diff --git a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.sgml b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.sgml index bd1db4d514..8cb704e472 100644 --- a/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.sgml +++ b/nl_NL.ISO8859-1/books/handbook/advanced-networking/chapter.sgml @@ -1,6267 +1,6267 @@ René Ladan Vertaald door Geavanceerde netwerken Samenvatting Dit hoofdstuk zal een aantal onderwerpen over geavanceerde netwerken behandelen. Na het lezen van dit hoofdstuk is bekend: De beginselen van gateways en routes. Hoe &ieee; 802.11- en &bluetooth;-apparaten te installeren. Hoe &os; als een bridge te laten werken. Hoe een schijfloze machine vanaf het netwerk op te starten. Hoe Network Address Translation te installeren. Hoe twee computers via PLIP met elkaar te verbinden. Hoe IPv6 op een &os;-machine te installeren. Hoe ATM in te stellen. Hoe de mogelijkheden van CARP, het Common Address Redundancy Protocol, aan te zetten en te benutten. Voordat dit hoofdstuk gelezen wordt, dient de lezer: De beginselen van de scripts in /etc/rc te begrijpen. Bekend te zijn met basisnetwerktermen. Te weten hoe een nieuwe &os;-kernel in te stellen en te installeren (). Te weten hoe aanvullende software van derde partijen te installeren (). Coranth Gryphon Bijgedragen door Gateways en routes routing gateway subnet Indien een machine een andere machine over een netwerk wil vinden, dient er een mechanisme te zijn dat beschrijft hoe van de ene naar de andere machine te gaan. Dit wordt routen genoemd. Een route is een gedefinieerd adressenpaar: een bestemming en een gateway. Het paar geeft aan dat door deze gateway gecommuniceerd moet worden om bij deze bestemming aan te komen. Er zijn drie soorten bestemmingen: individuele host, subnetten en standaard. De standaardroute wordt gebruikt indien geen van de andere routes van toepassing zijn. Verderop wordt verder op standaardroutes ingegaan. Er zijn ook drie soorten gateways: individuele hosts, interfaces (ook wel verbindingen genoemd), en Ethernet-hardware-adressen (MAC-adressen). Een voorbeeld Om de verschillende aspecten van routen te illustreren, wordt het volgende voorbeeld van netstat gebruikt: &prompt.user; netstat -r Routing tables Destination Gateway Flags Refs Use Netif Expire default outside-gw UGSc 37 418 ppp0 localhost localhost UH 0 181 lo0 test0 0:e0:b5:36:cf:4f UHLW 5 63288 ed0 77 10.20.30.255 link#1 UHLW 1 2421 example.com link#1 UC 0 0 host1 0:e0:a8:37:8:1e UHLW 3 4601 lo0 host2 0:e0:a8:37:8:1e UHLW 0 5 lo0 => host2.example.com link#1 UC 0 0 224 link#1 UC 0 0 standaardroute De eerste twee regels geven de standaardroute (die behandeld wordt in de volgende sectie) en de localhost-route aan. teruglusapparaat De interface (kolom Netif) dat deze routeertabel aangeeft om voor localhost te gebruiken is lo0, ook bekend als het teruglusapparaat. Dit geeft aan dat alle verkeer voor deze bestemming intern gehouden moet worden, in plaats van het over het LAN te sturen, aangezien het alleen aankomt op de plaats waar het verzonden werd. Ethernet MAC-adres Het volgende dat opvalt zijn de adressen die beginnen met 0:e0:. Dit zijn Ethernet-hardware adressen, ook bekend als MAC-adressen. &os; zal automatisch elke host (test0 in het voorbeeld) op het lokale Ethernet identificeren en een route voor die host toevoegen, direct van deze host over de Ethernet-interface, ed0. Er is ook een timeout (kolom Expire) met deze routesoort geassocieerd, die gebruikt wordt indien er binnen een bepaalde tijd geen bericht komt van de host. Indien dit gebeurt, wordt de route naar deze host automatisch verwijderd. Deze hosts worden geïdentificeerd door middel van een mechanisme dat bekend staat als RIP (Routing Information Protocol), dat routes naar lokale hosts bepaald door middel van een kortste-pad algoritme. subnet &os; zal ook subnetroutes voor het lokale subnet toevoegen (10.20.30.255 is het broadcast-adres voor het subnet 10.20.30, en example.com is de domeinnaam die bij dat subnet hoort). De aanduiding link#1 verwijst naar de eerste Ethernetkaart in de machine. Merk op dat voor hen geen aanvullende interface is gespecificeerd. Voor beide groepen (lokale netwerkhosts en lokale subnetten) worden de routes automatisch ingesteld door een daemon genaamd routed. Indien dit niet draait, zullen alleen routes die statisch gedefinieerd (i.e. expliciet vermeld zijn) bestaan. De regel met host1 verwijst naar deze host, het kent deze door het Ethernetadres. Aangezien het de zendende host is, weet &os; dat het de teruglus-interface (lo0) moet gebruiken, in plaats van het over de Ethernet-interface te verzenden. De twee regels met host2 geven een voorbeeld van wat er gebeurt als een alias met &man.ifconfig.8; gebruikt wordt (in de sectie over Ethernet staan redenen waarom dit gedaan wordt). Het symbool => na de interface lo0 zegt dat niet alleen de teruglus gebruikt wordt (aangezien dit adres ook verwijst naar de lokale host), maar specifiek dat dit een alias is. Zulke routes verschijnen alleen op de hosts die de alias ondersteunen; alle andere hosts op het lokale netwerk vermelden simpelweg een regel met link#1 voor zulke routes. De laatste regel (bestemming subnet 224) heeft te maken met multicasten, wat in een andere sectie besproken wordt. Als laatste staan in de kolom Flags verschillende attributen. Hieronder staat een korte tabel met enkele van deze vlaggen en hun betekenis: U Up: De route is actief. H Host: De bestemming van de route is een enkele host. G Gateway: Stuur alles voor deze bestemming door naar dit verre systeem, dat zoekt daar uit waar het verder naar te sturen. S Statisch: Deze route was handmatig ingesteld, dus niet automatisch door het systeem aangemaakt. C Kloon: Maakt op basis van deze route een nieuwe route aan voor machines waarmee verbinding wordt gemaakt. Dit soort routes wordt gewoonlijk in lokale netwerken gebruikt. W WasGekloond: Geeft aan dat een route automatisch was ingesteld gebaseerd op een LAN (kloon)-route. L Verbinding: De route maakt gebruik van verwijzingen naar Ethernet-hardware. Standaardroutes standaardroute Wanneer het lokale systeem een verbinding met een verre host moet maken, controleert het de routeertabel op reeds bekende paden. Indien de verre host binnen een subnet valt waarvan bekend is hoe het bereikt kan worden (gekloonde routes), controleert het systeem of het met de daarbij behorende interface verbinding kan maken. Indien alle bekende paden falen, heeft het systeem één laatste mogelijkheid: de standaardroute. Deze route is een speciaal soort gateway-route (gewoonlijk de enig aanwezige in het systeem) en is altijd gemarkeerd met een c in het vlaggenveld. Voor hosts op een LAN staat deze gateway ingesteld op de machine die een directe verbinding met de buitenwereld heeft (via een PPP-verbinding, DSL, kabelmodem, T1, of een ander netwerkinterface). Indien de standaardroute wordt ingesteld voor een machine die zelf als gateway naar de buitenwereld werkt, zal de standaardroute de gateway-machine van de internetprovider zijn. Hieronder volgt een voorbeeld van standaardroutes. Dit is een veelgebruikte opstelling: [Lokaal2] <--ether--> [Lokaal1] <--PPP--> [IP-Serv] <--ether--> [T1-GW] De hosts Lokaal1 en Lokaal2 staan op deze site. Lokaal1 is verbonden met een internetprovider via een inbel-PPP-verbinding. Deze PPP-server is door een LAN verbonden met een andere gateway-computer door een externe interface naar de Internet-feed van de internetprovider. De standaardroutes voor de machines zijn: Host Standaard gateway Interface Lokaal2 Lokaal1 Ethernet Lokaal1 T1-GW PPP Een veelvoorkomende vraag is Waarom (of hoe) moet worden ingesteld dat T1-GW de standaard gateway is voor Lokaal1, in plaats van de server van de internetprovider waarmee het verbonden is?. Onthoud dat, aangezien de PPP-interface een adres gebruikt op het lokale netwerk van de internetprovider voor deze kant van de verbinding, routes voor alle andere machines op het lokale netwerk van de internetprovider automatisch aangemaakt worden. Daarom is het al bekend hoe de machine T1-GW bereikt kan worden, dus is de tussenstap dat het verkeer eerst naar de server van de internetprovider gestuurd wordt niet nodig. Het is gebruikelijk om het adres X.X.X.1 te gebruiken als het gateway-adres voor het lokale netwerk. Dus (gebruikmakend van hetzelfde voorbeeld), indien de lokale klasse-C adresruimte 10.20.30 was en de internetprovider 10.9.9 gebruikte, zouden de standaardroutes als volgt zijn: Host Standaardroute Lokaal2 (10.20.30.2) Lokaal1 (10.20.30.1) Lokaal1 (10.20.30.1, 10.9.9.30) T1-GW (10.9.9.1) De standaardroute kan eenvoudig met het bestand /etc/rc.conf gedefinieerd worden. In dit voorbeeld werd de volgende regel aan /etc/rc.conf van Lokaal2 toegevoegd: defaultrouter="10.20.30.1" Het is ook mogelijk dit met het commando &man.route.8; direct vanaf de opdrachtregel te doen: &prompt.root; route add default 10.20.30.1 Voor meer informatie over het handmatig manipuleren van netwerkrouteertabellen kan de hulppagina &man.route.8; geraadpleegd worden. Dual Homed machines dual homed hosts Er is nog één andere soort opstelling die behandeld dient te worden, en dat is een host die in twee verschillende netwerken zit. Technisch gezien telt elke machine die als gateway dienst doet (in bovenstaand voorbeeld door een PPP-verbinding te gebruiken) als een dual-homed host. Maar de term wordt echt alleen gebruikt om naar een machine te verwijzen die in twee LAN's zit. In het ene geval heeft de machine twee Ethernetkaarten, waarbij elke kaart een adres op de gescheiden subnetten heeft. Een alternatief is dat de machine slechts één Ethernetkaart heeft en gebruikt maakt van &man.ifconfig.8; aliasing. Het eerste wordt gebruikt indien er twee fysiek gescheiden Ethernet-netwerken in gebruik zijn, het laatste indien er één fysiek netwerksegment is, maar er twee logisch gescheiden subnetten zijn. In beide gevallen worden er routeertabellen aangemaakt zodat elk subnet weet dat deze machine de gedefinieerde gateway (ingaande route) naar het andere subnet is. Deze opstelling, waarbij de machine dienst doet als router tussen de twee subnetten, wordt vaak gebruikt voor het implementeren van pakketfilters of firewall-beveiliging in één of beide richtingen. Om deze machine daadwerkelijk pakketten te laten forwarden tussen de twee interfaces, moet aan &os; verteld worden dat het deze mogelijkheid aan moet zetten. In de volgende sectie staan meer details over hoe dit te doen. Een router bouwen router Een netwerkrouter is simpelweg een systeem dat pakketten van de ene naar de andere interface doorstuurt. Internetstandaarden en goede ontwerppraktijken verhinderen het &os; Project dit standaard in &os; aan te zetten. Deze mogelijkheid kan worden aangezet door de volgende variabele in &man.rc.conf.5; op YES in te stellen: gateway_enable="YES" # Op YES instellen indien deze host een gateway is Deze optie stelt de &man.sysctl.8; variabele net.inet.ip.forwarding in op 1. Indien het nodig is om het routen tijdelijk te stoppen, kan deze variabele tijdelijk op 0 worden teruggezet. BGP RIP OSPF De nieuwe router heeft routes nodig om te weten waar het het verkeer naar toe moet sturen. Voor een eenvoudig netwerk kunnen statische routes gebruikt worden. &os; wordt met het standaard BSD routeer-daemon &man.routed.8; geleverd, dat RIP (zowel versie 1 en versie 2) en IRDP spreekt. Ondersteuning voor BGP v4, OSPF v2, en andere slimme routeerprotocollen is beschikbaar via het pakket net/zebra. Ook zijn commerciële producten als &gated; beschikbaar voor complexere netwerkrouteer-oplossingen. Al Hoang Bijgedragen door Statische routes opzetten Handmatige configuratie Er wordt van het volgende netwerk uitgegaan: INTERNET | (10.0.0.1/24) Standaardrouter naar Internet | |Interface xl0 |10.0.0.10/24 +------+ | | RouterA | | (FreeBSD gateway) +------+ | Interface xl1 | 192.168.1.1/24 | +--------------------------------+ Intern Net 1 | 192.168.1.2/24 | +------+ | | RouterB | | +------+ | 192.168.2.1/24 | Intern Net 2 In dit scenario is RouterA een &os;-machine die dienst doet als router naar de rest van het Internet. Het heeft een standaardroute ingesteld op 10.0.0.1, dat het in staat stelt om verbindingen met de buitenwereld te maken. Er wordt aangenomen dat RouterB reeds juist is ingesteld en dat het weet hoe het waar naar toe moet gaan. (In dit plaatje is dit simpel. Voeg een standaardroute op RouterB toe door 192.168.1.1 als gateway te gebruiken.) De routeertabel voor RouterA zou er ongeveer als volgt uitzien: &prompt.user; netstat -nr Routing tables Internet: Destination Gateway Flags Refs Use Netif Expire default 10.0.0.1 UGS 0 49378 xl0 127.0.0.1 127.0.0.1 UH 0 6 lo0 10.0.0/24 link#1 UC 0 0 xl0 192.168.1/24 link#2 UC 0 0 xl1 Met de huidige routeertabel is RouterA niet in staat om Intern Net 2 te bereiken. Het heeft geen route voor 192.168.2.0/24. Een manier om dit te verhelpen is om de route handmatig toe te voegen. Het volgende commando voegt het netwerk Intern Net 2 toe aan de routeertabel van RouterA door 192.168.1.2 als de volgende hop te gebruiken: &prompt.root; route add -net 192.168.2.0/24 192.168.1.2 Nu kan RouterA elke host op het netwerk 192.168.2.0/24 bereiken. Persistente configuratie Bovenstaand voorbeeld is perfect voor het instellen van een statische route op een draaiend systeem. Een probleem is dat de routeerinformatie verdwijnt indien de &os;-machine opnieuw wordt opgestart. De manier om een statische route toe te voegen is om het in het bestand /etc/rc.conf toe te voegen: # Voeg Intern Net 2 als een statische route toe static_routes="internnet2" route_internnet2="-net 192.168.2.0/24 192.168.1.2" De instellingsvariabele static_routes is een lijst van strings gescheiden door een spatie. Elke string verwijst naar een routenaam. Bovenstaand voorbeeld heeft slechts één string in static_routes. Dit is de string internnet2. Vervolgens wordt een instellingsvariabele route_internnet2 toegevoegd waarin alle instellingsparameters staan die aan het commando &man.route.8; moeten worden doorgegeven. Voor bovenstaand voorbeeld zou het volgende commando zijn gebruikt: &prompt.root; route add -net 192.168.2.0/24 192.168.1.2 Dus is "-net 192.168.2.0/24 192.168.1.2" nodig. Zoals hierboven is vermeld is het mogelijk om meerdere strings in static_routes te hebben. Dit maakt het mogelijk om meerdere statische routes aan te maken. De volgende regels geven een voorbeeld van het toevoegen van statische routes voor de netwerken 192.168.0.0/24 en 192.168.1.0/24 op een denkbeeldige router: static_routes="net1 net2" route_net1="-net 192.168.0.0/24 192.168.0.1" route_net2="-net 192.168.1.0/24 192.168.1.1" Routes propageren routes propageren Er is al gesproken over hoe routes naar de buitenwereld te definiëren, maar niet over hoe de buitenwereld ons kan vinden. Het is al bekend dat routeertabellen aangemaakt kunnen worden zodat al het verkeer voor een bepaalde adresruimte (in ons voorbeeld een klasse-C subnet) naar een bepaalde host op dat netwerk gezonden kan worden, dat de ingaande pakketten doorgeeft. Wanneer een adresruimte aan een site wordt toegewezen, stelt de serviceprovider al hun routeertabellen zodanig in dat al het verkeer voor het bijhorende subnet naar de PPP-verbinding van de site gezonden wordt. Maar hoe weten sites door het land heen hoe naar de internetprovider van deze site te versturen? Er bestaat een systeem (dat veel lijkt op de gedistribueerde DNS-informatie) dat alle toegewezen adresruimtes bijhoudt, en hun verbindingspunt met de Internet Backbone definieert. De Backbone zijn de grote kabels die Internetverkeer door het land en over de wereld sturen. Elke backbone-machine heeft een kopie van een master-verzameling van tabellen, die verkeer voor een bepaald netwerk naar een bepaalde