te zijn en gebruikt een client-server model. In het X model draait de X server op de computer waar het toetsenbord, beeldscherm en muis aan vast zit. De server is verantwoordelijk voor het regelen van beeldinformatie, verwerken van invoer van toetsenbord en muis, en andere invoer- of uitvoerapparaten (i.e. een tablet kan als invoerapparaat worden gebruikt, en een videoprojector kan een alternatief uitvoerapparaat zijn). Iedere X applicatie (zoals XTerm, of &netscape;) is een cliënt. Een cliënt stuurt berichten naar de server zoals teken een venster op deze coördinaten en de server stuurt berichten terug zoals de gebruiker heeft op de OK knop gedrukt. Thuis of in kleine bedrijven draaien zowel de X server als de X clients op dezelfde machine. Het is heel goed mogelijk dat de X server op een minder krachtige desktop computer draait en de X applicaties (de clients) op een, zeg maar, dure krachtige machine van het bedrijf. Hier vindt de communicatie tussen de X client en server plaats over het netwerk. Dit verwart sommige mensen, omdat de X terminologie geheel omgekeerd is aan wat ze verwachten. Dat is namelijk dat de X server de grote krachtige machine aan het eind van de gang is en de X client de machine op hun bureau is. De X server is de machine met het beeldscherm en het toetsenbord en de X clients zijn de programma's die de vensters tonen. Het protocol vereist niet dat de clients en servers hetzelfde besturingssysteem moeten draaien of hetzelfde soort computer moeten zijn. Het is heel goed mogelijk om X server op een µsoft.windows; of Apple's &macos; te draaien en er zijn verschillende gratis en commerciële applicaties die dat doen. De window manager De filosofie van het X ontwerp lijkt veel op die van &unix;: gereedschappen, geen beleid. Dit houdt in dat X niet bepaalt hoe een taak volbracht moet worden. In plaats daarvan worden gereedschappen geleverd aan de gebruiker die verantwoordelijk is voor het juiste gebruik hiervan. Deze filosofie verbreedt zich door X niet te laten bepalen hoe vensters er moeten uitzien op het scherm, hoe ze verplaatst moeten worden met de muis, welke toetsaanslagen gebruikt moeten worden om te schakelen tussen vensters (bijvoorbeeld AltTab in het geval van µsoft.windows;), hoe de titelbalken eruit moeten zien, of ze wel of niet sluitknoppen moeten hebben, enzovoort. In plaats daarvan delegeert X deze verantwoordelijkheid aan een applicatie die Window Manager heet. Er zijn tientallen window managers voor X: AfterStep, Blackbox, ctwm, Enlightenment, fvwm, Sawfish, twm, Window Maker en vele anderen. Elk van deze window managers heeft een eigen voorkomen en werking. Er zijn window managers met virtual desktops of met eigen toetscombinaties om de desktop te beheren; of hebben een Start knop of iets gelijksoortig. Sommige gebruiken thema's die uiterlijk en beleving compleet veranderen door een nieuw thema te kiezen. Window managers zijn te vinden in de categorie x11-wm van de Portscollectie. De KDE en GNOME desktop omgevingen hebben hun eigen window managers die in het bureaublad zijn geïntegreerd. Iedere windows manager heeft zijn eigen manier van instellen. Sommige werken met handgetypte bestanden, anderen beschikken over grafische gereedschappen voor de meeste instellingen. Er is er minstens één (Sawfish) waarvan het instellingenbestand is geschreven in een dialect van de taal Lisp. Focusbeleid De window manager is ook verantwoordelijk voor het focusbeleid van de muis. Ieder window geörienteerd systeem heeft een manier nodig om te bepalen welk venster actief is, toetsaanslagen ontvangt en daarbij zichtbaar aangeeft welk venster actief is. Een bekend focus beleid heet click-to-focus. Dit model wordt gebruikt door µsoft.windows;, waarbij een venster actief wordt door er met de muis op te klikken. X ondersteunt geen specifiek focusbeleid. In plaats daarvan bepaalt de window manager op welk venster, op welk moment, de focus ligt. Een aantal window managers ondersteunen verschillende focusmethoden. Ze ondersteunen allemaal click to focus en de meerderheid ondersteunt ook nog andere. De meest populaire zijn: focus-volgt-muis (focus-follows-mouse) Het venster dat onder de muis zit is het venster waarop de focus ligt. Dit hoeft niet het venster te zijn dat bovenop alle andere vensters ligt. De focus verandert door te wijzen naar een ander venster. Het is niet nodig om er ook nog eens op te klikken. slordige-focus (sloppy-focus) Dit beleid is een kleine uitbreiding op focus-follows-mouse. Indien bij focus-follows-mouse de muis over het root venster (of de achtergrond) gaat, ligt op geen enkel venster de focus en gaan alle toetsaanslagen verloren. Bij sloppy-focus, verandert de focus alleen als de muis in een nieuw venster komt en niet als het huidige venster wordt verlaten. klik-voor-focus (click-to-focus) Het actieve venster wordt geselecteerd door erop te klikken. Het venster wordt dan opgetild en verschijnt dan voor alle andere vensters. Alle toetsaanslagen worden nu naar dit venster gestuurd, zelfs als de cursor naar een ander scherm wordt verplaatst. Veel window managers ondersteunen andere soorten of variaties op de bovenstaande typen muisbeleid. Hierover staat meestal meer in de documentatie van de betreffende window manager. Widgets De X aanpak door gereedschappen te leveren en niets af te dwingen breidt zich