backbone-carrier sturen, en van daaruit naar een keten van serviceproviders totdat het het netwerk van de site bereikt. Het is de taak van de serviceprovider om bij de backbone-sites aan te geven dat zij het verbindingspunt (en dus het ingaande pad) zijn voor de site. Dit staat bekend als routepropagatie. Problemen oplossen traceroute Soms is er een probleem met routepropagatie en kunnen sommige sites geen verbinding maken. Misschien is het nuttigste commando om proberen uit te zoeken waar het routen misgaat &man.traceroute.8;. Het is ook nuttig als er geen verbinding mogelijk lijkt met een verre machine (dus als &man.ping.8; faalt). Het commando &man.traceroute.8; wordt gedraaid met de naam van de verre host waarmee geprobeerd wordt te verbinden. Het laat de gateway-hosts zien langs het gepoogde pad, dat uiteindelijk de doelhost bereikt, of wegens een gebrek aan verbinding afgebroken wordt. Raadpleeg voor meer informatie de hulppagina voor &man.traceroute.8;. Multicast routen multicast routen kernelopties MROUTING &os; ondersteunt zowel multicast-applicaties als multicast routen van huis uit. Voor multicast-applicaties is geen speciale configuratie van &os; nodig; applicaties draaien over het algemeen als geleverd. Voor multicast routen dient ondersteuning in de kernel gecompileerd te worden: options MROUTING Ook dient de multicast-routeer-daemon &man.mrouted.8; ingesteld worden zodat het tunnels en DVMRP via /etc/mrouted.conf aanmaakt. Kijk voor meer details over multicast-instellingen in de hulppagina voor &man.mrouted.8;. Sinds &os; 7.0 is het multicast-routeer-daemon &man.mrouted.8; uit het basissysteem verwijderd. Het implementeert het multicast-routeer-protocol DVRMP, welke in veel multicast-installaties grotendeels is vervangen door &man.pim.4;. De gerelateerde gereedschappen &man.map-mbone.8; en &man.mrinfo.8; zijn ook verwijderd. Deze programma's zijn nu beschikbaar in de &os; Ports Collectie als net/mrouted. Loader Marc Fonvieille Murray Stokely Draadloze netwerken draadloze netwerken 802.11 draadloze netwerken De beginselen van draadloos netwerken De meeste draadloze netwerken zijn op de &ieee; 802.11 standaarden gebaseerd. Een eenvoudig draadloos netwerk bestaat uit meerdere stations die met radio's communiceren die in de 2,4GHz of de 5GHz band uitzenden (alhoewel dit regionaal varieert en het ook verandert om communicatie in de 2,3GHz en de 4,9GHz banden mogelijk te maken). 802.11-netwerken zijn op twee manieren georganiseerd: in infrastructuurmodus treedt één station als meester op, alle andere stations associëren met dit station; dit netwerk staat bekend als een BSS en het meesterstation heet een toegangspunt (AP). In een BSS gaat alle communicatie via het AP; zelfs als een station met een ander draadloos station wil communiceren gaan de boodschappen door het AP. In de tweede netwerkvorm is er geen meester en communiceren de stations direct. Deze netwerkvorm is een IBSS en staat gewoonlijk bekend als een ad-hoc netwerk. 802.11 netwerken begonnen in de 2,4GHz band waarbij gebruik werd gemaakt van protocollen die door de &ieee; 802.11 en 802.11b standaarden worden gedefinieerd. Deze specificaties omvatten de werkfrequenties, karakteristieken van de MAC-lagen waaronder frame- en zendsnelheden (communicatie kan met verschillende snelheden plaatsvinden). Later definieerde de 802.11a-standaard het werken in de 5GHz band, inclusief andere mechanismen voor signalering en hogere zendsnelheden. Nog later werd de 802.11g-standaard gedefinieerd om gebruik te kunnen maken van de signalerings- en zendmechanismen van 802.11a in de 2,4GHz band zodanig dat het met terugwerkende kracht werkt op 802.11b-netwerken. Afgezien van de onderliggende zendtechnieken beschikken 802.11-netwerken over een verscheidenheid aan beveiligingstechnieken. De originele 802.11-specificaties definieerden een eenvoudig beveiligingsprotocol genaamd WEP. Dit protocol maakt gebruik van een vaste, van te voren gedeelde sleutel en het cryptografische algoritme RC4 om de gegevens die over het netwerk verstuurd worden te coderen. Alle stations dienen dezelfde sleutel te gebruiken om te kunnen communiceren. Het is bewezen dat dit mechanisme eenvoudig te kraken is en wordt nu, afgezien om voorbijgaande gebruikers te ontmoedigen het netwerk te gebruiken, nog zelden gebruikt. De huidige beveiligingsmethoden worden gegeven door de &ieee; 802.11i specificatie dat nieuwe cryptografische algoritmen en een aanvullend protocol om stations aan een toegangspunt te authenticeren en om sleutels voor gegevenscommunicatie uit te wisselen definieert. Verder worden cryptografische sleutels periodiek ververst en zijn er mechanismen om indringpogingen te detecteren (en om indringpogingen tegen te gaan). Een andere specificatie van een veelgebruikt beveiligingsprotocol in draadloze netwerken is WPA. Dit was een voorloper op 802.11i en gedefinieerd door een industriegroep als een tussenmaatregel terwijl er gewacht werd op de ratificatie van 802.11i. WPA specificeert een deel van de eisen van 802.11i en is ontworpen voor implementatie op verouderde hardware. In het bijzonder vereist WPA alleen de TKIP-sleutel die van de originele WEP-sleutel is afgeleid. 802.11i staat het gebruik van TKIP toe maar vereist ook ondersteuning voor een sterkere sleutel, AES-CCM, om gegevens te versleutelen. (De AES-sleutel was niet nodig in WPA omdat het rekenkundig te kostbaar werd geacht voor implementatie op verouderde hardware.) Afgezien van de bovenstaande protocolstandaarden is de andere belangrijke standaard waarvan bewustzijn belangrijk is 802.11e. Deze standaard definieert het opstellen van multimediatoepassingen zoals gestroomde video en voice over IP (VoIP) binnen een 802.11-netwerk. Net als 802.11i heeft ook 802.11e een voorgaande specificatie genaamd WME (later hernoemd tot WMM) die door een industriegroep is gedefinieerd als een deelverzameling van 802.11e die nu kan worden gebruikt om multimediatoepassingen mogelijk te maken terwijl er gewacht wordt op de uiteindelijke ratificatie van 802.11e. Het belangrijkste om over 802.11e en WME/WMM te weten is dat ze gepriotiseerd verkeersgebruik van een draadloos netwerk mogelijk maken door middel van Quality of Service (QoS) protocollen en protocollen voor verbeterde mediatoegang. Een juiste implementatie van deze protocollen maken snelle gegevensbursts en gepriotiseerde verkeersstromen mogelijk. Sinds versie 6.0 ondersteunt &os; netwerken die met 802.11a, 802.11b, en 802.11g werken. Ook worden de veiligheidsprotocollen WPA en 802.11i ondersteund (samen met 11a, 11b, of 11g) en QoS en de verkeerspriorisatieprotocollen die nodig zijn voor de protocollen WME/WMM worden voor een beperkte verzameling draadloze apparatuur ondersteund. Basisinstallatie Kernelinstellingen Om van een draadloos netwerk gebruik te maken is het nodig om een draadloze netwerkkaart te hebben en om de kernel met de juiste ondersteuning voor draadloze netwerken in te stellen. Het laatste is verdeeld in meerdere modulen zodat alleen de software ingesteld hoeft te worden die daadwerkelijk gebruikt zal worden. Ten eerste is een draadloos netwerkapparaat nodig. De meestgebruikte apparaten zijn degenen die onderdelen van Atheros gebruiken. Deze apparaten worden ondersteund door het stuurprogramma &man.ath.4; en voor hen dient de volgende regel aan het bestand /boot/loader.conf toegevoegd te worden: if_ath_load="YES" Het stuurprogramma voor Atheros is opgedeeld in drie verschillende delen: het eigenlijke stuurprogramma (&man.ath.4;), de ondersteuningslaag voor de hardware die chip-specifieke functies afhandelt (&man.ath.hal.4;), en een algoritme om de snelheid om frames te verzenden te kiezen uit een reeks mogelijke waarden (hier ath_rate_sample). Indien deze ondersteuning als modules wordt geladen, zullen de afhankelijkheden automatisch afgehandeld worden. Voor andere apparaten dan die van Atheros dient de module voor dat stuurprogramma geladen te worden; bijvoorbeeld: if_wi_load="YES" voor apparaten die op onderdelen van Intersil Prism zijn gebaseerd (stuurprogramma &man.wi.4;). In de rest van dit document zal een &man.ath.4; apparaat gebruikt worden, de naam van het apparaat in de voorbeelden dient aangepast te worden aan de lokale installatie. Een lijst van beschikbare draadloze stuurprogramma's staat aan begin van de hulppagina &man.wlan.4;. Indien er geen origineel stuurprogramma voor het draadloze apparaat bestaat, is het mogelijk om te proberen om direct het stuurprogramma van &windows; proberen te gebruiken met behulp van de stuurprogramma-wrapper NDIS. Nadat het apparaatstuurprogramma is ingesteld is het ook nodig om de ondersteuning voor 802.11-netwerken waarvan het stuurprogramma gebruik maakt in te stellen. Voor het stuurprogramma &man.ath.4; zijn dit minimaal de modules &man.wlan.4;, wlan_scan_ap en wlan_scan_sta; de module &man.wlan.4; wordt automatisch geladen met het stuurprogramma voor draadloze apparaten, de overige modules dienen tijdens het opstarten geladen te worden via het bestand /boot/loader.conf: wlan_scan_ap_load="YES" wlan_scan_sta_load="YES" Zowel wlan_scan_ap en wlan_scan_sta zijn nodig voor &os; 7.X, voor andere versies van &os; zijn ze niet nodig. Daarvoor zijn ook de modules nodig die cryptografische ondersteuning implementeren voor de te gebruiken veiligheidsprotocollen. Het is de bedoeling dat ze dynamisch door de module &man.wlan.4; worden geladen maar momenteel dienen ze handmatig ingesteld te worden. De volgende modules zijn beschikbaar: &man.wlan.wep.4;, &man.wlan.ccmp.4;, en &man.wlan.tkip.4;. Zowel de stuurprogramma's &man.wlan.ccmp.4; en &man.wlan.tkip.4; zijn alleen nodig indien het veiligheidsprotocol WPA en/of 802.11i gebruikt wordt. Indien het netwerk geheel open dient te zijn (i.e. geen versleuteling) is zelfs de ondersteuning van &man.wlan.wep.4; niet nodig. Om deze modules tijdens het opstarten te laden, dienen de volgende regels aan /boot/loader.conf toegevoegd te worden: wlan_wep_load="YES" wlan_ccmp_load="YES" wlan_tkip_load="YES" Nadat deze informatie aan het instellingenbestand om het systeem op te starten (i.e. /boot/loader.conf) is toegevoegd, is het noodzakelijk om de &os;-computer opnieuw op te starten. Indien het ongewenst is om de computer nu opnieuw op te starten, kunnen de modules ook handmatig worden geladen door &man.kldload.8; te gebruiken. Indien het gebruik van modules ongewenst is, kunnen deze stuurprogramma's in de kernel worden gecompileerd door de volgende regels aan het kernelinstellingenbestand toe te voegen: device ath # Atheros IEEE 802.11 stuurprogramma voor draadloze netwerken device ath_hal # Atheros Hardware Access Layer options AH_SUPPORT_AR5146 # zet AR5146 tx/rx descriptors aan device ath_rate_sample # SampleRate verzendsnelheid-controle voor ath device wlan # 802.11 ondersteuning device wlan_scan_ap # 802.11 AP-modus scannen device wlan_scan_sta # 802.11 STA-modus scannen device wlan_wep # 802.11 WEP-ondersteuning device wlan_ccmp # 802.11 CCMP-ondersteuning device wlan_tkip # 802.11 TKIP-ondersteuning Zowel wlan_scan_ap en wlan_scan_sta zijn nodig voor &os; 7.X, voor andere versies van &os; zijn ze niet nodig. Met deze informatie in het kernelinstellingenbestand kan de kernel opnieuw gecompileerd en de &os;-computer opnieuw opgestart worden. Wanneer het systeem draait, is het mogelijk om enige informatie over de draadloze apparaten in de opstartboodschappen te vinden, zoals: ath0: <Atheros 5212> mem 0xff9f0000-0xff9fffff irq 17 at device 2.0 on pci2 ath0: Ethernet address: 00:11:95:d5:43:62 ath0: mac 7.9 phy 4.5 radio 5.6 Infrastructuurmodus De infrastructuur- of BSS-modus is de modus die normaliter gebruikt wordt. In deze modus zijn een aantal draadloze toegangspunten verbonden met een bedraad netwerk. Elk draadloos netwerk heeft een eigen naam, deze naam wordt de SSID van het netwerk genoemd. Draadloze cliënten verbinden zich met de draadloze toegangspunten. &os; cliënten Hoe toegangspunten te vinden Voor het scannen van netwerken wordt het commando ifconfig gebruikt. Het kan even duren voordat dit verzoek is afgehandeld aangezien het systeem op elke beschikbare draadloze frequentie naar toegangspunten moet zoeken. Alleen de super-gebruiker kan zo'n scan opzetten: &prompt.root; ifconfig ath0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS dlinkap 00:13:46:49:41:76 6 54M 29:3 100 EPS WPA WME freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M 22:1 100 EPS WPA De interface dient als up te worden gemarkeerd voordat het scannen begint. Voor verdere scans is het niet nodig om de interface als up te markeren. De uitvoer van een scanverzoek vermeld elk gevonden BSS/IBSS-netwerk. Naast de naam van het netwerk, SSID, staat het BSSID, wat het MAC-adres van het toegangspunt is. Het veld CAPS identificeert het type van elk netwerk en de mogelijkheden van de stations die daar werkzaam zijn: E Uitgebreide dienstenverzameling (ESS). Geeft aan dat het station deel uitmaakt van een infrastructuurnetwerk (in tegenstelling tot een IBSS-/ ad-hoc-netwerk). I IBSS-/ad-hoc-netwerk. Geeft aan dat het station deel uitmaakt van een ad-hoc-netwerk (in tegenstelling tot een ESS-netwerk). P Privacy. Vertrouwelijkheid is vereist voor alle gegevensframes die binnen het BSS worden uitgewisseld. Dit betekent dat dit BSS eist dat het station cryptografische middelen als WEP, TKIP of AES-CCMP dient te gebruiken om de gegevensframes die met anderen worden uitgewisseld te versleutelen en te ontsleutelen. S Korte preambule. Geeft aan dat het netwerk korte preambules gebruikt (gedefinieerd in 802.11b Hoge Snelheid/DSSS PHY, korte preambule gebruikt een 56-bits synchronisatieveld in tegenstelling tot een 128-bits dat bij lange preambules wordt gebruikt). s Korte slottijd. Geeft aan dat het 802.11g-netwerk een korte slottijd gebruikt omdat er geen verouderde (802.11b) stations aanwezig zijn. Het is ook mogelijk om de huidige lijst van bekende netwerken weer te geven met: &prompt.root; ifconfig ath0 list scan Deze informatie kan automatisch bijgewerkt worden door de adapter of handmatig met een verzoek. Oude gegevens worden automatisch uit de cache verwijderd, dus kan deze lijst na verloop van tijd korter worden tenzij er meer scanverzoeken gedaan worden. Basisinstellingen Deze sectie geeft een eenvoudig voorbeeld hoe de draadloze netwerkadapter in &os; zonder encryptie aan de praat te krijgen. Nadat deze concepten bekend zijn, wordt het sterk aangeraden om WPA te gebruiken om de draadloze netwerken op te zetten. Er zijn drie basisstappen om een draadloos netwerk in te stellen: een toegangspunt kiezen, het station authenticeren, en een IP-adres instellen. De volgende secties behandelen elk een stap. Een toegangspunt kiezen In de meeste gevallen is het voldoende om het systeem een toegangspunt gebaseerd op de ingebouwde heuristieken te laten kiezen. Dit is het standaardgedrag wanneer een interface als up wordt gemarkeerd of als een interface wordt ingesteld door het te noemen in /etc/rc.conf, bijvoorbeeld: ifconfig_ath0="DHCP" Indien er meerdere toegangspunten zijn en het gewenst is om een specifieke te kiezen, kan dit met het SSID: ifconfig_ath0="ssid uw_ssid_hier DHCP" In een omgeving waar meerdere toegangspunten hetzelfde SSID hebben (vaak gedaan om roamen eenvoudiger te maken) kan het nodig zijn om met één specifiek apparaat te associëren. In dit geval kan ook het BSSID van het toegangspunt gespecificeerd worden (het SSID kan ook weggelaten worden): ifconfig_ath0="ssid uw_ssid_hier bssid xx:xx:xx:xx:xx:xx DHCP Er zijn andere manieren om de keuze van een toegangspunt te beperken zoals het beperken van het aantal frequenties waarop het systeem scant. Dit kan handig zijn bij multi-band-netwerkkaarten aangezien het scannen van alle mogelijke kanalen tijdrovend kan zijn. Om de werking tot een specifieke band te beperken kan de parameter gebruikt worden; bijvoorbeeld: ifconfig_ath0="mode 11g ssid uw_ssid_hier DHCP" zal de kaart forceren om te werken in 802.11g welke alleen voor 2,4GHz frequenties is gedefinieerd dus de 5GHz kanalen blijven buiten beschouwing. Andere manieren om dit te doen zijn de parameter , om bewerkingen op één specifieke frequentie vast te zetten, en de parameter , om een lijst van te scannen kanalen te specificeren. Meer informatie over deze parameters kan in de hulppagina &man.ifconfig.8; gevonden worden. Authenticatie Nadat er een toegangspunt is gekozen moet het station zich authenticeren voordat het gegevens kan versturen. Authenticatie kan op verschillende manieren gebeuren. Het meest gebruikte schema wordt open authenticatie genoemd en staat doe dat elk station aan het netwerk deelneemt en communiceert. Deze manier van authenticatie dient gebruikt te worden voor testdoeleinden tijdens het voor de eerste keer opzetten van een draadloos netwerk. Andere schema's vereisen dat cryptografische overeenkomsten voltooid worden voordat gegevensverkeer kan stromen; ofwel door vooraf gedeelde sleutels of geheimen te gebruiken, of door complexere schema's te gebruiken welke achterliggende diensten zoals RADIUS betrekken. De meeste gebruikers zullen open authenticatie gebruiken welke de standaardinstelling is. De dan meest voorkomende opstelling is WPA-PSK, ook bekend als WPA Personal, welke hieronder beschreven is. Indien er een &apple; &airport; Extreme basisstation als toegangspunt wordt gebruikt kan het nodig zijn om gedeelde-sleutel-authenticatie samen met een WEP-sleutel in te stellen. Dit kan gedaan worden in het bestand /etc/rc.conf of door het programma &man.wpa.supplicant.8; te gebruiken. Indien er een enkel &airport; basisstation wordt gebruikt kan de toegang met zoiets als het volgende worden ingesteld: ifconfig_ath0="authmode shared wepmode on weptxkey 1 wepkey 01234567 DHCP" Over het algemeen dient authenticatie via gedeelde sleutels worden voorkomen omdat het het materiaal van de WEP-sleutel op een zeer afgedwongen manier gebruikt wat het zelfs gemakkelijker maakt om de sleutel te kraken. Indien WEP gebruikt moet worden (bijvoorbeeld voor compatibiliteit met verouderde apparaten) is het beter om WEP met open authenticatie te gebruiken. Meer informatie met betrekking tot WEP kan gevonden worden in . Een IP-adres verkrijgen met DHCP Nadat het toegangspunt is gekozen en de parameters voor de authenticatie zijn ingesteld, dient er een IP-adres ter communicatie verkregen worden. In de meeste gevallen wordt het draadloze IP-adres verkregen via DHCP. Om dat te bereiken, dient /etc/rc.conf bewerkt te worden en DHCP aan de instellingen voor het apparaat toegevoegd te worden zoals in de verschillende bovenstaande voorbeelden is laten zien: ifconfig_ath0="DHCP" Op dit moment kan de draadloze interface geactiveerd worden: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Wanneer de interface draait, kan ifconfig gebruikt worden om de status van de interface ath0 te zien: &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.1.100 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.1.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/54Mbps) status: associated ssid dlinkap channel 6 bssid 00:13:46:49:41:76 authmode OPEN privacy OFF txpowmax 36 protmode CTS bintval 100 Het status: associated betekent dat er verbinding is met een draadloos netwerk (in dit geval met het netwerk dlinkap). Het gedeelte bssid 00:13:46:49:41:76 is het MAC-adres van het toegangspunt; de regel met authmode vertelt dat de communicatie niet versleuteld (OPEN) is. Statisch IP-adres In het geval dat het niet mogelijk is om een IP-adres van een DHCP-server te krijgen, kan er een vast IP-adres worden ingesteld. Vervang het sleutelwoord DHCP van hierboven met de adresinformatie. Zorg ervoor dat de andere parameters voor het selecteren van een toegangspunt behouden blijven: ifconfig_ath0="ssid uw_ssid_hier inet 192.168.1.100 netmask 255.255.255.0" WPA WPA (Wi-Fi Protected Access) is een beveiligingsprotocol dat samen met 802.11-netwerken wordt gebruikt om het gebrek aan degelijke authenticatie en de zwakte van WEP te benadrukken. WPA verbetert het 802.1X-authenticatieprotocol en gebruikt een sleutel gekozen uit meerdere in plaats van WEP voor gegevensintegriteit. De enige sleutel welke WPA vereist is TKIP (Temporary Key Integrity Protocol), een sleutel dat de basis-RC4-sleutel welke door WEP wordt gebruikt uitbreidt door integriteitscontroles, knoeidetectie, en maatregelen om op elke gedetecteerde inbraak te reageren toe te voegen. TKIP is ontworpen om op verouderde hardware met enkel wijzigingen in software te draaien; het representeert een compromis dat de veiligheid verbetert maar nog steeds niet geheel immuun is tegen aanvallen. WPA specificeert ook de sleutel AES-CCMP als een alternatief voor TKIP welke te verkiezen is indien mogelijk; voor deze specificatie wordt gewoonlijk de term WPA2 (of RSN) gebruikt. WPA definieert protocollen voor authenticatie en versleuteling. Authenticatie gebeurt het meeste door één van deze twee technieken te gebruiken: door 802.1X en een achterliggende authenticatiedienst zoals RADIUS, of door een minimale overeenkomst tussen het station en het toegangspunt door een van te voren gedeeld geheim te gebruiken. Het eerste wordt vaak WPA Enterprise genoemd en het laatste staat bekend als WPA Personal. Aangezien de meeste mensen geen achterliggende RADIUS-server voor een draadloos netwerk zullen opzetten, is WPA-PSK veruit de meest gebruikte configuratie voor WPA. Het beheer van de draadloze verbinding en de authenticatie (sleutelonderhandeling of authenticatie met een server) gebeurt met het gereedschap &man.wpa.supplicant.8;. Dit programma vereist dat er een instellingenbestand, /etc/wpa_supplicant.conf, draait. Meer informatie over dit bestand kan in de hulppagina &man.wpa.supplicant.conf.5; worden gevonden. WPA-PSK WPA-PSK, ook bekend als WPA-Personal, is gebaseerd op een vooraf gedeelde sleutel (PSK) gegenereerd vanuit een gegeven wachtwoord die gebruikt zal worden als de hoofdsleutel in het draadloze netwerk. Dit betekent dat alle draadloze gebruikers dezelfde sleutel zullen delen. WPA-PSK is bedoeld voor kleine netwerken waar het gebruik van een authenticatieserver niet mogelijk of gewenst is. Gebruik altijd sterke wachtwoorden welke voldoende lang zijn en opgebouwd zijn uit een grote tekenverzameling zodat ze niet gemakkelijk worden geraden of aangevallen. De eerste stap is het instellen van het bestand /etc/wpa_supplicant.conf met het SSID en de vooraf gedeelde sleutel van het netwerk: network={ ssid="freebsdap" psk="freebsdmall" } Daarna zal in /etc/rc.conf worden aangegeven dat de draadloze configuratie met WPA zal gebeuren en dat het IP-adres met DHCP zal worden verkregen: ifconfig_ath0="WPA DHCP" Hierna kan de interface geactiveerd worden: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Starting wpa_supplicant. DHCPDISCOVER on ath0 to 255.255.255.255 port 67 interval 5 DHCPDISCOVER on ath0 to 255.255.255.255 port 67 interval 6 DHCPOFFER from 192.168.0.1 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.1 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/36Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 Ook kan gepoogd worden dit handmatig in te stellen door hetzelfde /etc/wpa_supplicant.conf als hierboven te gebruiken, en dit te draaien: &prompt.root; wpa_supplicant -i ath0 -c /etc/wpa_supplicant.conf Trying to associate with 00:11:95:c3:0d:ac (SSID='freebsdap' freq=2412 MHz) Associated with 00:11:95:c3:0d:ac WPA: Key negotiation completed with 00:11:95:c3:0d:ac [PTK=TKIP GTK=TKIP] De volgende stap is het lanceren van het commando dhclient om een IP-adres van de DHCP-server te krijgen: &prompt.root; dhclient ath0 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.1 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/48Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 Indien /etc/rc.conf is ingesteld met de regel ifconfig_ath0="DHCP" is het niet nodig om het commando dhclient handmatig te draaien, dhclient zal dan gedraaid worden nadat wpa_supplicant de sleutels heeft onderzocht. In het geval dat het niet mogelijk is om DHCP te gebruiken, kan een statisch IP-adres worden ingesteld nadat wpa_supplicant het station heeft geauthenticeerd: &prompt.root; ifconfig ath0 inet 192.168.0.100 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.100 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/36Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 Indien DHCP niet wordt gebruikt, dienen ook de standaard gateway en de naamserver handmatig ingesteld te worden: &prompt.root; route add default uw_standaard_router &prompt.root; echo "nameserver uw_DNS_server" >> /etc/resolv.conf WPA met EAP-TLS De tweede manier om WPA te gebruiken is met een achterliggende 802.1X-authenticatieserver, in dit geval wordt WPA WPA-Enterprise genoemd om het verschil met het minder veilige WPA-Personal met de vooraf gedeelde sleutel aan te duiden. De authenticatie in WPA-Enterprise is gebaseerd op EAP (Extensible Authentication Protocol). EAP wordt niet met een encryptiemethode geleverd, het was besloten om EAP in een versleutelde tunnel te omsluiten. Er zijn vele soorten van EAP-authenticatiemethodes ontworpen, de meest voorkomende methodes zijn EAP-TLS, EAP-TTLS, en EAP-PEAP. EAP-TLS (EAP met Transport Layer Security) is een zeer goed ondersteund authenticatieprotocol in de draadloze wereld aangezien het de eerste EAP-methode was die gecertificeerd werd door de Wi-Fi alliantie. EAP-TLS vereist dat er drie certificaten draaien: het CA-certificaat (geïnstalleerd op alle machines), het servercertificaat voor de authenticatieserver, en een cliëntcertificaat voor elke draadloze cliënt. Bij deze EAP-methode authenticeren zowel de authenticatieserver als de draadloze cliënt elkaar door hun respectievelijke certificaten te laten zien, en ze controleren dat deze certificaten zijn getekend door de certificatenauthoriteit (CA) van de organisatie. Zoals voorheen gebeurt het instellen via /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=TLS identity="loader" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" client_cert="/etc/certs/clientcert.pem" private_key="/etc/certs/clientkey.pem" private_key_passwd="freebsdmallclient" } Dit veld geeft de naam van het netwerk (SSID) aan. Hier wordt het RSN (&ieee; 802.11i) protocol gebruikt, ofwel WPA2. De regel key_mgmt verwijst naar het gebruikte sleutelbeheerprotocol. In dit geval is het WPA dat EAP-authenticatie gebruikt: WPA-EAP. In dit veld wordt de EAP-methode voor de verbinding genoemd. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP. Het veld ca_cert geeft de padnaam van het CA-certificaatbestand aan. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. De regel client_cert geeft de padnaam van het cliëntcertificaatbestand aan. Dit certificaat is uniek voor elke draadloze cliënt van het netwerk. Het veld private_key is de padnaam naar het bestand dat de privésleutel van het cliëntcertificaat bevat. Het veld private_key_passwd bevat het wachtwoord voor de privésleutel. Voeg vervolgens de volgende regel toe aan /etc/rc.conf: ifconfig_ath0="WPA DHCP" De volgende stap is het activeren van de interface met behulp van de faciliteit rc.c: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (DS/11Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 Zoals eerder is laten zien, is het ook mogelijk om de interface handmatig te activeren met zowel de commando's wpa_supplicant en ifconfig. WPA met EAP-TTLS Bij EAP-TLS hebben zowel de authenticatieserver als de cliënt een certificaat nodig, met EAP-TTLS (EAP-Tunneled Transport Layer Security) is een cliëntcertificaat optioneel. Deze methode komt in de buurt van wat sommige beveiligde websites doen, waar de webserver een veilige SSL-tunnel kan aanmaken zelfs als de bezoekers geen certificaten aan de cliëntkant hebben. EAP-TTLS zal de versleutelde TLS-tunnel gebruiken voor het veilig transporteren van de authenticatiegegevens. De instellingen worden gedaan via het bestand /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=TTLS identity="test" password="test" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" phase2="auth=MD5" } Dit veld noemt de EAP-methode voor de verbinding. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP-authenticatie binnen de versleutelde TLS-tunnel. Het veld password bevat het wachtwoord voor de EAP-authenticatie. Het veld ca_cert wijst naar de padnaam van het CA-certificaatbestand. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. Dit veld noemt de gebruikte authenticatiemethode in de versleutelde TLS-tunnel. In dit geval is EAP met MD5-Challenge gebruikt. De binnenste authenticatie-fase wordt vaak phase2 genoemd. Ook dient de volgende regel toegevoegd te worden aan /etc/rc.conf: ifconfig_ath0="WPA DHCP" De volgende stap is het activeren van de interface: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (DS/11Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 WPA met EAP-PEAP PEAP (Beveiligd EAP) is ontworpen als een alternatief voor EAP-TTLS. Er zijn twee soorten PEAP-methodes, de meest voorkomende is PEAPv0/EAP-MSCHAPv2. In de rest van dit document wordt de term PEAP gebruikt om te verwijzen naar die EAP-methode. PEAP is de meest gebruikte EAP-standaard na EAP-TLS, in andere woorden, indien er een netwerk met verschillende besturingssystemen is, zou PEAP de best ondersteunde standaard na EAP-TLS moeten zijn. PEAP is soortgelijk aan EAP-TTLS: het gebruikt een server-side certificaat om de cliënten te authenticeren door een beveiligde TLS-tunnel tussen de cliënt en de authenticatieserver aan te maken, welke de uitwisseling van de authenticatie-informatie beschermt. Vanuit een beveiligingsoogpunt gezien is het verschil tussen EAP-TTLS en PEAP dat PEAP-authenticatie de gebruikersnaam onversleuteld uitzendt, alleen het wachtwoord wordt in de beveiligde TLS-tunnel verzonden. EAP-TTLS gebruikt de TLS-tunnel voor zowel de gebruikersnaam als het wachtwoord. Het bestand /etc/wpa_supplicant.conf dient gewijzigd te worden om de EAP-PEAP-gerelateerde instellingen toe te voegen: network={ ssid="freebsdap" proto=RSN key_mgmt=WPA-EAP eap=PEAP identity="test" password="test" ca_cert="/etc/certs/cacert.pem" phase1="peaplabel=0" phase2="auth=MSCHAPV2" } Dit veld noemt de EAP-methode voor de verbinding. Het veld identity bevat de identiteitsstring voor EAP-authenticatie binnen de versleutelde TLS-tunnel. Het veld password bevat het wachtwoord voor de EAP-authenticatie. Het veld ca_cert wijst naar de padnaam van het CA-certificaatbestand. Dit bestand is nodig om het servercertificaat te controleren. Dit veld bevat de parameters voor de eerste fase van de authenticatie (de TLS-tunnel). Afhankelijk van de gebruikte authenticatieserver moet er een specifiek label voor de authenticatie worden opgegeven. In de meeste gevallen zal het label client EAP encryption zijn welke ingesteld is door peaplabel=0 te gebruiken. Meer informatie kan in de hulppagina &man.wpa.supplicant.conf.5; gevonden worden. Dit veld noemt het authenticatieprotocol dat in de versleutelde TLS-tunnel gebruikt wordt. In het geval van PEAP is dit auth=MSCHAPV2. Het volgende dient te worden toegevoegd aan /etc/rc.conf: ifconfig_ath0="WPA DHCP" Hierna kan de interface worden geactiveerd: &prompt.root; /etc/rc.d/netif start Starting wpa_supplicant. DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPREQUEST on ath0 to 255.255.255.255 port 67 DHCPACK from 192.168.0.20 bound to 192.168.0.254 -- renewal in 300 seconds. ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.254 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (DS/11Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA2/802.11i privacy ON deftxkey UNDEF TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS roaming MANUAL bintval 100 WEP WEP (Wired Equivalent Privacy) maakt deel uit van de oorspronkelijke 802.11 standaard. Er is geen authenticatiemechanisme, slechts een zwakke vorm van toegangscontrole, en het is gemakkelijk te kraken. WEP kan worden opgezet met ifconfig: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid mijn_net wepmode on weptxkey 3 wepkey 3:0x3456789012 \ inet 192.168.1.100 netmask 255.255.255.0 De weptxkey geeft aan welke WEP-sleutel zal worden gebruikt tijdens het verzenden. Hier wordt de derde sleutel gebruikt. Dit dient overeen te komen met de instelling in het toegangspunt. Indien onbekend is welke sleutel door het toegangspunt wordt gebruikt, dient geprobeerd te worden om 1 (i.e. de eerste sleutel) voor deze waarde te gebruiken. De wepkey stelt de geselecteerde WEP-sleutel in. Het dient in het formaat index:sleutel te zijn, als de sleutel niet is gegeven, wordt sleutel 1 ingesteld. Dat wil zeggen dat de index opgegeven dient te worden indien er een andere sleutel dan de eerste wordt gebruikt. De 0x3456789012 dient vervangen te worden door de sleutel die ingesteld is voor gebruik met het toegangspunt. Het wordt aangeraden om de hulppagina &man.ifconfig.8; te lezen voor verdere informatie. De faciliteit wpa_supplicant kan ook gebruikt worden om de draadloze interface in te stellen voor WEP. Het bovenstaande voorbeeld kan worden ingesteld door de volgende regels toe te voegen aan /etc/wpa_supplicant.conf: network={ ssid="mijn_net" key_mgmt=NONE wep_key3=3456789012 wep_tx_keyidx=3 } Daarna: &prompt.root; wpa_supplicant -i ath0 -c /etc/wpa_supplicant.conf Trying to associate with 00:13:46:49:41:76 (SSID='dlinkap' freq=2437 MHz) Associated with 00:13:46:49:41:76 Ad-hoc-modus IBSS-modus, ook ad-hoc-modus genoemd, is ontworpen voor point-to-point-verbindingen. Om bijvoorbeeld een ad-hoc-netwerk tussen de machine A en de machine B op te zetten, is het slechts nodig om twee IP-adressen en een SSID te kiezen. Op machine A: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap mediaopt adhoc inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 inet6 fe80::211:95ff:fec3:dac%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x4 ether 00:11:95:c3:0d:ac media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect <adhoc> (autoselect <adhoc>) status: associated ssid freebsdap channel 2 bssid 02:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy OFF txpowmax 36 protmode CTS bintval 100 De parameter adhoc geeft aan dat de interface in de IBSS-modus draait. Op B zal het mogelijk moeten zijn om A te detecteren: &prompt.root; ifconfig ath0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS freebsdap 02:11:95:c3:0d:ac 2 54M 19:3 100 IS De I in de uitvoer bevestigt dat machine A in ad-hoc-modus verkeert. Het is slechts nodig om B met een ander IP-adres in te stellen: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap mediaopt adhoc inet 192.168.0.2 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.2 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect <adhoc> (autoselect <adhoc>) status: associated ssid freebsdap channel 2 bssid 02:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy OFF txpowmax 36 protmode CTS bintval 100 Zowel A als B zijn nu klaar om informatie uit te wisselen. &os; Host Toegangspunten &os; kan als toegangspunt (AP) functioneren wat de noodzaak om een hardwarematig AP te kopen of een ad-hoc-netwerk te draaien wegneemt. Dit kan bijzonder nuttig zijn indien de &os;-machine als gateway naar een ander netwerk (bijvoorbeeld het Internet) functioneert. Basisinstellingen Voordat de &os;-machine als een AP wordt ingesteld, dient de kernel te worden ingesteld met de juiste ondersteuning voor draadloos netwerken voor de draadloze kaart. Ook dient er ondersteuning voor de te gebruiken beveiligingsprotocollen te worden toegevoegd. Meer details staan in . Momenteel staan de NDIS-stuurprogrammawrapper en de stuurprogramma's van &windows; het werken als AP niet toe. Alleen originele draadloze &os;-stuurprogramma's ondersteunen AP-modus. Wanneer de ondersteuning voor draadloos netwerken is geladen, kan gecontroleerd worden of het draadloze apparaat de hostgebaseerde toegangspuntmodus ondersteunt (ook bekend als hostap-modus): &prompt.root; ifconfig ath0 list caps ath=783ed0f<WEP,TKIP,AES,AES_CCM,IBSS,HOSTAP,AHDEMO,TXPMGT,SHSLOT,SHPREABLE,MONITOR,TKIPMIC,WPA1,WPA2,BURST,WME> Deze uitvoer geeft de mogelijkheden van de kaart weer, het woord HOSTAP bevestigt dat deze draadloze kaart als toegangspunt kan functioneren. Ook worden verschillende ondersteunde versleutelmethoden genoemd: WEP, TKIP, WPA2, enz., deze informatie is belangrijk om te weten welke beveiligingsprotocollen ingesteld kunnen worden op het toegangspunt. Het draadloze apparaat kan nu in hostap-modus worden gezet en ingesteld worden met de juiste SSID en IP-adres: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap mode 11g mediaopt hostap inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 Gebruik weer ifconfig om de status van de interface ath0 te zien: &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 inet6 fe80::211:95ff:fec3:dac%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x4 ether 00:11:95:c3:0d:ac media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <hostap> status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy OFF txpowmax 38 bmiss 7 protmode CTS burst dtimperiod 1 bintval 100 De parameter hostap geeft aan dat de interface in hostgebaseerde toegangspuntmodus draait. Het instellen van de interface kan automatisch tijdens het opstarten gedaan worden door de volgende regel aan /etc/rc.conf toe te voegen: ifconfig_ath0="ssid freebsdap mode 11g mediaopt hostap inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0" Hostgebaseerde toegangspunt zonder authenticatie of versleuteling Hoewel het niet aangeraden wordt om een AP zonder enige vorm van authenticatie of encryptie te draaien, is dit een eenvoudige manier om te controleren of het AP werkt. Deze configuratie is ook belangrijk voor het debuggen van problemen met cliënten. Nadat het AP is ingesteld als eerder is laten zien, is het mogelijk om van een andere draadloze machine een scan te beginnen om het AP te vinden: &prompt.root; ifconfig ath0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M 22:1 100 ES De cliëntmachine heeft het AP gevonden en kan ermee geassocieerd worden: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap inet 192.168.0.2 netmask 255.255.255.0 &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet6 fe80::211:95ff:fed5:4362%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x1 inet 192.168.0.2 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 ether 00:11:95:d5:43:62 media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect (OFDM/54Mbps) status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy OFF txpowmax 36 protmode CTS bintval 100 WPA hostgebaseerde toegangspunt Deze sectie zal zich richten op opzetten van een &os; toegangspunt dat het beveiligingsprotocol WPA gebruikt. Meer details over WPA en het instellen van op WPA gebaseerde draadloze cliënten kan gevonden worden in . De daemon hostapd wordt gebruikt om cliëntauthenticatie en sleutelbeheer op het toegangspunt met WPA af te handelen. In het volgende zullen alle instellingsbewerkingen worden uitgevoerd op de &os;-machine die als AP dienst doet. Wanneer het AP correct werkt, zou hostapd automatisch tijdens het opstarten aangezet moeten worden met de volgende regel in /etc/rc.conf: hostapd_enable="YES" Zorg ervoor dat voordat geprobeerd wordt om hostapd in te stellen, de basisinstellingen die in zijn geïntroduceerd zijn uitgevoerd. WPA-PSK WPA-PSK is bedoeld voor kleine netwerken waar het gebruik van een achterliggende authenticatieserver niet mogelijk of gewenst is. Het instellen wordt gedaan in het bestand /etc/hostapd.conf: interface=ath0 debug=1 ctrl_interface=/var/run/hostapd ctrl_interface_group=wheel ssid=freebsdap wpa=1 wpa_passphrase=freebsdmall wpa_key_mgmt=WPA-PSK wpa_pairwise=CCMP TKIP Dit veld geeft aan welke draadloze interface voor het toegangspunt wordt gebruikt. Dit veld stelt het verbositeitsniveau in dat tijdens het draaien van hostapd wordt gebruikt. Een waarde van 1 vertegenwoordigt het minimale niveau. Het veld ctrl_interface geeft de padnaam van de door hostapd gebruikte map om de domeinsocketbestanden voor communicatie met externe programma's zoals &man.hostapd.cli.8; in op te slaan. Hier wordt de standaardwaarde gebruikt. De regel ctrl_interface_group stelt de groep in (hier is het de groep wheel) die toegang heeft tot de controle interfacebestanden. Het veld wpa maakt WPA mogelijk en specificeert welk WPA-authenticatieprotocol nodig zal zijn. De waarde 1 stelt het AP in op WPA-PSK. Het veld wpa_passphrase bevat het ASCII-wachtwoord voor de WPA-authenticatie. Gebruik altijd sterke wachtwoorden welke voldoende lang zijn en opgebouwd zijn uit een grote tekenverzameling zodat ze niet gemakkelijk worden geraden of aangevallen. De regel wpa_key_mgmt verwijst naar het gebruikte sleutelbeheerprotocol. In dit geval is dat WPA-PSK. Het veld wpa_pairwise geeft aan welke versleutelingsalgoritmes door het toegangspunt worden geaccepteerd. Hier worden zowel de versleuteling TKIP (WPA) en CCMP (WPA2) geaccepteerd. De versleuteling CCMP is een alternatief voor TKIP en wordt sterk aangeraden indien mogelijk; TKIP dient alleen gebruikt te worden voor stations die geen CCMP aankunnen. De volgende stap is het starten van hostapd: &prompt.root /etc/rc.d/hostapd forcestart &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 2290 inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 inet6 fe80::211:95ff:fec3:dac%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x4 ether 00:11:95:c3:0d:ac media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <hostap> status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode WPA2/802.11i privacy MIXED deftxkey 2 TKIP 2:128-bit txpowmax 36 protmode CTS dtimperiod 1 bintval 100 Het toegangspunt draait nu, de cliënten kunnen er nu mee worden geassocieerd, zie voor meer details. Het is mogelijk om de stations die met het AP geassocieerd zijn te zien door het commando ifconfig ath0 list te gebruiken. WEP hostgebaseerd toegangspunt Het wordt niet aangeraden om WEP te gebruiken om een toegangspunt op te zetten aangezien er geen authenticatiemechanisme is en het gemakkelijk is te kraken. Sommige verouderde draadloze kaarten ondersteunen alleen WEP als een beveiligingsprotocol, met deze kaarten is het alleen mogelijk om een AP zonder authenticatie of encryptie of een AP dat het WEP-protocol gebruikt op te zetten. Het draadloze apparaat kan nu in hostap-modus worden gezet en ingesteld worden met het juiste SSID en IP-adres: &prompt.root; ifconfig ath0 ssid freebsdap wepmode on weptxkey 3:0x3456789012 mode 11g hostap \ inet 192.168.0.1 netmask 255.255.255.0 Het weptxkey geeft aan welke WEP-sleutel tijdens het zenden zal worden gebruikt. Hier wordt de derde sleutel gebruikt (merk op dat de nummering van de sleutels bij 1 begint). Deze parameter moet gespecificeerd worden om de gegevens daadwerkelijk te versleutelen. Het wepkey geeft aan dat de geselecteerde WEP-sleutel wordt ingesteld. Het dient in het formaat index:key te zijn, indien de index niet is gegeven, wordt sleutel 1 gebruikt. Dus indien een andere sleutel dan de eerste wordt gebruikt dient de index te worden ingesteld. Weer wordt ifconfig gebruikt om de status van de interface ath0 te zien: &prompt.root; ifconfig ath0 ath0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 192.168.0.1 netmask 0xffffff00 broadcast 192.168.0.255 inet6 fe80::211:95ff:fec3:dac%ath0 prefixlen 64 scopeid 0x4 ether 00:11:95:c3:0d:ac media: IEEE 802.11 Wireless Ethernet autoselect mode 11g <hostap> status: associated ssid freebsdap channel 1 bssid 00:11:95:c3:0d:ac authmode OPEN privacy ON deftxkey 3 wepkey 3:40-bit txpowmax 36 protmode CTS dtimperiod 1 bintval 100 Vanaf een andere draadloze machine is het mogelijk om een scan te beginnen om het AP te vinden: &prompt.root; ifconfig ath0 up scan SSID BSSID CHAN RATE S:N INT CAPS freebsdap 00:11:95:c3:0d:ac 1 54M 22:1 100 EPS De cliëntmachine heeft het toegangspunt gevonden en kan ermee geassocieerd worden door de juiste parameters (sleutel, enz.) te gebruiken, zie voor meer details. Problemen verhelpen Indien er problemen met het draadloos netwerk zijn, zijn er een aantal stappen die genomen kunnen worden om het probleem te helpen verhelpen. Indien het toegangspunt niet vermeld wordt tijdens het scannen, controleer dan of het draadloze apparaat niet is ingesteld op een beperkt aantal kanalen. Indien het niet mogelijk is om met een toegangspunt te associëren, controleer dan of de instellingen van het station overeenkomen met die van het toegangspunt. Dit omvat het authenticatieschema en de beveiligingsprotocollen. Versimpel de configuratie zoveel mogelijk. Indien een beveiligingsprotocol als WPA of WEP wordt gebruikt, stel het toegangspunt dan in voor open authenticatie en geen beveiliging en kijk of er verkeer door kan. Wanneer er met het toegangspunt geassocieerd kan worden, stel dan een diagnose over alle beveiligingsinstellingen met eenvoudige gereedschappen zoals &man.ping.8;. wpa_supplicant biedt veel ondersteuning voor debuggen; probeer het handmatig te draaien met de optie en controleer de systeemlogs. Er zijn ook veel debug-gereedschappen op lagere niveaus. Het is mogelijk om debugberichten in de laag die het 802.11 protocol ondersteunt aan te zetten door het programma wlandebug te gebruiken dat gevonden wordt in /usr/src/tools/tools/net80211. Bijvoorbeeld: &prompt.root; wlandebug -i ath0 +scan+auth+debug+assoc net.wlan.0.debug: 0 => 0xc80000<assoc,auth,scan> kan worden gebruikt om consoleberichten aan te zetten die te maken hebben met het scannen van toegangspunten en het uitvoeren van 802.11 handshakes die nodig zijn om communicatie te regelen. Er worden ook veel nuttige statistieken door de 802.11 laag bijgehouden; het gereedschap wlanstats geeft deze informatie weer. Deze statistieken zouden alle fouten die door de 802.11 laag zijn geïdentificeerd moeten identificeren. Let erop dat sommige fouten worden geïdentificeerd in de apparaatstuurprogramma's die onder de 802.11 laag liggen zodat ze niet verschijnen. Voor het diagnosticeren van apparaatspecifieke problemen dient de documentatie van het stuurprogramma geraadpleegd te worden. Indien de bovenstaande informatie niet helpt om het probleem te verhelderen, stuur dan een probleemrapport op inclusief de uitvoer van de bovenstaande gereedschappen. Pav Lucistnik Geschreven door
pav@FreeBSD.org