uit naar de widgets die in elk applicatievenster te zien zijn. Widget is een term voor alle dingen van de gebruikersinterface waarop geklikt kan worden of een andere actie mee uitgevoerd kan worden: knoppen, vinkvakjes, iconen, lijsten en ga zo maar door. µsoft.windows; noemt ze controls. µsoft.windows; en Apple's &macos; hebben beide een erg strikt widgetbeleid. Van de applicatieontwikkelaars wordt verwacht dat hun applicaties eenduidig zijn wat betreft uiterlijk en beleving. Bij X is ervoor gekozen geen grafische stijl of widgets te verplichten. X applicaties hebben dus niet allemaal hetzelfde uiterlijk. Er zijn populaire widgetsets en variaties, inclusief de originele Athena widgetset van MIT, &motif; (waarvan de widgetset van µsoft.windows; is afgeleid: schuine randen en drie gradaties grijs), OpenLook en anderen. De meeste nieuwe X applicaties gebruiken een modern uitziende widgetset: Qt, gebruikt door KDE, of GTK+ van het GNOME project. Vanuit dit oogpunt lijkt het enigszins op de &unix; desktop, wat het makkelijker maakt voor de beginnende gebruiker. X11 installeren &xorg; is de standaard X11 implementatie voor &os;. &xorg; is de X11 server van de open source implementatie die is uitgebracht door de X.Org Foundation. &xorg; is gebaseerd op de code van &xfree86 4.4RC2 en X11R6.6. De versie van &xorg; die momenteel beschikbaar is in de &os; Portscollectie is &xorg.version;. Om &xorg; vanuit de Portscollectie te bouwen en te installeren: &prompt.root; cd /usr/ports/x11/xorg &prompt.root; make install clean Om &xorg; compleet te bouwen is tenminste 4 GB vrije schijfruimte nodig. X11 kan ook als package geïnstalleerd worden doordat er binaire packages beschikbaar zijn voor &man.pkg.add.1;. Als hiervoor de optie remote fetching van &man.pkg.add.1; wordt gebruikt, dan moet het versienummer verwijderd worden. &man.pkg.add.1; haalt automatisch de laatste versie van het programma op. Om het package voor &xorg; op te halen en te installeren: &prompt.root; pkg_add -r xorg Het voorbeeld hierboven installeert de complete X11 distributie inclusief de servers, clients, lettertypen enz. Er zijn ook afzonderlijke packages en ports beschikbaar voor verschillende delen van X11. De rest van dit hoofdstuk licht toe hoe X11 wordt ingesteld en hoe een productieve desktopomgeving gebouwd kan worden. Christopher Shumway Geschreven door X11 instellen &xorg; X11 Voorbereiding Voordat er wordt begonnen met het instellen van X11 is de volgende informatie van de te installeren machine nodig: Monitor specificaties Chipset van de videokaart Geheugen van de videokaart horizontale scansnelheid verticale scansnelheid De specificaties van de monitor worden door X11 gebruikt om de resolutie en ververssnelheid te bepalen. Deze specificaties kunnen normaal gesproken verkregen worden uit de bij de monitor geleverde documentatie of van de website van de leverancier. Er zijn twee nummerreeksen nodig: de horizontale scansnelheid (scan rate) en de verticale synchronisatiesnelheid (vertical synchronization). De chipset van de videokaart bepaalt welk stuurprogramma X11 gebruikt om de grafische hardware aan te spreken. Bij de meeste chipsets kan dit automatisch bepaald worden, maar het is altijd handig om dit te weten voor het geval de automatische detectie niet correct werkt. Het geheugen op de videokaart bepaalt de resolutie en kleurdiepte waarmee het systeem kan werken. Dit is belangrijk omdat de gebruiker zo de grenzen van zijn systeem kent. X11 instellen Sinds versie 7.3 kan &xorg; vaak zonder enig instellingenbestand werken door eenvoudig op de prompt te typen: &prompt.user; startx Beginnend met versie 7.4 kan &xorg; HAL gebruiken om toetsenborden en muizen automatisch te detecteren. De ports sysutils/hal en devel/dbus worden als afhankelijkheden van x11/xorg geïnstalleerd, maar moeten met de volgende regels in het bestand /etc/rc.conf worden aangezet: hald_enable="YES" dbus_enable="YES" Deze diensten dienen gestart te worden (ofwel handmatig of door opnieuw op te starten) voordat er verder wordt gegaan met de configuratie van &xorg;. De automatische configuratie kan met sommige hardware mislukken, of het kan dingen anders instellen dan gewenst is. In deze gevallen is handmatige configuratie nodig. Bureaubladomgevingen als GNOME, KDE, of - XFce hebben gereedschappen waarmee + Xfce hebben gereedschappen waarmee de gebruiker eenvoudig de schermparameters zoals de resolutie kan instellen. Dus als de standaardconfiguratie niet acceptabel is en u van plan bent om een bureaubladomgeving te installeren kunt u gewoon doorgaan met de installatie van de bureaubladomgeving en het juiste scherminstelgereedschap gebruiken. Het instellen van X11 bestaat uit meerdere stappen. De eerste stap is het bouwen van een instellingenbestand. Dit kan als de supergebruiker met: &prompt.root; Xorg -configure Dit genereert een kaal X11-instellingenbestand in de map /root met de naam xorg.conf.new. Feitelijk wordt bepaald waar de map staat door hoe er superuser rechten zijn verkregen. $HOME is anders bij gebruik van &man.su.1; of bij direct aanmelden. Het X11 programma probeert dan de grafische hardware te detecteren en schrijft een instellingenbestand dat de juiste stuurprogramma's laadt voor de gevonden hardware van het systeem. De volgende stap is het testen van de bestaande instellingen om te controleren of &xorg; met de grafische kaart van het doelsysteem kan werken. Typ in &xorg; tot en met versie 7.3: &prompt.root; Xorg -config xorg.conf.new Beginnend met &xorg; 7.4 en hoger produceert deze test een zwart scherm wat het moeilijk kan maken om vast te stellen of X11 juist werkt. Het oudere gedrag is nog steeds beschikbaar door de optie te gebruiken: &prompt.root; Xorg -config xorg.conf.new -retro Als er een zwart/grijs rooster en een X muis cursor verschijnen was de instelling succesvol. Om de test te stoppen dient gelijktijdig op CtrlAlt Backspace gedrukt te worden. Deze toetsencombinatie stond standaard aan tot en met versie 7.3 van &xorg;. Voeg de volgende regel toe aan de sectie ServerLayout of ServerFlags van het instellingenbestand om het in versie 7.4 en hoger aan te zetten: Option "DontZap" "Off" Als de muis niet werkt, dan moet deze eerst ingesteld worden. Zie in het &os; installatiehoofdstuk. Verder worden beginnend met versie 7.4 de secties InputDevice in xorg.conf genegeerd ten voorkeur van de automatisch verbonden apparaten. Voeg de volgende regel aan de sectie ServerLayout of ServerFlags van dit bestand toe om het oude gedrag te herstellen: Option "AutoAddDevices" "false" Invoerapparaten kunnen dan zoals in vorige versies worden geconfigureerd, tezamen met eventuele andere benodigde opties (b.v. omschakelen van toetsenbordlayout). X11 optimaliseren Nu moet xorg.conf.new worden aangepast aan de smaak van de gebruiker. Hiervoor moet het bestand in een teksteditor zoals &man.emacs.1; of &man.ee.1; worden geladen. Eerst moeten de frequenties van de monitor toegevoegd worden. Die zijn meestal weergegeven als horizontale en verticale synchronisatiesnelheid. Deze waarden worden toegevoegd aan xorg.conf.new in het onderdeel "Monitor": Section "Monitor" Identifier "Monitor0" VendorName "Monitor Vendor" ModelName "Monitor Model" HorizSync 30-107 VertRefresh 48-120 EndSection In het instellingenbestand kunnen de sleutelwoorden HorizSync en VertRefresh missen. Als ze er niet staan, moeten ze toegevoegd worden met de juiste horizontale synchronisatiesnelheid achter het HorizSync sleutelwoord en de verticale synchronisatiesnelheid achter het VertRefresh sleutelwoord. In het bovenstaande voorbeeld werden de gegevens van de monitor ingevoerd. X kan DPMS (Energy Star) eigenschappen gebruiken bij monitoren die dit ondersteunen. &man.xset.1; regelt de timeouts en kan de statussen standby, suspend of uit forceren. Om DPMS eigenschappen voor een monitor te activeren, moet de volgende regel toegevoegd worden aan de monitor sectie: Option "DPMS" xorg.conf Als het instellingenbestand xorg.conf.new toch open staat in de editor dan kan ook meteen de gewenste standaardresolutie en kleurdiepte gekozen worden. Dit staat in het onderdeel "Screen": Section "Screen" Identifier "Screen0" Device "Card0" Monitor "Monitor0" DefaultDepth 24 SubSection "Display" Viewport 0 0 Depth 24 Modes "1024x768" EndSubSection EndSection Het sleutelwoord DefaultDepth beschrijft de kleurdiepte die standaard wordt gebruikt. Met de commandoregeloptie van &man.Xorg.1; kan dit overschreven worden. Het sleutelwoord Modes beschrijft de resolutie waarmee gewerkt wordt bij de opgegeven kleurdiepte. Alleen VESA standaarden die door de grafische kaart van het systeem worden gedefinieerd worden ondersteund. In het voorbeeld hierboven is de standaard kleurdiepte 24 bits per pixel. Bij deze kleurdiepte is de toegestane resolutie 1024 bij 768 pixels. Bij het oplossen van problemen zijn de logboekbestanden van X11 vaak een goede hulp. Ze bevatten informatie voor ieder apparaat waar de X11 server verbinding mee maakt. Namen van &xorg; logboekbestanden hebben de vorm /var/log/Xorg.0.log. De precieze naam van een logboekbestand van variëren van Xorg.0.log tot Xorg.8.log enzovoort. Als alles is ingesteld, moet het instellingenbestand op een plaats gezet worden waar &man.Xorg.1; het kan vinden. Dit is meestal /etc/X11/xorg.conf of /usr/local/etc/X11/xorg.conf: &prompt.root; cp xorg.conf.new /etc/X11/xorg.conf Het instellen van X11 is nu gereed. &xorg; gestart worden met &man.startx.1;. De X11-server kan ook gestart worden met behulp van &man.xdm.1;. Bijzondere instellingen Instellen met de &intel; i810 grafische chipset Intel i810 grafische chipset Instellen met &intel; i810 geïntegreerde chipsets vereist de agpgart AGP programmeerinterface voor X11 om de kaart aan te sturen. Zie de &man.agp.4; handleiding voor meer informatie. Hierdoor wordt het instellen van de hardware net als ieder andere grafische kaart. Bij systemen die zonder &man.agp.4; stuurprogramma gecompileerd zijn slaagt het laden van module met &man.kldload.8; niet. Het stuurprogramma moet in de kernel geladen zijn tijdens het opstarten door te compileren of door /boot/loader.conf te gebruiken. Een Breedbeeld Flatpanel toevoegen breedbeeld flatpanelconfiguratie Deze sectie gaat uit van wat diepere configuratiekennis. Als pogingen om de bovenstaande standaard instelgereedschappen niet tot een werkende configuratie leidden, dan is er genoeg informatie in de logbestanden om de opstelling aan de praat te krijgen. Het gebruik van een tekstverwerker zal nodig zijn. Huidige breedbeeldformaten (WSXGA, WSXGA+, WUXGA, WXGA, WXGA+, et. al.) ondersteunen 16:10 en 10:9 formaten of aspectverhoudingen die problematisch kunnen