Bluetooth Bluetooth Introductie Bluetooth is een draadloze technologie om persoonlijke netwerken aan te maken die in de vrije 2,4GHz-band werken binnen een straal van 10 meter. Deze netwerken worden gewoonlijk ad-hoc gevormd en bestaan uit draagbare apparaten zoals mobiele telefoons, handhelds en laptops. In tegenstelling tot die andere populaire draadloze techniek, Wi-Fi, biedt Bluetooth een hoger niveau van serviceprofielen, zoals FTP-achtige bestandsservers, pushing van bestanden, stemtransport, emulatie van seriële lijnen, en meer. De Bluetooth stack is in &os; geïmplementeerd door gebruik te maken van het Netgraph-raamwerk (zie &man.netgraph.4;). Veel van de Bluetooth USB-dongles worden ondersteund door het stuurprogramma &man.ng.ubt.4;. Apparaten gebaseerd op de Broadcom BCM2033 chip worden ondersteund door de stuurprogramma's &man.ubtbcmfw.4; en &man.ng.ubt.4;. De 3Com Bluetooth PC Card 3CRWB60-A wordt ondersteund door het stuurprogramma &man.ng.bt3c.4;. Seriële en op UART gebaseerde Bluetooth-apparaten worden ondersteund via &man.sio.4;, &man.ng.h4.4;, en &man.hcseriald.8;. Deze sectie beschrijft het gebruik van de USB Bluetooth-dongle. Het apparaat inprikken Standaard zijn stuurprogramma's voor Bluetooth-apparaten beschikbaar als kernelmodules. Voordat een apparaat wordt aangekoppeld, dient het stuurprogramma in de kernel geladen te worden: &prompt.root; kldload ng_ubt Indien het Bluetooth-apparaat tijdens het opstarten van het systeem in het systeem aanwezig is, kan de module vanuit /boot/loader.conf geladen worden: ng_ubt_load="YES" Prik de USB-dongle in. Uitvoer vergelijkbaar aan de onderstaande zal op de console (of in syslog) verschijnen: ubt0: vendor 0x0a12 product 0x0001, rev 1.10/5.25, addr 2 ubt0: Interface 0 endpoints: interrupt=0x81, bulk-in=0x82, bulk-out=0x2 ubt0: Interface 1 (alt.config 5) endpoints: isoc-in=0x83, isoc-out=0x3, wMaxPacketSize=49, nframes=6, buffer size=294 Het script /etc/rc.d/bluetooth wordt gebruikt om de Bluetooth-stack te starten en te stoppen. Het is een goed idee om de stack te stoppen voordat het apparaat wordt losgekoppeld, maar het is (gewoonlijk) niet fataal. Tijdens het starten van de stack verschijnt er uitvoer vergelijkbaar met de onderstaande: &prompt.root; /etc/rc.d/bluetooth start ubt0 BD_ADDR: 00:02:72:00:d4:1a Features: 0xff 0xff 0xf 00 00 00 00 00 <3-Slot> <5-Slot> <Encryption> <Slot offset> <Timing accuracy> <Switch> <Hold mode> <Sniff mode> <Park mode> <RSSI> <Channel quality> <SCO link> <HV2 packets> <HV3 packets> <u-law log> <A-law log> <CVSD> <Paging scheme> <Power control> <Transparent SCO data> Max. ACL packet size: 192 bytes Number of ACL packets: 8 Max. SCO packet size: 64 bytes Number of SCO packets: 8 HCI Host Controller Interface (HCI) Het Host Controller Interface (HCI) biedt een opdrachtinterface naar de controller van de basisband en de verbindingsbeheerder, en toegang tot hardwarestatus en controleregisters. Deze interface biedt een uniforme manier om de mogelijkheden van de basisband van Bluetooth te benaderen. De HCI-laag op de gastheer wisselt gegevens en opdrachten uit met de HCI-firmware in de Bluetooth-hardware. Het stuurprogramma voor de Host Controller Transport Layer (i.e. de fysieke bus) biedt aan beide HCI-lagen de mogelijkheid om informatie met elkaar uit te wisselen. Voor een enkel Bluetooth-apparaat wordt een enkele Netgraph knoop van het type hci aangemaakt. De HCI-knoop is normaliter verbonden met de knoop van het Bluetooth-apparaatstuurprogramma (naar beneden toe) en de L2CAP-knoop (naar boven toe). Alle HCI-bewerkingen dienen te worden uitgevoerd op de HCI-knoop en niet op de knoop van het apparaatstuurprogramma. De standaardnaam voor de HCI-knoop is devicehci. Kijk voor meer details in de hulppagina &man.ng.hci.4;. Eén van de meest voorkomende taken is het ontdekken van Bluetooth-apparaten binnen radiobereik. Deze bewerking wordt ondervragen genoemd. Ondervragen en andere HCI-gerelateerde bewerkingen worden uitgevoerd met het programma &man.hccontrol.8;. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe kan worden uitgezocht welke Bluetooth-apparaten zich binnen het bereik bevinden. De lijst met apparaten zou binnen enkele seconden moeten binnenkomen. Bedenk dat een apparaat op afstand alleen antwoord op de ondervraging zal geven indien het in ontdekbare modus staat. &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci inquiry Inquiry result, num_responses=1 Inquiry result #0 BD_ADDR: 00:80:37:29:19:a4 Page Scan Rep. Mode: 0x1 Page Scan Period Mode: 00 Page Scan Mode: 00 Class: 52:02:04 Clock offset: 0x78ef Inquiry complete. Status: No error [00] BD_ADDR is een uniek adres van een Bluetooth-apparaat, vergelijkbaar met een MAC-adres van een netwerkkaart. Dit adres is nodig voor verdere communicatie met een apparaat. Het is mogelijk om een menselijk leesbare naam aan een BD_ADDR toe te kennen. Het bestand /etc/bluetooth/hosts bevat informatie over de bekende Bluetooth-gastheren. Het volgende voorbeeld laat zien hoe de menselijk leesbare naam dat aan het apparaat op afstand was toegekend te verkrijgen is: &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci remote_name_request 00:80:37:29:19:a4 BD_ADDR: 00:80:37:29:19:a4 Name: Pav's T39 Tijdens het uitvoeren van een ondervraging op een Bluetooth-apparaat op afstand zal het de computer als uw.gastheer.naam (ubt0) vinden. De naam die aan het lokale apparaat is toegekend, kan altijd gewijzigd worden. Het Bluetooth-systeem biedt een punt-naar-punt-verbinding (slechts twee Bluetooth-eenheden betrokken), of een punt-naar-veelpunt-verbinding. Bij een punt-naar-veelpunt-verbinding wordt de verbinding met meerdere Bluetooth-apparaten gedeeld. Het volgende voorbeeld laat zien hoe de lijst met actieve basisbandverbindingen voor het lokale apparaat te verkrijgen is: &prompt.user; hccontrol -n ubt0hci read_connection_list Remote BD_ADDR Handle Type Mode Role Encrypt Pending Queue State 00:80:37:29:19:a4 41 ACL 0 MAST NONE 0 0 OPEN Een verbindingshandvat is nuttig indien het beëindigen van de basisbandverbinding noodzakelijk is. Normaalgesproken is het niet nodig om dit handmatig te doen. De stack zal automatisch niet-actieve basisbandverbindingen beëindigen. &prompt.root; hccontrol -n ubt0hci disconnect 41 Connection handle: 41 Reason: Connection terminated by local host [0x16] Raadpleeg hccontrol help voor een volledige lijst van beschikbare HCI-opdrachten. Voor de meeste HCI-opdrachten zijn geen beheerdersrechten nodig. L2CAP Logical Link Control and Adaptation Protocol (L2CAP) Het Logical Link Control and Adaptation Protocol (L2CAP) biedt verbindingsgeoriënteerde en verbindingsloze gegevensdiensten met mogelijkheden om protocollen te multiplexen en mogelijkheden voor segmentatie/herassemblage voor protocollen in hogere lagen. L2CAP staat toe dat protocollen en toepassingen in hogere lagen L2CAP-gegevenspakketten met een maximale lengte van 64 kB te verzenden en ontvangen. L2CAP is op het concept van kanalen gebaseerd. Een kanaal is een logische verbinding bovenop een basisbandverbinding. Elk kanaal is op een veel-op-één manier aan een enkel protocol gebonden. Aan hetzelfde protocol kunnen meerdere kanalen worden gebonden, maar één kanaal kan niet aan meerdere protocollen worden gebonden. Elk L2CAP-pakket dat op een kanaal wordt ontvangen, wordt naar het juiste hogere protocol doorgestuurd. Meerdere kanalen kunnen dezelfde basisbandverbinding delen. Voor elk Bluetooth-apparaat wordt een enkele Netgraph-knoop van het soort l2cap aangemaakt. De L2CAP-knoop is normaalgesproken verbonden met de Bluetooth HCI-knoop (naar beneden toe) en de knopen van de stopcontacten voor Bluetooth (naar boven toe). De standaardnaam voor de L2CAP-knoop is devicel2cap. Zie voor meer details de hulppagina &man.ng.l2cap.4;. Een nuttig commando is &man.l2ping.8;, dat gebruikt kan worden om andere apparaten te pingen. Sommige Bluetooth-implementaties geven niet alle verzonden gegevens terug, dus is 0 bytes normaal in het volgende voorbeeld. &prompt.root; l2ping -a 00:80:37:29:19:a4 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=0 time=48.633 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=1 time=37.551 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=2 time=28.324 ms result=0 0 bytes from 0:80:37:29:19:a4 seq_no=3 time=46.150 ms result=0 Met het programma &man.l2control.8; kunnen verschillende bewerkingen op L2CAP-knopen worden uitgevoerd. Dit voorbeeld laat zien hoe de lijst met logische verbindingen (kanalen) en de lijst met basisbandverbindingen voor het lokale apparaat verkregen kunnen worden: &prompt.user; l2control -a 00:02:72:00:d4:1a read_channel_list L2CAP channels: Remote BD_ADDR SCID/ DCID PSM IMTU/ OMTU State 00:07:e0:00:0b:ca 66/ 64 3 132/ 672 OPEN &prompt.user; l2control -a 00:02:72:00:d4:1a read_connection_list L2CAP connections: Remote BD_ADDR Handle Flags Pending State 00:07:e0:00:0b:ca 41 O 0 OPEN Een ander diagnostisch programma is &man.btsockstat.1;. Het heeft ongeveer hetzelfde doel als &man.netstat.1;, maar dan voor Bluetooth-netwerkgerelateerde gegevensstructuren. Het onderstaande voorbeeld laat dezelfde logische verbinding zien als die van &man.l2control.8; hierboven. &prompt.user; btsockstat Active L2CAP sockets PCB Recv-Q Send-Q Local address/PSM Foreign address CID State c2afe900 0 0 00:02:72:00:d4:1a/3 00:07:e0:00:0b:ca 66 OPEN Active RFCOMM sessions L2PCB PCB Flag MTU Out-Q DLCs State c2afe900 c2b53380 1 127 0 Yes OPEN Active RFCOMM sockets PCB Recv-Q Send-Q Local address Foreign address Chan DLCI State c2e8bc80 0 250 00:02:72:00:d4:1a 00:07:e0:00:0b:ca 3 6 OPEN RFCOMM Het RFCOMM-protocol Het RFCOMM-protocol biedt emulatie van seriële poorten over het L2CAP-protocol. Het protocol is gebaseerd op de ETSI-standaard TS 07.10. RFCOMM is een eenvoudig transportprotocol, met aanvullende voorzieningen om de 9 circuits van RS-232- (EIATIA-232-E-) seriële poorten te emuleren. Het RFCOMM-protocol ondersteunt tot 60 gelijktijdige verbindingen (RFCOMM-kanalen) tussen twee Bluetooth-apparaten. Het is de bedoeling van RFCOMM dat in een volledig communicatiepad twee toepassingen op verschillende apparaten draaien (de eindpunten van de communicatie) met daartussen een communicatiesegment. RFCOMM is bedoeld om de toepassingen te beheren die gebruik maken van de seriële poorten van de apparaten waarop ze zijn geïnstalleerd. Het communicatiesegment is een directe Bluetooth-verbinding van het ene apparaat naar het andere. RFCOMM houdt zich alleen bezig met de verbinding tussen twee apparaten bij directe verbindingen, of tussen het apparaat en een modem in het geval van een netwerk. RFCOMM kan andere opstellingen ondersteunen, zoals modules die via draadloze Bluetooth-technologie communiceren aan de ene kant, en een draadinterface aanbieden aan de andere kant. In &os; is het RFCOMM-protocol in de laag van de Bluetooth-stopcontacten geïmplementeerd. paren Het paren van apparaten Standaard is Bluetooth-communicatie niet geauthenticeerd en kan elk apparaat met elk ander apparaat praten. Een Bluetooth-apparaat (bijvoorbeeld een mobiele telefoon) kan ervoor kiezen dat voor bepaalde diensten authenticatie nodig is (bijvoorbeeld voor de inbeldienst). Bluetooth-authenticatie geschied normaalgesproken met PIN-codes. Een PIN-code is een ACII-reeks van maximaal 16 tekens lang. De gebruiker dient dezelfde PIN-code op beide apparaten in te voeren. Nadat de gebruiker de PIN-code heeft ingevoerd, zullen beide apparaten een verbindingssleutel aanmaken. Hierna kan de verbindingssleutel òfwel in de apparaten zelf, òfwel in een permanente opslag worden opgeslagen. De volgende keer zullen beide apparaten de van tevoren aangemaakte verbindingssleutel gebruiken. Bovenstaande procedure wordt paren genoemd. Merk op dat indien een apparaat de verbindingssleutel verliest, het paren moet worden herhaald. De daemon &man.hcsecd.8; is verantwoordelijk voor het behandelen van alle verzoeken voor Bluetooth-authenticatie. Het standaard instellingenbestand is /etc/bluetooth/hcsecd.conf. Een voorbeeldsectie voor een mobiele telefoon waarvan de PIN-code willekeurig op 1234 is hieronder beschreven: device { bgaddr 00:80:37:29:19:a4; name "Pav's T39"; key nokey; pin "1234"; } Er is geen limiet voor PIN-codes (behalve de lengte). Voor sommige apparaten (bijvoorbeeld Bluetooth-headsets) kan de PIN-code vast zijn ingebouwd. De schakelaar dwingt de daemon &man.hcsecd.8; om op de voorgrond te blijven, zodat het gemakkelijk is om te zien wat er gebeurt. Stel het andere apparaat in om paarverzoeken te ontvangen en initialiseer de Bluetooth-verbinding naar het andere apparaat. Het apparaat moet zeggen dat het paarverzoek geaccepteerd is en om de PIN-code vragen. Geef dezelfde PIN-code op als in hcsecd.conf. Nu zijn de PC en het andere apparaat gepaard. Als alternatief kan paren op het andere apparaat worden geïnitialiseerd. Op &os; 5.5, 6.1, en nieuwer kan de volgende regel aan het bestand /etc/rc.conf worden toegevoegd om hcsecd automatisch met het systeem op te starten: - hscecd_enable="YES" + hcsecd_enable="YES" Het volgende is een voorbeeld van de uitvoer van de daemon hcsecd: hcsecd[16484]: Got Link_Key_Request event from 'ubt0hci', remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Found matching entry, remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4, name 'Pav's T39', link key doesn't exist hcsecd[16484]: Sending Link_Key_Negative_Reply to 'ubt0hci' for remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Got PIN_Code_Request event from 'ubt0hci', remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 hcsecd[16484]: Found matching entry, remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4, name 'Pav's T39', PIN code exists hcsecd[16484]: Sending PIN_Code_Reply to 'ubt0hci' for remote bdaddr 0:80:37:29:19:a4 SDP Service Discovery Protocol (SDP) Het Service Discovery Protocol (SDP) biedt voor cliënttoepassingen de mogelijkheid om diensten te ontdekken die door servertoepassingen worden aangeboden alsook de kenmerken van deze diensten. De kenmerken van een dienst omvatten de soort of klasse van de aangeboden dienst en de informatie over het mechanisme of protocol dat nodig is om de dienst te gebruiken. SDP omvat communicatie tussen een SDP-server en een SDP-cliënt. De server houdt een lijst van dienstenregistraties bij die de eigenschappen van de diensten beschrijven die met de server geassocieerd zijn. Elke dienstregistratie bevat informatie over een enkele dienst. Een cliënt kan informatie over een dienstregistratie opvragen die door de SDP-server wordt bijgehouden door een SDP-verzoek in te dienen. Indien de cliënt, of een toepassing die met de cliënt geassocieerd is, besluit om de dienst te gebruiken, moet het een aparte verbinding naar de aanbieder van de dienst openen om de dienst te gebruiken. SDP biedt een mechanisme om diensten en hun attributen te ontdekken, maar het biedt geen mechanisme om die diensten te gebruiken. Normaalgesproken zoekt een SDP-cliënt naar diensten naar aanleiding van enkele gewenste eigenschappen van die diensten. Soms is het echter wenselijk om te ontdekken welke soorten diensten door de dienstregistraties van een SDP-server worden beschreven zonder enige voorkennis van deze diensten. Dit kijken naar alle aangeboden diensten wordt browsen genoemd. De Bluetooth SDP-server &man.sdpd.8; en de opdrachtregelcliënt &man.sdpcontrol.8; zitten in de standaard &os;-installatie. Het volgende voorbeeld laat zien hoe een SDP-browse query uit te voeren. &prompt.user; sdpcontrol -a 00:01:03:fc:6e:ec browse Record Handle: 00000000 Service Class ID List: Service Discovery Server (0x1000) Protocol Descriptor List: L2CAP (0x0100) Protocol specific parameter #1: u/int/uuid16 1 Protocol specific parameter #2: u/int/uuid16 1 Record Handle: 0x00000001 Service Class ID List: Browse Group Descriptor (0x1001) Record Handle: 0x00000002 Service Class ID List: LAN Access Using PPP (0x1102) Protocol Descriptor List: L2CAP (0x0100) RFCOMM (0x0003) Protocol specific parameter #1: u/int8/bool 1 Bluetooth Profile Descriptor List: LAN Access Using PPP (0x1102) ver. 1.0 ... enzovoorts. Merk op dat elke dienst een lijst met attributen heeft (bijvoorbeeld een RFCOMM-kanaal). Afhankelijk van de dienst kan het nodig zijn om een aantekening van sommige attributen te maken. Sommige Bluetooth-implementaties ondersteunen dienst-browsen niet en zullen een lege lijst teruggeven. In dit geval is het mogelijk om naar de specifieke dienst te zoeken. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe naar de dienst OBEX Object Push (OPUSH) gezocht kan worden: &prompt.user; sdpcontrol -a 00:01:03:fc:6e:ec search OPUSH Het aanbieden van diensten op &os; aan Bluetooth-cliënten wordt gedaan met de server &man.sdpd.8;. Op &os; 5.5, 6.1, en nieuwer, kan de volgende regel aan het bestand /etc/rc.conf worden toegevoegd: sdpd_enable="YES" Het daemon sdpd kan worden gestart met: &prompt.root; /etc/rc.d/sdpd start De plaatselijke servertoepassing die Bluetooth-diensten wil aanbieden aan verre cliënten zal de dienst registreren bij de plaatselijke SDP-daemon. Een voorbeeld van zo'n toepassing is &man.rfcomm.pppd.8;. Nadat het gestart is zal het de Bluetooth LAN-dienst bij de plaatselijke SDP-daemon registreren. De lijst met diensten die bij de plaatselijke SDP-server zijn geregistreerd kan worden opgevraagd door te SDP-browsen via het plaatselijke controlekanaal: &prompt.root; sdpcontrol -l browse Dial-Up Networking (DUN) en netwerktoegang met PPP (LAN) profielen Het inbelnetwerk (DUN) profiel wordt het meeste gebruikt met modems en mobiele telefoons. De volgende scenario's worden in dit profiel behandeld: het gebruik van een mobiele telefoon of modem door een computer als een draadloze modem voor het verbinden met een inbelserver voor Internet-toegang, of voor andere inbeldiensten; het gebruik van een mobiele telefoon of modem door een computer om gegevensoproepen te ontvangen. Het profiel voor netwerktoegang met PPP (LAN) kan in de volgende situaties gebruikt worden: LAN-toegang voor een enkel Bluetooth-apparaat; LAN-toegang voor meerdere Bluetooth-apparaten; PC naar PC (door PPP-netwerken over een seriële kabel te emuleren). Op &os; zijn beide profielen geïmplementeerd met &man.ppp.8; en &man.rfcomm.pppd.8; - een wrapper die een RFCOMM Bluetooth-verbinding omzet in iets waar PPP mee overweg kan. Voordat een profiel gebruikt kan worden, dient een nieuw PPP-label in het bestand /etc/ppp/ppp.conf te worden aangemaakt. Raadpleeg de hulppagina &man.rfcomm.pppd.8; voor voorbeelden. In het volgende voorbeeld zal &man.rfcomm.pppd.8; gebruikt worden om RFCOMM-verbinding met een ver apparaat met BD_ADDR 00:80:37:29:19:a4 op een DUN RFCOMM-kanaal te maken. Het eigenlijke RFCOMM-kanaalnummer wordt via SDP van het verre apparaat verkregen. Het is mogelijk om het RFCOMM-kanaal handmatig op te geven, en in dat geval zal &man.rfcomm.pppd.8; het SDP-verzoek niet uitvoeren. Gebruik &man.sdpcontrol.8; om het RFCOMM-kanaal op het verre apparaat te achterhalen. &prompt.root; rfcomm_pppd -a 00:80:37:29:19:a4 -c -C dun -l rfcomm-dialup Om netwerktoegang met PPP (LAN) aan te bieden moet de server &man.sdpd.8; draaien. Er dient een nieuwe regel voor LAN-cliënten in het bestand /etc/ppp/ppp.conf aangemaakt te worden. Raadpleeg de hulppagina &man.rfcomm.pppd.8; voor voorbeelden. Tenslotte dient de RFCOMM PPP-server op een geldig RFCOMM-kanaal gestart te worden. De RFCOMM PPP-server zal automatisch de Bluetooth LAN-dienst bij de plaatselijke SDP-daemon registreren. Het volgende voorbeeld laat zien hoe een RFCOMM PPP-server te starten: &prompt.root; rfcomm_pppd -s -C 7 -l rfcomm-server OBEX Het OBEX Object Push (OPUSH) profiel OBEX is een veelgebruikt protocol voor eenvoudige bestandsoverdrachten tussen mobiele apparaten. Het primaire gebruik is infraroodcommunicatie, waar het wordt gebruikt voor generieke bestandsoverdrachten tussen notebooks of PDA's, en om visitekaarten en kalenderregels tussen mobiele telefoons en andere apparaten met PIM-toepassingen over te dragen. De OBEX-server en clieënt zijn geïmplenteerd als een pakket van derde partij, obexapp, dat beschikbaar is als de port comms/obexapp. De OBEX-cliënt wordt gebruikt om objecten naar en/of van de OBEX-server te duwen/trekken. Een object kan bijvoorbeeld een visitekaart of een afspraak zijn. De OBEX-cliënt kan het RFCOMM-kanaalnummer van het verre apparaat via SDP opvragen. Dit kan gedaan worden door de dienstnaam in plaats van het RFCOMM-kanaalnummer op te geven. De ondersteunde dienstnamen zijn: IrMC, FTRN, en OPUSH. Het is mogelijk om het RFCOMM-kanaal als een nummer op te geven. Het onderstaande is een voorbeeld van een OBEX-sessie, waar een apparaatinformatie-object van de mobiele telefoon wordt getrokken, en een nieuw object (een visitekaart) in de gids van de telefoon wordt geduwd: &prompt.user; obexapp -a 00:80:37:29:19:a4 -C IrMC obex> get telecom/devinfo.txt devinfo-t39.txt Success, response: OK, Success (0x20) obex> put new.vcf Success, response: OK, Success (0x20) obex> di Success, response: OK, Success (0x20) Om de dienst OBEX Object Push aan te bieden, moet de server &man.sdpd.8; draaien. Er moet een hoofdmap worden aangemaakt waarin alle binnenkomende objecten worden opgeslagen. Het standaardpad naar de hoofdmap is /var/spool/obex. Tenslotte moet de OBEX-server op een geldig RFCOMM-kanaal worden gestart. De OBEX-server zal automatisch de dienst OBEX Object Push bij de plaatselijke SDP-daemon registeren. Het onderstaande voorbeeld laat zien hoe de OBEX-server gestart wordt: &prompt.root; obexapp -s -C 10 Serial Port Profile (SPP) Het Seriële Poort Profiel (SPP) zorgt ervoor dat Bluetooth-apparaten RS232 (of gelijkwaardige) seriële kabels kunnen emuleren. Het scenario dat dit profiel behandelt zorgt ervoor dat oude toepassingen Bluetooth kunnen gebruiken als vervanging van kabels, door gebruik te maken van een virtuele seriële poort. Het programma &man.rfcomm.sppd.1; implementeert het Seriële Poort profiel. Een pseudo-tty wordt gebruikt als abstractie voor een virtuele seriële poort. Onderstaand voorbeeld laat zien hoe met een Seriële Poortdienst voor verre apparaten te verbinden. Merk op dat het niet nodig is om een RFCOMM-kanaal te kiezen - &man.rfcomm.sppd.1; kan het via SDP van het verre apparaat verkrijgen. Dit kan worden overruled door een RFCOMM-kanaal op de opdrachtregel te specificeren. &prompt.root; rfcomm_sppd -a 00:07:E0:00:0B:CA -t /dev/ttyp6 rfcomm_sppd[94692]: Starting on /dev/ttyp6... Als er een verbinding is, kan de pseudo-tty als seriële poort worden gebruikt: &prompt.root; cu -l ttyp6 Problemen oplossen Een apparaat op afstand kan geen verbinding maken Sommige oudere Bluetooth-apparaten ondersteunen het wisselen van rol niet. Standaard probeert &os;, wanneer het een nieuwe verbinding accepteert, een rolwisseling uit te voeren en meester te worden. Apparaten die dit niet ondersteunen zullen niet kunnen verbinden. Merk op dat van rol wordt gewisseld wanneer een nieuwe verbinding wordt gemaakt, dus het is niet mogelijk om het verre apparaat te vragen of het rolwisseling ondersteunt. Er is een HCI-optie om rolwisselen aan de plaatselijke kant uit te zetten: &prompt.root; hccontrol -n ubt0hci write_node_role_switch 0 Er gaat iets mis, kan ik precies zien wat er gebeurt? Ja, dit is mogelijk. Gebruik het pakket hcidump, dat beschikbaar is als de port comms/hcidump. Het gereedschap hcidump is vergelijkbaar met &man.tcpdump.1;. Het kan gebruikt worden om de inhoud van Bluetooth-pakketten op de terminal te laten zien en om de Bluetooth-pakketten naar een bestand te schrijven.
Andrew Thompson Geschreven door Bridging Introductie IP-subnet bridge Soms is het handig om één fysiek netwerk (zoals een Ethernet-segment) in twee gescheiden netwerksegmenten te verdelen zonder de noodzaak om een IP-subnet aan te maken en een router te gebruiken om de segmenten met elkaar te verbinden. Een apparaat dat twee netwerken op deze manier met elkaar verbindt wordt een bridge (brug) genoemd. Een &os;-systeem met twee netwerkkaarten kan als bridge dienen. De bridge werkt door de adressen van de MAC-laag (Ethernetadressen) van de apparaten op elke netwerkinterface te leren. Het stuurt alleen verkeer tussen twee netwerken door indien de bron en het doel zich op verschillende netwerken bevinden. In vele opzichten is een bridge als een Ethernet-switch met erg weinig poorten. Situaties waarin bridging juist is Er zijn vandaag de dag veel situaties waarin een bridge gebruikt wordt. Netwerken verbinden Het basisgebruik van een bridge is het met elkaar verbinden van twee of meer netwerksegmenten. Er zijn vele redenen om een hostgebaseerde bridge te gebruiken in plaats van simpele netwerkapparaten zoals kabelbeperkingen, firewalling of het verbinden van pseudonetwerken zoals een interface van een virtuële machine. Een bridge kan ook een draadloze interface die in hostap-modus draait met een bedraad netwerk verbinden en als een toegangspunt dienen. Filtering/Bandbreedtebeheersende firewall firewall NAT Een gebruikelijke situatie dient zich voor wanneer de functionaliteit van een firewall nodig is zonder routing of network address translation (NAT). Een voorbeeld is een klein bedrijf dat via DSL of ISDN met hun internetprovider verbonden is. Dit bedrijf heeft 13 wereldwijd bereikbare IP-adressen van de internetprovider en 10 PC's op hun netwerk. In deze situatie is een firewall die op een router gebaseerd is lastig wegens subnet-problemen. router DSL ISDN Een firewall die op een bridge gebaseerd is kan ingesteld en net na de DSL- of ISDN-router geplaatst worden zonder dat er problemen met IP-nummers optreden. Netwerktap Een bridge kan twee netwerksegmenten verbinden en kan gebruikt worden om alle Ethernetframes die tussen dezen voorbijkomen te inspecteren. Dit kan òfwel vanuit het gebruik van &man.bpf.4;/&man.tcpdump.1; op de bridge-interface òfwel door een kopie van alle frames naar een extra interface (overspanpoort) te versturen. Laag 2 VPN Twee Ethernetnetwerken kunnen over een IP-verbinding verbonden worden door de netwerken naar een EtherIP-tunnel te bridgen of met een oplossing gebaseerd po &man.tap.4; zoals OpenVPN. Laag 2 Redundancy Een netwerk kan met meerdere verbindingen verbonden worden en het Spanning Tree Protocol gebruiken om overbodige paden te blokkeren. Een Ethernetnetwerk kan alleen juist functioneren indien er slechts één actief pad bestaat tussen twee apparaten, Spanning Tree zal lussen detecteren en de overbodige verbindingen in een geblokkeerde toestand zetten. Indien een van de actieve verbindingen faalt zal het protocol een andere boom berekenen en een van de geblokkeerde paden weer activeren om de verbindingen naar alle punten in het netwerk te herstellen. De kernel instellen Deze sectie behandelt de bridges geïmplementeerd met &man.if.bridge.4;, een stuurprogramma dat bridges met netgraph implementeert is ook beschikbaar, zie voor meer informatie de hulppagina &man.ng.bridge.4;. Het bridge-stuurprogramma is een kernelmodule en zal automatisch door &man.ifconfig.8; worden geladen wanneer er een bridge-interface wordt aangemaakt. Het is mogelijk om de bridge in de kernel te compileren door device if_bridge aan het kernelinstellingenbestand toe te voegen. Pakketfiltering kan met elk firewall-pakket worden gebruikt dat via het raamwerk &man.pfil.9; aankoppelt. De firewall kan als een module worden geladen of in de kernel worden gecompileerd. De bridge kan als met &man.altq.4; of &man.dummynet.4; als een verkeersregelaar worden gebruikt. De bridge inschakelen De bridge wordt aangemaakt door interfaces te klonen. Om een bridge aan te maken wordt &man.ifconfig.8; gebruikt, indien het bridge-stuurprogramma niet in de kernel aanwezig is zal het automatisch worden geladen. &prompt.root; ifconfig bridge create &prompt.root; ifconfig bridge0 bridge0: flags=8802<BROADCAST,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 96:3d:4b:f1:79:7a id 00:00:00:00:00:00 priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:00:00:00:00:00 priority 0 ifcost 0 port 0 Een bridge-interface is aangemaakt en er is automatisch een random gegenereerd Ethernetadres aan toegekend. De parameters maxaddr en timeout bepalen hoeveel MAC-adressen de bridge in de doorstuurtabel houdt en hoeveel seconden voordat elke regel wordt verwijderd nadat het voor het laatst gezien is. De andere parameters bepalen hoe Spanning Tree werkt. Voeg de netwerkinterfaces die lid zijn aan de bridge toe. Om de bridge pakketten te laten doorsturen dienen alle lidinterfaces en de bridge actief te zijn: &prompt.root; ifconfig bridge0 addm fxp0 addm fxp1 up &prompt.root; ifconfig fxp0 up &prompt.root; ifconfig fxp1 up De bridge stuurt nu Ethernet-frames door tussen fxp0 en fxp1. De overeenkomstige configuratie in /etc/rc.conf zodat de bridge tijdens het opstarten wordt aangemaakt is: cloned_interfaces="bridge0" ifconfig_bridge0="addm fxp0 addm fxp1 up" ifconfig_fxp0="up" ifconfig_fxp1="up" Indien de bridge-gastheer een IP-adres nodig heeft dan is de juiste plaats om dit in te stellen op de bridge-interface zelf in plaats van op een van de lidinterfaces. Dit kan statisch of via DHCP worden ingesteld: &prompt.root; ifconfig bridge0 inet 192.168.0.1/24 Het is ook mogelijk om een IPv6-adres aan een bridge-interface toe te kennen. Firewalls gebruiken firewall Wanneer pakketten worden gefilterd, zullen gebridgede pakketten het filter inbound op de vertrekkende interface passeren, op de bridge-interface en outbound op de bestemde interface. Elke stap kan uitgezet worden. Wanneer de richting van het pakketverkeer belangrijk is, kan de firewall het beste op de lidinterfaces draaien en niet op de bridge zelf. De bridge heeft verschillende aanpasbare instellingen voor het doorlaten van non-IP- en ARP-pakketten, en een laag 2 firewall met IPFW. Zie &man.if.bridge.4; voor meer informatie. Opspannende boom Het bridge-stuurprogramma implementeert het Rapid Spanning Tree Protocol (RSTP of 802.1w) met terugwaartse compatibiliteit met het verouderde Spanning Tree Protocol (STP). Spanning Tree wordt gebruikt om lussen in een netwerktopologie te detecteren en verwijderen. RSTP biedt snellere convergentie naar een opspannende boom dan het verouderde STP, het protocol wisselt informatie met naburige switches uit om snel naar forwarding over te gaan zonder lussen te creëren. De volgende tabel laat de ondersteunende werkwijzen zien: OS-versie STP-modi Standaard modus &os; 5.4—&os; 6.2 STP STP &os; 6.3+ RSTP of STP STP &os; 7.0+ RSTP of STP RSTP Spanning Tree kan op lidinterfaces worden geactiveerd met het commando stp. Voor een bridge met fxp0 en fxp1 alle huidige interfaces, wordt STP met het volgende geactiveerd: &prompt.root; ifconfig bridge0 stp fxp0 stp fxp1 bridge0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether d6:cf:d5:a0:94:6d id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 0 port 0 member: fxp0 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 3 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding member: fxp1 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 4 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding De bridge heeft spanning tree ID 00:01:02:4b:d4:50 en prioriteit 32768. Aangezien het root id hetzelfde is geeft dit aan dat dit de hoofdbridge voor de boom is. Een andere bridge in het netwerk heeft spanning tree ook geactiveerd: bridge0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 ether 96:3d:4b:f1:79:7a id 00:13:d4:9a:06:7a priority 32768 hellotime 2 fwddelay 15 maxage 20 holdcnt 6 proto rstp maxaddr 100 timeout 1200 root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 400000 port 4 member: fxp0 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 4 priority 128 path cost 200000 proto rstp role root state forwarding member: fxp1 flags=1c7<LEARNING,DISCOVER,STP,AUTOEDGE,PTP,AUTOPTP> port 5 priority 128 path cost 200000 proto rstp role designated state forwarding De reegl root id 00:01:02:4b:d4:50 priority 32768 ifcost 400000 port 4 geeft aan dat de hoofdbridge 00:01:02:4b:d4:50 is zoals boven en dat de padkosten 400000 zijn vanaf deze bridge, het pad naar de hoofdbridge gaat via port 4 welke fxp0 is. Geavanceerd bridgen Verkeersstromen reconstrueren De bridge ondersteunt monitormodus, waarin de pakketten worden verwijderd nadat ze door &man.bpf.4; zijn verwerkt, en ze niet verder verwerkt of doorgestuurd worden. Dit kan worden gebruikt om de invoer van twee of meer interfaces naar een enkele &man.bpf.4;-stroom te multiplexen. Dit is nuttig voor het reconstrueren van het verkeer voor