zijn. Voorbeelden van enkele veelvoorkomende schermresoluties voor 16:10 aspectverhoudingen zijn: 2560x1600 1920x1200 1680x1050 1440x900 1280x800 Op een gegeven moment zal het toevoegen van een van deze resoluties net zo eenvoudig zijn als een mogelijke Mode in het Section "Screen": Section "Screen" Identifier "Screen 0" Device "Card0" Monitor "Monitor0" DefaultDepth 24 SubSection "Display" Viewport 0 0 Depth 24 Modes "1680x1050" EndSubSection EndSection &xorg; is slim genoeg om de resolutie-informatie via I2C/DDC-informtie uit het flatpanel te onttrekken zodat het weet wat de monitor aan kan wat betreft frequenties en resoluties. Als die ModeLines niet bestaan in de stuurprogramma's, dient men &xorg; een kleine hint te geven. Met behulp van /var/log/Xorg.0.log kan men genoeg informatie onttrekken om handmatig een werkende ModeLine aan te maken. Kijk naar informatie die op deze lijkt: (II) MGA(0): Supported additional Video Mode: (II) MGA(0): clock: 146.2 MHz Image Size: 433 x 271 mm (II) MGA(0): h_active: 1680 h_sync: 1784 h_sync_end 1960 h_blank_end 2240 h_border: 0 (II) MGA(0): v_active: 1050 v_sync: 1053 v_sync_end 1059 v_blanking: 1089 v_border: 0 (II) MGA(0): Ranges: V min: 48 V max: 85 Hz, H min: 30 H max: 94 kHz, PixClock max 170 MHz Deze informatie wordt EDID-informatie genoemd. Hiervan een ModeLine maken is gewoon een kwestie van de nummers in de juiste volgorde zetten: ModeLine <name> <clock> <4 horiz. timings> <4 vert. timings> Dus de ModeLine in Section "Monitor" zou er voor dit voorbeeld uitzien als: Section "Monitor" Identifier "Monitor1" VendorName "GroteNaam" ModelName "BesteModel" ModeLine "1680x1050" 146.2 1680 1784 1960 2240 1050 1053 1059 1089 Option "DPMS" EndSection Na het voltooien van deze eenvoudige stappen, zou X moeten starten op uw nieuwe breedbeeldmonitor. Murray Stokely Bijgedragen door Lettertypen gebruiken in X11 Type1 lettertypen De standaard lettertypen van X11 zijn allerminst ideaal voor het typische bureaubladprogramma. Grote presentatielettertypen zien er hoekig en onprofessioneel uit en kleine lettertypen in &netscape; zijn bijna onleesbaar. Er zijn diverse gratis, kwalitatief goede Type1 (&postscript;) lettertypen die meteen gebruikt kunnen worden met X11. De URW lettertypecollectie (x11-fonts/urwfonts) heeft bijvoorbeeld hoge kwaliteit versies van standaard Type1 lettertypen (Times Roman, Helvetica, Palatino en anderen). De Freefonts collectie (x11-fonts/freefonts) heeft nog meer lettertypen, maar de meesten ervan zijn bedoeld om in grafische software als Gimp gebruikt te worden en zijn niet compleet genoeg om als schermlettertypen te gebruiken. Daarbij kan X11 zonder veel moeite ingesteld worden worden om &truetype; lettertypen te gebruiken. Meer informatie staat in &man.X.7; of de paragraaf over &truetype; Lettertypen. Om de bovenstaande Type1 lettertypecollectie van de Portscollectie te installeren: &prompt.root; cd /usr/ports/x11-fonts/urwfonts &prompt.root; make install clean Dat geldt ook voor de freefont en andere collecties. Om de X server te vertellen dat deze lettertypen bestaan, dient de volgende regel toegevoegd te worden aan het instellingenbestand van de X server (/etc/X11/xorg.conf): FontPath "/usr/local/lib/X11/fonts/URW/" Ook kan op de commando regel in de X sessie het volgende gestart worden: &prompt.user; xset fp+ /usr/local/lib/X11/fonts/URW &prompt.user; xset fp rehash Dit werkt wel, maar zodra de X sessie wordt afgesloten is het weer verdwenen tenzij het is toegevoegd aan het opstartbestand (~/.xinitrc voor een normale startx sessie of ~/.xsession als er wordt aangemeld met een grafische aanmeldmanager als XDM). Een derde manier is het gebruik van het nieuwe bestand /usr/local/etc/fonts/local.conf: zie hiervoor de paragraaf over over Anti-aliasing. &truetype; lettertypen TrueType lettertypen lettertypen TrueType &xorg; heeft ingebouwde ondersteuning voor het renderen van &truetype; lettertypen. Er zijn twee verschillende modules die deze functionaliteit activeren. In dit voorbeeld wordt de freetype module gebruikt omdat deze beter werkt met de andere lettertypen die back-ends renderen. Om de freetype module te activeren dient de volgende regel toegevoegd te worden aan het onderdeel "Module" van /etc/X11/xorg.conf. Load "freetype" Hierna dient een map voor de &truetype; lettertypen gemaakt te worden (bijvoorbeeld /usr/local/lib/X11/fonts/TrueType) en alle &truetype; lettertypen moeten naar deze map gekopieerd worden. &truetype; lettertypen kunnen niet direct van een &macintosh; gehaald worden. Ze moeten in een &unix;/&ms-dos;/&windows; formaat zijn voor X11. Zodra de bestanden naar deze map zijn gekopieerd, kan ttmkfdir gestart worden om een fonts.dir bestand te maken zodat de X lettertyperenderer weet waar deze nieuwe bestanden zijn geïnstalleerd. ttmkfdir zit in de &os; Portscollectie als x11-fonts/ttmkfdir. &prompt.root; cd /usr/local/lib/X11/fonts/TrueType &prompt.root; ttmkfdir -o fonts.dir Nu moet de &truetype; map toe aan het lettertypepad toegevoegd worden. Dit gebeurt op dezelfde wijze als boven is beschreven voor Type1 lettertypen: &prompt.user; xset fp+ /usr/local/lib/X11/fonts/TrueType &prompt.user; xset fp rehash of door een FontPath regel toe te voegen aan xorg.conf. Dat is alles. Nu herkennen &netscape;, Gimp, &staroffice; en alle andere X applicaties de geïnstalleerde &truetype; lettertypen. Extreem kleine lettertypen (zoals hoge resolutie tekst op een webpagina) en extreme grote lettertypen (in &staroffice;) zien er nu veel beter uit. Joe Marcus Clarke Bijgewerkt door Antialias lettertypen antialias lettertypen lettertypen antialias Anti-aliasing wordt door X11 sinds ondersteund sinds &xfree86; versie 4.0.2. Maar instellingen voor lettertypen waren bewerkelijk voordat &xfree86; 4.3.0 geïntroduceerd werd. Vanaf &xfree86; 4.3.0 zijn alle lettertypen die X11 in de mappen /usr/local/lib/X11/fonts/ en ~/.fonts/ aantreft automatisch beschikbaar voor anti-aliasing in applicaties die Xft ondersteunen. Niet alle applicaties ondersteunen Xft. Voorbeelden van applicaties met Xft ondersteuning zijn Qt 2.3 en hoger (de hulpprogramma's voor het KDE bureaublad), GTK+ 2.0 en hoger (de hulpprogramma's voor het GNOME bureaublad) en Mozilla 1.2 en hoger. Om te kunnen regelen welke lettertypen gebruik maken van anti-alias of om de eigenschappen van anti-aliasing in te stellen kan /usr/local/etc/fonts/local.conf gemaakt of gewijzigd worden. In dit bestand kunnen speciale eigenschappen van het Xft lettertypesysteem aangepast worden. Deze paragraaf beschrijft wat eenvoudige mogelijkheden. Meer details staan in &man.fonts-conf.5;. XML Dit bestand moet in het XML formaat opgemaakt worden. Hoofdletters en kleine letters worden onderscheiden en alle tags moeten netjes worden afgesloten. Het bestand begint met de gewone XML header gevolgd door een DOCTYPE definitie en daarna de <fontconfig> tag: <?xml version="1.0"?> <!DOCTYPE fontconfig SYSTEM "fonts.dtd"> <fontconfig> Zoals al eerder is vermeld zijn alle lettertypen in /usr/local/lib/X11/fonts/ en in ~/.fonts/ al geschikt gemaakt voor Xft applicaties. Als naast deze twee mappen nog een andere lettertypen moeten kunnen bevatten, dan dient een soortgelijke regel als de onderstaande aan /usr/local/etc/fonts/local.conf toegevoegd te worden: <dir>/pad/naar/mijn/fonts</dir> Na het toevoegen van nieuwe lettertypen en zeker nieuwe lettertypemappen dienen de lettertypecaches opnieuw opgebouwd worden met: &prompt.root; fc-cache -f Anti-aliasing maakt randen een beetje wazig wat kleine teksten beter leesbaar maakt en voorkomt trapvorming van grote letters. Maar het kan oogkramp veroorzaken als het op normale tekst wordt toegepast. Om lettertypen kleiner dan 14 punten uit te sluiten van anti-aliasing moeten de volgende regels toegevoegd worden: <match target="font"> <test name="size" compare="less"> <double>14</double> </test> <edit name="antialias" mode="assign"> <bool>false</bool> </edit> </match> <match target="font"> <test name="pixelsize" compare="less" qual="any"> <double>14</double> </test> <edit mode="assign" name="antialias"> <bool>false</bool> </edit> </match> lettertypen spacing Spatiëring voor sommige enkel gespatieerde lettertypen kan ook ongepast zijn bij anti-aliasing. Dit lijkt vooral een probleem te zijn bij KDE. Een mogelijke oplossing hiervoor is het vergroten van de spatiëring van die lettertypen naar 100: <match target="pattern" name="family"> <test qual="any" name="family"> <string>fixed</string> </test> <edit name="family" mode="assign"> <string>mono</string> </edit> </match> <match target="pattern" name="family"> <test qual="any" name="family"> <string>console</string> </test> <edit name="family" mode="assign"> <string>mono</string> </edit> </match> Het bovenstaande hernoemt de standaardnamen van lettertypen naar "mono"). Voeg daarna het volgende toe: <match target="pattern" name="family"> <test qual="any" name="family"> <string>mono</string> </test> <edit name="spacing" mode="assign"> <int>100</int> </edit> </match> Bepaalde lettertypen, zoals Helvetica, kunnen problemen hebben met anti-aliasing. Dit uit zich meestal in een lettertype dat verticaal door midden lijkt gesneden. Op zijn ergst kan het applicaties zoals Mozilla laten crashen. Om dit te voorkomen kan overwogen worden om ook de volgende regels toe te voegen aan local.conf: <match target="pattern" name="family"> <test qual="any" name="family"> <string>Helvetica</string> </test> <edit name="family" mode="assign"> <string>sans-serif</string> </edit> </match> Als de wijzigingen in local.conf zijn gemaakt dient niet vergeten te worden het bestand te eindigen met de tag </fontconfig> tag. Als dit niet gedaan wordt, dan worden de wijzigingen niet gezien. De standaard lettertypeset die geleverd wordt bij X11 is niet erg geschikt als het aankomt op anti-aliasing. Een veel betere set standaardlettertypen is de x11-fonts/bitstream-vera port. Deze port maakt /usr/local/etc/fonts/local.conf aan als het nog niet bestaat. Als het al wel bestaat maakt de port /usr/local/etc/fonts/local.conf-vera aan. De inhoud van dit bestand dient in /usr/local/etc/fonts/local.conf geplaatst te worden en dan vervangen de Bitstream lettertypen automatisch de standaard X11 Serif, Sans Serif en Monospaced lettertypen. Als laatste kunnen gebruikers hun eigen instellingen aan een persoonlijk .fonts.conf bestand toevoegen. Om dit te doen moet iedere gebruiker het bestand ~/.fonts.conf maken. Ook dit bestand moet in het XML formaat zijn. LCD scherm lettertypen LCD scherm Nog een laatste punt: bij een LCD scherm kan sub-pixel sampling prettig zijn. Eigenlijk zorgt dit er voor dat de (horizontaal gesplitste) rode, groene en blauwe componenten gewijzigd worden om de horizontale resolutie te verbeteren. Het resultaat is geweldig. Voeg hiervoor de volgende regels ergens aan local.conf toe: <match target="font"> <test qual="all" name="rgba"> <const>unknown</const> </test> <edit name="rgba" mode="assign"> <const>rgb</const> </edit> </match> Afhankelijk van het soort beeldscherm kan rgb veranderd moeten worden in bgr, vrgb of vbgr. Experimenteren levert de beste instelling op. Mozilla anti-aliasing lettertypen uitschakelen Anti-aliasing moet werken zodra de X server opnieuw gestart is. Programma's dienen echter wel te weten hoe ze er mee moeten werken. Op dit moment geldt dat voor de Qt toolkit en de hele KDE omgeving kan met anti-alias omgaan. GTK+ en GNOME anti-aliasing gebruiken via de Font capplet (zie ). Mozilla 1.2 en hoger gebruiken automatisch anti-aliasing. Om dit uit te zetten moet Mozilla opnieuw gebouwd worden met de optie -DWITHOUT_XFT. Seth Kingsley Bijgedragen door De X beeldschermmanager Overzicht X beeldschermmanager De X beeldschermmanager (XDM) is een optioneel onderdeel van het X Window systeem dat gebruikt wordt voor beheer van aanmeldsessies. Dit is vaak erg handig bij bijvoorbeeld X Terminals, desktops en grote netwerk beeldschermservers. Omdat het X Window systeem netwerk- en protocolonafhankelijk is, zijn er veel mogelijkheden om X clients en servers op verschillende machines in een netwerk te verbinden. XDM levert een grafische interface waarmee er gekozen kan worden welke beeldschermserver gebruikt moet worden en handelt autorisatie informatie (gebruikersnaam en wachtwoord) af. XDM levert de gebruiker dezelfde functionaliteit levert als &man.getty.8; (zie ). Dus het regelt de systeemaanmeldingen voor de schermen waaraan verbonden moet worden en start dan een sessie manager namens de gebruiker (meestal een X window manager). XDM wacht dan tot het programma stopt en geeft aan dat de gebruiker klaar is en afgemeld kan worden. Hierna kan XDM het aanmeldscherm weer tonen zodat de volgende gebruiker kan aanmelden. XDM gebruiken De XDM daemon staat in /usr/local/bin/xdm. Dit programma kan als root altijd gestart worden en regelt dan het X weergavegedeelte van de lokale machine. Als XDM iedere keer bij het opstarten moet starten is het handig om een regel toe te voegen aan /etc/ttys. Meer informatie over het gebruik van dit bestand staat in . In de standaardversie van /etc/ttys staat een regel om de applicatie daemon XDM op een virtuele terminal te draaien: ttyv8 "/usr/local/bin/xdm -nodaemon" xterm off secure Standaard staat deze regel uit. Om hem aan te zetten moet veld 5 van off naar on gewijzigd worden en moet met &man.init.8; herstart worden met gebruikmaking van de aanwijzingen in . Het eerste veld, de naam van de terminal die het programma aanstuurt, is ttyv8. Dit houdt in dat XDM op de negende virtuele terminal begint te draaien. XDM instellen De map met instellingen voor XDM is /usr/local/lib/X11/xdm. In deze map staan diverse bestanden die gebruikt kunnen worden om het gedrag en uiterlijk van XDM te veranderen. Meestal zijn dit de volgende bestanden: Bestand Omschrijving Xaccess Regels voor client authorisatie. Xresources Standaard waarden voor X bronnen. Xservers Lijst met op afstand en lokaal te beheren schermen. Xsession Standaard sessie script voor logins. Xsetup_* Script die applicaties start voordat de login interface start. xdm-config Algehele instellingen voor alle schermen op deze machine. xdm-errors Fouten die gegenereerd zijn door het serverprogramma. xdm-pid Het proces ID van de draaiende XDM. Tevens staan in deze map een aantal scripts en programma's om het bureaublad in te stellen als XDM draait. Het doel van elk van deze bestanden wordt kort omschreven. De juiste syntaxis en het gebruik van deze bestanden staat in &man.xdm.1;. De standaardinstelling regelt een eenvoudig rechthoekig aanmeldvenster met bovenin de hostnaam van de machine in een groot lettertype met een Login: en Password: prompt eronder. Dit is een goed beginpunt om het uiterlijk en werking van het XDM venster te veranderen. Xaccess Om een verbinding te maken met XDM-gestuurde schermen wordt het protocol X Display Manager Connection Protocol (XDMCP) gebruikt. Het bestand is een set regels die XDMCP verbindingen met andere machines bestuurt. Het wordt genegeerd, tenzij xdm-config is gewijzigd zodat er wordt geluisterd naar inkomende verbindingen. Standaard wordt het clients niet toegestaan te verbinden. Xresources Dit is een bestand met standaarden voor de schermkiezer en de aanmeldschermen. Hier kan het uiterlijk van het aanmeldprogramma gewijzigd worden. De indeling is hetzelfde als bij het app-defaults bestand en is beschreven in de X11 documentatie. Xservers Dit is een lijst met netwerkschermen waaruit gekozen kan worden. Xsession Dit is het standaard sessiescript voor XDM dat start nadat de gebruiker is aangemeld. Normaal heeft iedere gebruiker een eigen sessiescript in ~/.xsession dat dit script overheerst. Xsetup_* Deze starten automatisch voordat de kiezers of aanmeldschermen getoond worden. Er is een script voor ieder gebruikt scherm met de naam Xsetup_ gevolgd door het lokale schermnummer (bijvoorbeeld Xsetup_0). Normaal draaien deze scripts éé of twee programma's in de achtergrond zoals xconsole. xdm-config Dit bevat de instellingen die toegepast worden op ieder scherm die deze installatie aanstuurt. De indeling is hetzelfde als van app-defaults. xdm-errors Hierin staan de meldingen die de X servers geven als XDM ze probeert te starten. Als een scherm dat gestart is door XDM om onduidelijke reden hangt, is dit een goede plaats om te zoeken naar foutmeldingen. Deze meldingen worden ook per sessie naar het ~/.xsession-errors van de gebruiker gestuurd. Een netwerk beeldschermserver gebruiken Om gebruikers een verbinding te laten maken met een X server moeten de toegangsregels gewijzigd worden en de connectielistener moet aangezet worden. Deze hebben standaard wat terughoudende waarden. Om XDM te laten luisteren naar verbindingen moet als eerste een regel uitgecommentarieerd worden in xdm-config: ! SECURITY: do not listen for XDMCP or Chooser requests ! Comment out this line if you want to manage X terminals with XDM DisplayManager.requestPort: 0 Hierna moet XDM herstart worden. Afwijkend in dit bestand is dat commentaar in app-defaults bestanden begint met het karakter ! en niet met het karakter #. Het kan wenselijk zijn om de toegangscontrole aan te scherpen — hiervoor staan voorbeeldregels in Xaccess en lees de hulppagina &man.xdm.1; voor meer informatie. Alternatieven voor XDM Er bestaan diverse alternatieven voor XDM programma. kdm (wordt geleverd bij KDE) wordt later in dit hoofdstuk behandeld. De kdm beeldschermmanager biedt vele grafische verbeteringen en cosmetische franje en de mogelijkheid om de gebruiker de kans te geven een window manager te laten kiezen bij het aanmelden. Valentino Vaschetto Bijgedragen door Bureaubladomgevingen Deze sectie beschrijft de verschillende bureaubladomgevingen voor X op &os;. Een bureaubladomgeving kan van alles inhouden: van een simpele window manager tot een complete suite van bureaubladapplicaties zoals KDE of GNOME. GNOME Over GNOME GNOME GNOME is een gebruikersvriendelijke bureaubladomgeving die de gebruiker de mogelijkheid geeft om gemakkelijk de computer te gebruiken en in te stellen. GNOME heeft een paneel (voor het starten en tonen van statusinformatie van applicaties), een bureaublad (waar data en applicaties geplaatst kunnen worden), een set standaard bureaubladapplicaties en een regels die het makkelijker maakt voor applicaties om eenduidig met elkaar samen te werken. Gebruikers van andere besturingssystemen of omgevingen voelen zich meestal meteen thuis bij het gebruik van de krachtige grafisch gestuurde omgeving die GNOME biedt. Meer informatie over GNOME op &os; staat op de &os; GNOME Project website. De website bevat ook redelijk complete FAQ's over het installeren, instellen en beheren van GNOME. GNOME installeren De software kan eenvoudig worden geïnstalleerd vanuit een pakket of de Portscollectie: Om het GNOME package te installeren: &prompt.root; pkg_add -r gnome2 Om GNOME vanuit de Portscollectie te installeren: &prompt.root; cd /usr/ports/x11/gnome2 &prompt.root; make install clean Zodra GNOME geïnstalleerd is, moet de X server verteld worden dat in plaats van de standaard window manager GNOME gebruikt moet worden. De meest eenvoudige manier om GNOME te starten is via GDM, de GNOME Display Manager. GDM wordt meegeïnstalleerd met de GNOME bureaubladomgeving, maar staat standaard uitgeschakeld. Dit programma kan ingeschakeld worden door gdm_enable="YES" toe te voegen aan /etc/rc.conf. Na herstarten start GNOME automatisch bij het aanmelden. Er zijn geen verdere instellingen nodig. GNOME kan ook gestart worden vanaf de commandoregel door het bestand .xinitrc juist in te stellen. Als er al een .xinitrc is, dan hoeft alleen de regel die de huidige window manager start veranderd te worden in een regel die /usr/local/bin/gnome-session start. Als er niets speciaals met dit instellingenbestand is gedaan: &prompt.user; echo "/usr/local/bin/gnome-session" > ~/.xinitrc Nu kan met startx de GNOME bureaubladomgeving gestart worden. Als een beeldschermmanager als XDM gebruikt wordt werkt het bovenstaande niet. In plaats daarvan moet een uitvoerbaar .xsession gemaakt worden met hetzelfde commando erin. Hiervoor moet het bestand aangepast worden door het bestaande window manager commando te vervangen door /usr/local/bin/gnome-session: &prompt.user; echo "#!/bin/sh" > ~/.xsession &prompt.user; echo "/usr/local/bin/gnome-session" >> ~/.xsession &prompt.user; chmod +x ~/.xsession Het is ook mogelijk de beeldschermmanager zo in te stellen dat de window manager gekozen kan worden tijdens het aanmelden. In de paragraaf Meer KDE Details wordt uitgelegd hoe dit gedaan moet worden voor de kdm beeldschermmanager van KDE. Anti-alias lettertypen in GNOME GNOME anti-alias lettertypen X11 ondersteunt anti-aliasing via de RENDER uitbreiding. GTK+ 2.0 en hoger (de toolkit die gebruikt wordt bij GNOME) kunnen dit gebruiken. Het instellen van anti-aliasing is beschreven in . Dus met up-to-date software is anti-aliasing in de GNOME bureaubladomgeving mogelijk. In ApplicationsDesktop PreferencesFont kan gekozen worden voor Best shapes, Best contrast of Subpixel smoothing (LCDs). Bij een GTK+ applicatie die geen onderdeel is van het GNOME bureaublad moet de omgevingsvariabele GDK_USE_XFT op 1 gezet worden voordat het programma wordt gestart. KDE KDE Over KDE KDE is een bureaubladomgeving die eigentijds is en makkelijk in gebruik. KDE biedt de gebruiker: Een schitterende eigentijdse desktop; Een desktop die volledig netwerktransparant is; Een geïntegreerd hulpsysteem dat eenvoudig bruikbare informatie geeft over het gebruik van het KDE bureaublad en de applicaties; Alle KDE applicaties werken op dezelfde manier en zien er hetzelfde uit; Gestandaardiseerde menu's en werkbalken, keybindings, kleurschema's, enzovoort; Internationalisatie: KDE is beschikbaar in meer dan 40 talen; Gecentraliseerde, consistente, dialooggedreven bureaubladinstelling; Een grote hoeveelheid bruikbare KDE applicaties; KDE wordt geleverd met een webbrowser genaamd Konqueror die niet onder doet voor de andere bestaande webbrowsers op &unix; systemen. Meer informatie over KDE staat op de KDE website. Voor &os; specifieke informatie en bronnen over KDE is er de KDE op &os; team website. Er zijn twee versies van KDE beschikbaar op &os;. Versie 3 is al een lange tijd aanwezig, en is zeer volwassen. Versie 4, de volgende generatie, is ook beschikbaar in de Portscollectie. Ze kunnen zelfs naast elkaar geïnstalleerd worden. KDE installeren Net als bij GNOME of iedere andere bureaubladomgeving kan de software eenvoudig geïnstalleerd met een package of uit de Portscollectie: Om het KDE3 package van het netwerk te installeren: &prompt.root; pkg_add -r kde Om het KDE4 package van het netwerk te installeren: &prompt.root; pkg_add -r kde4 &man.pkg.add.1; haalt automatisch de laatste versie van de applicatie op. Om KDE3 vanuit de Portscollectie te bouwen en te installeren: &prompt.root; cd /usr/ports/x11/kde3 &prompt.root; make install clean Gebruik de Portscollectie om KDE4 vanuit de broncode te bouwen: &prompt.root; cd /usr/ports/x11/kde4 &prompt.root; make install clean Nadat KDE geïnstalleerd is, moet de X server verteld worden dat déze applicatie gestart moet worden in plaats van de standaard window manager. Hiervoor kan .xinitrc aangepast worden: Voor KDE3: &prompt.user; echo "exec startkde" > ~/.xinitrc Voor KDE4: &prompt.user; echo "exec /usr/local/kde4/bin/startkde" > ~/.xinitrc Als het X Window System wordt gestart met startx is KDE het bureaublad. Als er een beeldschermmanager als XDM gebruikt wordt, is de instelling anders. Dan moet .xsession gewijzigd worden. Instructies voor kdm worden later in dit hoofdstuk beschreven. Meer KDE details Nadat KDE geïnstalleerd is op een systeem, kunnen de meeste dingen uitgezocht worden via de hulppagina's of door de verschillende menu's aan te wijzen en erop te klikken. &windows; en &mac; gebruikers voelen zich meestal helemaal thuis. Het beste naslagwerk voor KDE is de on-line documentatie. KDE heeft zijn eigen web browser, Konqueror, tientallen handige applicaties en uitgebreide documentatie. De volgende paragrafen beschrijven de technische zaken die moeilijk proefondervindelijk te achterhalen zijn. De KDE beeldschermmanager KDE beeldschermmanager Een beheerder van een multi-user systeem die een grafisch aanmeldscherm willen hebben voor zijn gebruikers kan hiervoor XDM gebruiken, zoals eerder beschreven. KDE biedt kdm als alternatief. Dat is ontworpen met een beter uiterlijk en heeft meer aanmeldopties. Gebruikers kunnen via een menu kiezen welke bureaubladomgeving (KDE, GNOME of een andere) zij na het aanmelden willen gebruiken. Om kdm te starten, moet de ttyv8 regel in /etc/ttys worden aangepast. De regel moet er als volgend uitzien: Voor KDE3: ttyv8 "/usr/local/bin/kdm -nodaemon" xterm on secure Voor KDE4: ttyv8 "/usr/local/kde4/bin/kdm -nodaemon" xterm on secure - XFce + Xfce - Over XFce + Over Xfce - XFce is een bureaubladomgeving + Xfce is een bureaubladomgeving die gebaseerd is op de GTK+ toolkit die gebruikt wordt bij GNOME, maar is eenvoudiger en bedoeld voor gebruikers die een simpel en efficiënt bureaublad willen dat toch eenvoudig en makkelijk in te stellen is. Het ziet er bijna hetzelfde uit als CDE dat bij commerciële &unix; systemen zit. Een aantal - XFce functies zijn: + Xfce functies zijn: Een eenvoudige, makkelijk te bedienen desktop; Geheel in te stellen met de muis, met klikken en slepen, enzovoort; Hoofdpaneel hetzelfde als CDE met menu's, applets en applicaties Geïntegreerde window manager, bestandsmanager, geluidsmanager, GNOME compliance module en meer zaken; Thema's (sinds het gebruik van GTK+); Snel, licht en efficiënt: ideaal voor de oudere of langzamere machines of machines met beperkte hoeveelheid geheugen; - Meer informatie over XFce - staat op de XFce + Meer informatie over Xfce + staat op de Xfce website. - Installeren van XFce + Installeren van Xfce - XFce is met een package + Xfce is met een package te installeren: &prompt.root; pkg_add -r xfce4 Of vanuit de Portscollectie: &prompt.root; cd /usr/ports/x11-wm/xfce4 &prompt.root; make install clean Nu moet de X server weten dat - XFce gestart moet worden als X de + Xfce gestart moet worden als X de volgende keer start: &prompt.user; echo "/usr/local/bin/startxfce4" > ~/.xinitrc De volgende keer dat X start is - XFce het bureaublad. Wederom: + Xfce het bureaublad. Wederom: als een beeldschermmanager als XDM gebruikt wordt, moet .xsession gemaakt worden zoals beschreven in de paragraaf over GNOME. Nu moet echter het command /usr/local/bin/startxfce4 gebruikt. Het is ook mogelijk de beeldschermmanager in te stellen om bureaublad te kiezen bij het aanmelden, zoals is uitgelegd in de paragraaf over kdm.