netwerktaps welke de RX/TX-signalen over twee verschillende interfaces uitzenden. Om de invoer van vier netwerkinterfaces als één stroom te lezen: &prompt.root; ifconfig bridge0 addm fxp0 addmfxp1 addm fxp2 addm fxp3 monitor up &prompt.root; tcpdump -i bridge0 SPAN poorten Van elk Ethernet-frame dat door de bridge wordt ontvangen wordt er een kopie naar de aangewezen SPAN-poort verstuurd. Het aantal geconfigureerde SPAN-poorten op een bridge is onbeperkt, indien een interface aangewezen is als SPAN-poort kan het niet ook als gewone bridgepoort gebruikt worden. Dit is het nuttigste voor het passief afluisteren van een gebridged netwerk op een andere host die met een van de SPAN-poorten van de bridge verbonden is. Om een kopie van alle frames naar het interface fxp4 te versturen: &prompt.root; ifconfig bridge0 span fxp4 Privé-interfaces Een privé-interface stuurt geen verkeer door naar poorten die niet ook een privé-interface zijn. Het verkeer wordt onvoorwaardelijk geblokkeerd, dus worden er geen Ethernetframes doorgestuurd, inclusief ARP. Indien verkeer selectief dient te worden geblokkeerd dient er in plaats hiervan een firewall gebruikt te worden. Klevende interfaces Indien een lidinterface van een bridge als klevend is gemarkeerd worden dynamisch geleerde adresregels als statisch behandelt wanneer ze in de doorstuurcache komen. Klevende interfaces vallen nooit uit de cache en worden nooit vervangen, zelfs niet als het adres op een andere interface wordt gezien. Dit biedt het voordeel van statische adresregels zonder dat de doorstuurtabel van te voren gevuld hoeft te worden, cliënten die geleerd zijn op een bepaald segment van de bridge kunnen niet roamen naar een ander segment. Een ander voorbeeld voor het gebruik van klevende adressen zou het combineren van de bridge met VLANs zijn om een router te creëren waar klantnetwerken geïsoleerd zijn zonder dat IP-adresruimte verspild wordt. Neem aan dat KlantA op vlan100 zit en KlantB op vlan101. De bridge heeft het adres 192.168.0.1 en is tevens een internet-router. &prompt.root; ifconfig bridge0 addm vlan100 sticky vlan100 addm vlan101 sticky vlan101 &prompt.root; ifconfig bridge0 inet 192.168.0.1/24 Beide cliënten zien 192.168.0.1 als hun standaard gateway en aangezien de bridge-cache kleverig is kunnen ze niet het MAC-adres van de andere klant spoofen om hun verkeer op te vangen. Alle communicatie tussen de VLANs kan geblokkeerd worden door het gebruik van privé-interfaces (of een firewall): &prompt.root; ifconfig bridge0 private vlan100 private vlan101 De klanten zijn compleet geïsoleerd van elkaar, het volledige /24 adresruimte kan zonder subnetten toegewezen worden. Adresbeperkingen Het aantal unieke bron-MAC-adressen achter een interface kan beperkt zijn. Wanneer de limiet bereikt is worden pakketten met een onbekend bronadres gedropt totdat een bestaande ingang in de host-cache vervalt of wordt verwijderd. Het volgende voorbeeld stelt het maximum aantal Ethernetapparaten voor KlantA op vlan100 in op 10. &prompt.root; ifconfig bridge0 ifmaxaddr vlan100 10 SNMP-monitoring De bridge-interface en STP-parameters kunnen gemonitord worden via het SNMP-daemon dat met het basis &os;-systeem wordt meegeleverd. De geëxporteerde bridge-MIBs houden zich aan de standaarden van de IETF zodat elke SNMP-cliënt of monitorpakket kan worden gebruikt om de gegevens te verzamelen. Op de bridge-machine dient de regel begemotSnmpdModulePath."bridge" = "/usr/lib/snmp_bridge.so" van /etc/snmp.config geactiveerd te worden en het daemon bsnmpd gestart te worden. Andere instellingen zoals gemeenschapsnamen en toegangslijsten dienen eventueel aangepast te worden. Zie &man.bsnmpd.1; en &man.snmp.bridge.3; voor meer informatie. Het volgende voorbeeld gebruikt de software Net-SNMP (net-mgmt/net-snmp om een bridge te ondervragen, de port net-mgmt/bsnmptools kan ook worden gebruikt. Voeg de volgende regels toe aan $HOME/.snmp/snmp.conf op de SNMP-cliënt-host om de MIB-definities van de bridge in Net-SNMP te importeren: mibdirs +/usr/share/snmp/mibs mibs +BRIDGE-MIB:RSTP-MIB:BEGEMOT-MIB:BEGEMOT-BRIDGE-MIB Om een enkele bridge via de IETF BRIDGE-MIB (RFC4188) te monitoren: &prompt.user; snmpwalk -v 2c -c public bridge1.example.com mib-2.dot1dBridge BRIDGE-MIB::dot1dBaseBridgeAddress.0 = STRING: 66:fb:9b:6e:5c:44 BRIDGE-MIB::dot1dBaseNumPorts.0 = INTEGER: 1 ports BRIDGE-MIB::dot1dStpTimeSinceTopologyChange.0 = Timeticks: (189959) 0:31:39.59 centi-seconds BRIDGE-MIB::dot1dStpTopChanges.0 = Counter32: 2 BRIDGE-MIB::dot1dStpDesignatedRoot.0 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 ... BRIDGE-MIB::dot1dStpPortState.3 = INTEGER: forwarding(5) BRIDGE-MIB::dot1dStpPortEnable.3 = INTEGER: enabled(1) BRIDGE-MIB::dot1dStpPortPathCost.3 = INTEGER: 200000 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedRoot.3 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedCost.3 = INTEGER: 0 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedBridge.3 = Hex-STRING: 80 00 00 01 02 4B D4 50 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortDesignatedPort.3 = Hex-STRING: 03 80 BRIDGE-MIB::dot1dStpPortForwardTransitions.3 = Counter32: 1 RSTP-MIB::dot1dStpVersion.0 = INTEGER: rstp(2) De waarde dot1dStpTopChanges.0 is twee wat betekent dat de topologie van de STP-bridge twee maal veranderd is, een topologieverandering houdt in dat één of meerdere links in het netwerk zijn veranderd of hebben gefaald en dat er een nieuwe boom is berekend. De waarde dot1dStpTimeSinceTopologyChange.0 laat zien wanneer dit gebeurde. Om meerdere bridge-interfaces te monitoren kan men het privé BEGEMOT-BRIDGE-MIB gebruiken: &prompt.user; snmpwalk -v 2c -c public bridge1.example.com enterprises.fokus.begemot.begemotBridge BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseName."bridge0" = STRING: bridge0 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseName."bridge2" = STRING: bridge2 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseAddress."bridge0" = STRING: e:ce:3b:5a:9e:13 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseAddress."bridge2" = STRING: 12:5e:4d:74:d:fc BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseNumPorts."bridge0" = INTEGER: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeBaseNumPorts."bridge2" = INTEGER: 1 ... BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTimeSinceTopologyChange."bridge0" = Timeticks: (116927) 0:19:29.27 centi-seconds BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTimeSinceTopologyChange."bridge2" = Timeticks: (82773) 0:13:47.73 centi-seconds BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTopChanges."bridge0" = Counter32: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpTopChanges."bridge2" = Counter32: 1 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpDesignatedRoot."bridge0" = Hex-STRING: 80 00 00 40 95 30 5E 31 BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeStpDesignatedRoot."bridge2" = Hex-STRING: 80 00 00 50 8B B8 C6 A9 Om de bridge-interface die via de subboom mib-2.dot1dBridge wordt gemonitord te veranderen: &prompt.user; snmpset -v 2c -c private bridge1.example.com BEGEMOT-BRIDGE-MIB::begemotBridgeDefaultBridgeIf.0 s bridge2 Andrew Thompson Geschreven door Verbindingsaggregatie en failover lagg failover fec lacp loadbalance roundrobin Introductie De interface &man.lagg.4; maakt het mogelijk om meerdere netwerkinterfaces te aggregeren in één virtueel interface voor het bieden van fout-tolerante en zeer snelle verbindingen. Werkmodi Failover Zendt en ontvangt verkeer alleen door de meesterpoort. Wanneer de meesterpoort niet beschikbaar is, wordt de volgende actieve poort gebruikt. De eerste toegevoegde interface is de meesterpoort; alle interfaces die hierna zijn toegevoegd worden gebruikt als failover-apparaten. &cisco; Fast ðerchannel; &cisco; Fast ðerchannel; (FEC), is een statische installatie en onderhandelt niet over aggregatie met de peer noch wisselt het frames uit om de verbinding te monitoren. Indien de switch LACP ondersteunt dient dat gebruikt te worden. FEC balanceert uitgaand verkeer over de actieve poorten gebaseerd op gehashde informatie over protocolheaders en accepteert inkomend verkeer van elke actieve poort. De hash bevat het Ethernet bron- en doeladres, en indien beschikbaar, de VLAN-tag, en de IPv4/IPv6 bron- en doeladressen. LACP Het &ieee; 802.3ad Link Aggregation Control Protocol (LACP) en het Marker Protocol. LACP onderhandelt met de peer over een verzameling aggregeerbare verbindingen in één of meerdere Link Aggregated Groups (LAG). Elke LAG is opgebouwd uit poorten die dezelfde snelheid hebben, ingesteld op full-duplex werking. Het verkeer zal over de poorten in de LAG gebalanceerd worden met de hoogste totaalsnelheid, in de meeste gevallen zal er slechts één LAG zijn die alle poorten bevat. Wanneer er fysieke verbindingen veranderen, zal Link Aggregation snel naar een nieuwe opstelling convergeren. LACP balanceert uitgaand verkeer over de actieve poorten gebaseerd op gehashde informatie over protocolheaders en accepteert inkomend verkeer van elke actieve poort. De hash bevat het Ethernet bron- en doeladres, en indien beschikbaar, de VLAN-tag, en de IPv4/IPv6 bron- en doeladressen. Loadbalance Dit is een alias van de FEC modus. Round-Robin Distribueert uitgaand verkeer door middel van een round-robin scheduler over alle actieve poorten en accepteert inkomend verkeer van elke actieve poort. Deze modus schendt Ethernet frame-ordering en dient met zorg gebruikt te worden. Voorbeelden LACP-aggregatie met een &cisco; switch Dit voorbeeld verbindt twee interfaces op een &os;-machine met de switch als een enkele loadgebalanceerde en fout-tolerante verbinding. Er kunnen meer interfaces worden toegevoegd om de doorvoer en fouttolerantie te verhogen. Aangezien frame-ordering verplicht is op Ethernetverbindingen stroomt al het verkeer tussen twee stations altijd over dezelfde fysieke verbinding zodat de maximum snelheid beperkt wordt tot die van één interface. Het verzendalgoritme probeert zoveel mogelijk informatie te gebruiken voor het onderscheiden van verschillende verkeersstromen en deze over de beschikbare interfaces te balanceren. Voeg op de &cisco; switch de interfaces FastEthernet0/1 en FastEthernet0/2 aan de kanaalgroep 1 toe: interface FastEthernet0/1 channel-group 1 mode active channel-protocol lacp ! interface FastEthernet0/2 channel-group 1 mode active channel-protocol lacp Maak op de &os;-machine de &man.lagg.4;-interface aan door fxp0 en fxp1 te gebruiken: &prompt.root; ifconfig lagg0 create &prompt.root; ifconfig lagg0 up laggproto lacp laggport fxp0 laggport fxp1 Bekijk de interfacestatus van ifconfig: &prompt.root; ifconfig lagg0 Poorten die als ACTIVE zijn gemarkeerd zijn lid van de actieve aggregatiegroep waarover onderhandeld is met de verre switch en waarover verkeer zal worden verzonden en ontvangen. Gebruik de uitgebreide uitvoer van &man.ifconfig.8; om de LAG-identifiers te bekijken. lagg0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 options=8<VLAN_MTU> ether 00:05:5d:71:8d:b8 media: Ethernet autoselect status: active laggproto lacp laggport: fxp1 flags=1c<ACTIVE,COLLECTING,DISTRIBUTING> laggport: fxp0 flags=1c<ACTIVE,COLLECTING,DISTRIBUTING> Gebruik, om de toestand van de poorten op de switch te bekijken, show lacp neighbor. switch# show lacp neighbor Flags: S - Device is requesting Slow LACPDUs F - Device is requesting Fast LACPDUs A - Device is in Active mode P - Device is in Passive mode Channel group 1 neighbors Partner's information: LACP port Oper Port Port Port Flags Priority Dev ID Age Key Number State Fa0/1 SA 32768 0005.5d71.8db8 29s 0x146 0x3 0x3D Fa0/2 SA 32768 0005.5d71.8db8 29s 0x146 0x4 0x3D Gebruik voor meer detail het commando show lacp neighbor detail. Failover-modus Failover-modus kan worden gebruikt om op een secondaire interface over te schakelen wanneer de verbinding op de meesterinterface verloren is. Creëer en configureer de interface lagg0, met fxp0 als de meesterinterface en fxp1 als de secondaire interface: &prompt.root; ifconfig lagg0 create &prompt.root; ifconfig lagg0 up laggproto failover laggport fxp0 laggport fxp1 De interface zal er ongeveer als volgt uitzien, de grote verschillen zullen het MAC-adres en de apparaatnamen zijn: &prompt.root; ifconfig lagg0 lagg0: flags=8843<UP,BROADCAST,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> metric 0 mtu 1500 options=8<VLAN_MTU> ether 00:05:5d:71:8d:b8 media: Ethernet autoselect status: active laggproto failover laggport: fxp1 flags=0<> laggport: fxp0 flags=5<MASTER,ACTIVE> Het verkeer zal worden verzonden en ontvangen op fxp0. Indien de verbinding op fxp0 verloren is, zal fxp1 de actieve verbinding worden. Indien de verbinding op de meesterinterface hersteld is, zal het weer de actieve verbinding worden. Jean-François Dockès Bijgewerkt door Alex Dupre Gereorganiseerd en uitgebreid door Schijfloos werken schijfloos werkstation schijfloos werken Een &os;-machine kan over het netwerk opstarten en zonder een plaatselijke schijf werken, door gebruik te maken van bestandssystemen die van een NFS-server aangekoppeld worden. Er zijn geen systeemwijzigingen nodig anders dan de standaard instellingenbestanden. Dit soort systemen is relatief eenvoudig op te zetten omdat alle noodzakelijke elementen al aanwezig zijn: Er zijn minstens twee manieren om de kernel over het netwerk te laden: PXE: De &intel; Preboot eXecution Environment is een vorm een smart boot ROM dat in sommige netwerkkaarten en moederborden is ingebouwd. Bekijk de hulppagina &man.pxeboot.8; voor meer informatie. De poort Etherboot (net/etherboot) maakt code aan dat naar een ROM geschreven kan worden en dat kernels over het netwerk opstart. De code kan òfwel naar een opstart-PROM op een netwerkkaart geflashed worden, òfwel van een floppy (of harde) schijf geladen worden, òfwel van een draaiend &ms-dos; systeem geladen worden. Vele netwerkkaarten worden ondersteund. Een voorbeeldscript (/usr/share/examples/diskless/clone_root) vergemakkelijkt het aanmaken en beheren van het root bestandssysteem van het werkstation op de server. Het kan nodig zijn dat het script wat aangepast moet worden, maar het zorgt voor een snelle start. Er bestaan standaardbestanden voor het opstarten van het systeem in /etc om een systeemstart zonder schijf te detecteren en te ondersteunen. Het gebruik van een wisselbestand, indien nodig, kan worden gedaan naar òfwel een NFS bestand òfwel naar een plaatselijke schijf. Er zijn vele manieren om een schijfloos werkstation op te zetten. Hierbij zijn veel elementen betrokken, en vele kunnen aan de eigen smaak worden aangepast. Het volgende beschrijft variaties met betrekking tot het installeren van een compleet systeem, waarbij de nadruk ligt op de eenvoud en de compatibiliteit met de standaard opstartscripts van &os;. Het beschreven systeem heeft de volgende eigenschappen: De schijfloze werkstations gebruiken een gedeeld bestandssysteem voor /, dat alleen gelezen kan worden, en een gedeeld bestandssysteem voor /usr, dat eveneens alleen gelezen kan worden. Het root-bestandssysteem is een kopie van een standaard root-bestandssysteem voor &os; (typisch van een server), waarbij enkele instellingenbestanden zijn overschreven door versies die specifiek zijn voor een schijfloos systeem of, mogelijk, door het werkstation horen waar ze bij horen. De delen van het root-bestandssysteem die beschrijfbaar moeten zijn, zijn overdekt met &man.md.4; bestandssystemen. Alle veranderingen gaan verloren indien het systeem opnieuw wordt opgestart. De kernel is overgedragen en òfwel met Etherboot òfwel met PXE geladen, aangezien sommige situaties het gebruik van één van de methodes kan eisen. Het systeem zoals hierboven beschreven is onveilig. Het dient in een beschermd gebied van een netwerk te functioneren, en niet vertrouwd te worden door andere hosts. Alle informatie in deze sectie is getest met &os; 5.2.1-RELEASE. Achtergrondinformatie Het installeren van schijfloze werkstations is zowel vrij rechttoe-rechtaan als foutgevoelig. Deze fouten zijn soms moeilijk vast te stellen wegens een aantal redenen. Bijvoorbeeld: Opties die tijdens het compileren zijn opgegeven kunnen verschillend gedrag tonen tijdens het draaien. Foutmeldingen zijn vaak cryptisch of geheel afwezig. Op dit gebied is het bezit van wat achtergrondkennis over de gebruikte mechanismen zeer nuttig om mogelijke problemen op te lossen. Voor een succesvol opstarten dienen verschillende handelingen uitgevoerd te worden: De machine moet een aantal initiële parameters zoals het IP-adres, de bestandsnaam van de executable, de naam van de server, en het root-pad verkrijgen. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van de DHCP of BOOTP protocollen. DHCP is een compatible uitbreiding van BOOTP, het gebruikt dezelfde poorten en het pakketformaat heeft dezelfde basis. Het is mogelijk om een systeem in te stellen zodat het alleen BOOTP gebruikt. Het serverprogramma &man.bootpd.8; wordt met het basissysteem van &os; meegeleverd. DHCP biedt echter een aantal voordelen boven BOOTP (fijnere instellingenbestanden, mogelijkheid om PXE te gebruiken, en vele anderen die niet direct verband houden met schijfloos werken), er zal hoofdzakelijk een opstelling met DHCP worden beschreven, met analoge voorbeelden voor &man.bootpd.8; indien mogelijk. De voorbeeldopstelling zal het softwarepakket van ISC DHCP gebruiken (versie 3.0.1.r12 was geïnstalleerd op de testserver). De machine moet één of meerdere programma's naar het plaatselijke geheugen versturen. Eén van TFTP of NFS wordt gebruikt. De keuze tussen TFTP en NFS is op verschillende plaatsen een optie tijdens het compileren. Een veelgemaakte fout is het opgeven van bestandsnamen voor het verkeerde protocol: TFTP verstuurd typisch alle bestanden vanuit één map op de server, en verwacht dat alle bestandsnamen relatief aan deze map zijn; NFS verwacht absolute bestandspaden. De mogelijke tussentijdse opstartprogramma's en de kernel dienen geïnitialiseerd en uitgevoerd te worden. Er zijn enkele belangrijke variaties op dit gebied: PXE zal &man.pxeboot.8; laden, wat een aangepaste versie is van de lader voor stage drie van &os;. &man.loader.8; zal de meeste parameters verkrijgen die noodzakelijk zijn om het systeem op te starten, en zal ze in de kernelomgeving laten staan voordat het de controle overdraagt. Het is in dit geval mogelijk om een GENERIC kernel te gebruiken. Etherboot zal met minder voorbereiding direct de kernel laden. Hiervoor is het noodzakelijk om een kernel met specifieke opties te bouwen. PXE en Etherboot werken beide even goed; echter, omdat kernels normaalgesproken meer werk overlaten aan &man.loader.8;, is PXE de te verkiezen methode. Indien het BIOS en de netwerkkaarten PXE ondersteunen, dient dat waarschijnlijk gebruikt te worden. Tenslotte: de machine heeft toegang tot de bestandssystemen nodig. NFS wordt in alle gevallen gebruikt. Zie ook de hulppagina &man.diskless.8;. Installatie-instructies Instellen met behulp van <application>ISC DHCP</application> DHCP schijfloos werken De ISC DHCP server kan zowel verzoeken voor BOOTP als DHCP beantwoorden. ISC DHCP 3.0 maakt geen deel uit van het basissysteem. Eerst dient de poort net/isc-dhcp30-server of het corresponderende pakket geïnstalleerd te worden. Wanneer ISC DHCP is geïnstalleerd, heeft het een instellingenbestand nodig om te draaien (normaliter /usr/local/etc/dhcpd.conf genoemd). Hieronder volgt een voorbeeld met commentaar, waarbij host margaux gebruik maakt van Etherboot en corbieres gebruik maakt van PXE: default-lease-time 600; max-lease-time 7200; authoritative; option domain-name "example.com"; option domain-name-servers 192.168.4.1; option routers 192.168.4.1; subnet 192.168.4.0 netmask 255.255.255.0 { use-host-decl-names on; option subnet-mask 255.255.255.0; option broadcast-address 192.168.4.255; host margaux { hardware ethernet 01:23:45:67:89:ab; fixed-address margaux.example.com; next-server 192.168.4.4; filename "/data/misc/kernel.diskless"; option root-path "192.168.4.4:/data/misc/diskless"; } host corbieres { hardware ethernet 00:02:b3:27:62:df; fixed-address corbieres.example.com; next-server 192.168.4.4; filename "pxeboot"; option root-path "192.168.4.4:/data/misc/diskless"; } } Deze optie vertelt dhcpd om de waarde die in de verklaringen voor host staan te versturen als de hostnaam voor de schijfloze host. Een andere mogelijkheid is om option host-name margaux binnen de verklaringen voor host op te nemen. De aanwijzing next-server bepaalt de TFTP of NFS server die gebruikt moet worden voor het laden van het lader- of kernelbestand (standaard wordt dezelfde host als voor de DHCP-server gebruikt). De aanwijzing filename bepaalt het bestand dat Etherboot of PXE gebruikt voor de volgende uitvoerstap. Het dient gespecificeerd te worden volgens de gebruikte verzendmethode. Voor Etherboot kan tijdens het compileren worden opgegeven of het NFS of TFTP moet gebruiken. De &os;-poort stelt standaard NFS in. PXE gebruikt TFTP, vandaar dat hier een relatieve bestandsnaam wordt gebruikt (dit kan afhangen van de instellingen van de TFTP-server, maar het is de gewoonte). Verder geldt dat PXE pxeboot en niet de kernel laadt. Er zijn andere interessante mogelijkheden, zoals het laden van pxeboot vanuit de map /boot van een &os; CD-ROM (aangezien &man.pxeboot.8; de GENERIC kernel kan laden, bestaat de mogelijkheid om PXE te gebruiken om van een CDROM op afstand op te starten. De optie root-path definieert het pad naar het root-bestandssysteem, in de gebruikelijke notatie van NFS. Indien PXE gebruikt wordt, is het mogelijk om het IP-adres van de host weg te laten zolang de kerneloptie BOOTP niet geactiveerd is. De NFS-server is dan dezelfde als die van TFTP. Configuratie door gebruik van BOOTP BOOTP schijfloos werken Hieronder staan de equivalente instellingen voor bootpd (gereduceerd tot één cliënt). Dit staat in /etc/bootptab. Merk op dat Etherboot gecompileerd dient te worden met de afwijkende optie NO_DHCP_SUPPORT om BOOTP te gebruiken, en dat PXE DHCP nodig heeft. Het enige duidelijke voordeel van bootpd is dat het in het basissysteem zit. .def100:\ :hn:ht=1:sa=192.168.4.4:vm=rfc1048:\ :sm=255.255.255.0:\ :ds=192.168.4.1:\ :gw=192.168.4.1:\ :hd="/tftpboot":\ :bf="/kernel.diskless":\ :rp="192.168.4.4:/data/misc/diskless": margaux:ha=0123456789ab:tc=.def100 Een opstartprogramma voorbereiden met <application>Etherboot</application> Etherboot De website van Etherboot bevat uitgebreide documentatie die over het algemeen is bedoeld voor Linux-systemen, maar die desalniettemin bruikbare informatie bevat. Het volgende geeft een samenvatting over hoe Etherboot op een &os;-systeem te gebruiken. Ten eerste dient het pakket of de poort net/etherboot geïnstalleerd te worden. De instellingen van Etherboot (i.e. om TFTP in plaats van NFS te gebruiken) kunnen gewijzigd worden door het bestand Config in de bronmap van Etherboot te bewerken. Hieronder zal een opstartdiskette gebruikt worden. Raadpleeg voor andere methoden (PROM, of een &ms-dos;-programma) de documentatie van Etherboot. Om een opstartdiskette te maken, dient er een diskette in het diskettestation van de machine aanwezig te zijn waarop Etherboot is geïnstalleerd, daarna dient er naar de map src in de mapboom van Etherboot gegaan te worden, en het volgende ingetypt te worden: &prompt.root; gmake bin32/apparaatsoort.fd0 apparaatsoort hangt af van het soort Ethernetkaart dat in het schijfloze werkstation aanwezig is. Raadpleeg het bestand NIC in dezelfde map om het juiste apparaatsoort te bepalen. Opstarten met <acronym>PXE</acronym> Standaard laadt de lader &man.pxeboot.8; de kernel via NFS. Het kan zodanig gecompileerd worden dat het TFTP gebruikt door de optie LOADER_TFTP_SUPPORT in /etc/make.conf te specificeren. Raadpleeg het commentaar in /usr/share/examples/etc/make.conf voor instructies. Er zijn nog twee andere opties voor make.conf die nuttig kunnen zijn bij het opzetten van een schijfloze machine die als seriële console gebruikt wordt: BOOT_PXELDR_PROBE_KEYBOARD, en BOOT_PXELDR_ALWAYS_SERIAL. Om PXE bij het opstarten van de machine te gebruiken, is het gewoonlijk nodig om de optie Boot from network in het BIOS te selecteren, of om een functietoets tijdens de initialisatie van de PC in te typen. De <acronym>TFTP</acronym> en <acronym>NFS</acronym> servers instellen TFTP schijfloos werken NFS schijfloos werken Indien PXE of Etherboot gebruikt wordt, welke is ingesteld om TFTP te gebruiken, is het nodig om om tftpd op de bestandsserver aan te zetten: Maak een map aan van waaruit tftpd de bestanden serveert, bijvoorbeeld /tftpboot. Voeg deze regel toe aan /etc/inetd.conf: tftp dgram udp wait root /usr/libexec/tftpd tftpd -l -s /tftpboot Het schijnt dat sommige versies van PXE de TCP-versie van TFTP vereisen. In dit geval dient een tweede regel toegevoegd te worden, waarbij dgram udp door stream tcp vervangen wordt. inetd dient de instellingenbestanden opnieuw te lezen. De regel dient in het bestand /etc/rc.conf aanwezig te zijn voor de juiste werking van deze opdracht: &prompt.root; /etc/rc.d/inetd restart De map tftpboot kan overal op de server geplaatst worden. De plaats dient zowel in inetd.conf als in dhcpd.conf ingesteld te worden. In alle gevallen dient er ook voor gezorgd te worden dat NFS aanstaat en dat het juiste bestandssysteem op de NFS-server geëxporteerd wordt. Voeg het volgende toe aan /etc/rc.conf: nfs_server_enable="YES" Exporteer het bestandssysteem waar de schijfloze root-map zich bevindt door het volgende aan /etc/exports toe te voegen (pas het aankoppelpunt van het volume aan en vervang margaux corbieres door de namen van de schijfloze werkstations): /data/misc -alldirs -ro margaux corbieres mountd dient het instellingenbestand opnieuw te lezen. Indien het nodig was om NFS in /etc/rc.conf tijdens de eerste stap aan te zetten, is het waarschijnlijk gewenst om in plaats hiervan opnieuw op te starten. &prompt.root; /etc/rc.d/mountd restart Een schijfloze kernel bouwen schijfloos werken kernelinstellingen Indien Etherboot gebruikt wordt, is het nodig om een kernelinstellingenbestand voor de schijfloze cliënt met de volgende opties (naast de gebruikelijke) aan te maken: options BOOTP # Gebruik BOOTP om het IP-adres en de hostnaam te verkrijgen options BOOTP_NFSROOT # NFS-mount het root-bestandssysteem door gebruik te maken van de informatie van BOOTP Het kan ook gewenst zijn om BOOTP_NFSV3, BOOT_COMPAT, en BOOTP_WIRED_TO te gebruiken (raadpleeg hiervoor NOTES). De namen van deze opties zijn historisch en enigszins misleidend aangezien ze eigenlijk onverschillig gebruik van DHCP en BOOTP in de kernel mogelijk maken (het is ook mogelijk om strikt gebruik van BOOTP of DHCP te forceren). De kernel dient gebouwd te worden (zie ) en gekopieerd te worden naar de plaats die in dhcpd.conf is aangegeven. Indien PXE gebruikt wordt, is het bouwen van een kernel met bovenstaande opties niet strikt noodzakelijk (maar wel aangeraden). Door deze opties aan te zetten zullen er meer verzoeken voor DHCP tijdens het opstarten van de kernel verstuurd worden, met in sommige speciale gevallen een klein risico op inconsistentie tussen de nieuwe waarden en degenen die door &man.pxeboot.8; zijn ontvangen. Het voordeel van het gebruik van deze opties is dat de hostnaam als een bijverschijnsel wordt ingesteld. In de andere gevallen dient de hostnaam op een andere manier ingesteld te worden, bijvoorbeeld in een cliënt-specifiek bestand rc.conf. Om laadbaar te zijn met Etherboot, dienen de apparaataanwijzingen in de kernel gecompileerd te worden. Normaalgesproken wordt hiervoor de volgende optie in het instellingenbestand gebruikt (zie het instellingencommentaarbestand NOTES): hints "GENERIC.hints" Het root-bestandssysteem voorbereiden root-bestandssysteem schijfloos werken Er dient een root-bestandssysteem voor de schijfloze werkstations op de plaats die als root-path in dhcpd.conf staat aangegeven aangemaakt te worden. <command>make world</command> gebruiken om het root-bestandssysteem te bevolken Deze methode is snel en installeert een compleet maagdelijk systeem (niet alleen het root-bestandssysteem) in DESTDIR. Hiervoor dient slechts het volgende script uitgevoerd te worden: #!/bin/sh export DESTDIR=/data/misc/diskless mkdir -p ${DESTDIR} cd /usr/src; make buildworld && make buildkernel cd /usr/src/etc; make distribution Nadat dit gedaan is, kunnen /etc/rc.conf en /etc/fstab die in DESTDIR geplaatst zijn naar behoefte worden aangepast. Swapruimte instellen Indien nodig kan een wisselbestand dat zich op de server bevindt via NFS worden benaderd. Swapruimte via <acronym>NFS</acronym> De kernel biedt geen ondersteuning om swapruimte via NFS tijdens het opstarten aan te zetten. De swapruimte moet door de opstartscripts worden aangezet, door een beschrijfbaar bestandssysteem aan te koppelen en een wisselbestand aan te maken en aan te zetten. De volgende opdracht maakt een wisselbestand van de juiste grootte aan: &prompt.root; dd if=/dev/zero of=/pad/naar/wisselbestand bs=1k count=1 oseek=100000 Om het aan te zetten dient de volgende regel aan /etc/rc.conf te worden toegevoegd: swapfile=/pad/naar/wisselbestand Diverse problemen Draaien met een alleen-lezen <filename>/usr</filename> schijfloos werken /usr alleen-lezen Indien het schijfloze werkstation is ingesteld om X te draaien, is het nodig om het instellingenbestand van XDM te wijzigen, dat standaard het foutenlogboek in /usr plaatst. Gebruik maken van een niet-&os;-server Indien de server voor het root-bestandssysteem geen &os; draait, is het nodig om het root-bestandssysteem op een &os;-machine aan te maken, en het daarna naar de bestemming te kopiëren, door gebruik te maken van tar of cpio. In deze situatie zijn er af en toe problemen met de speciale bestanden in /dev, vanwege verschillen in de groottes van grote/kleine integers. Een oplossing voor dit probleem is om een map van de niet-&os;-server te exporteren, deze map op een &os;-machine aan te koppelen, en &man.devfs.5; te gebruiken om de apparaatknooppunten transparant voor de gebruiker toe te wijzen. ISDN ISDN Een goede bron voor informatie over de technologie van en hardware over ISDN is Dan Kegel's ISDN Page. Hieronder staat een snelle eenvoudige handleiding voor ISDN: Indien u in Europa leeft is het raadzaam om de sectie over ISDN-kaarten te bestuderen. Indien het plan is om ISDN hoofdzakelijk te gebruiken om via een niet-toegewijde inbellijn een verbinding met het Internet te maken, zijn Terminal Adapters wellicht een optie. Dit biedt de meeste flexibiliteit, en de minste problemen bij het wisselen van providers. Indien twee LANs met elkaar verbonden worden, of indien er een toegewijde ISDN-verbinding wordt gebruikt om met het Internet te verbinden, is het gebruik van een zelfstandige router/bridge te overwegen. Financiële kosten zijn een belangrijke factor in de uiteindelijke oplossing. De volgende opties zijn gesorteerd in volgorde van oplopende kosten. Hellmuth Michaelis Bijgedragen door ISDN-kaarten ISDN kaarten De ISDN-implementatie in &os; biedt alleen ondersteuning voor de DSS1/Q.931 (of Euro-ISDN) standaard indien passieve kaarten gebruikt worden. Sommige actieve kaarten worden ondersteund indien de firmware ook ondersteuning voor andere signaleringsprotocollen biedt; dit omvat ook de eerst ondersteunde Primary Rate (PRI) ISDN-kaart. De isdn4bsd-software biedt de mogelijkheid om met andere ISDN-routers te verbinden door òfwel IP over rauwe HDLC òfwel synchrone PPP te gebruiken: òfwel via kernel-PPP met isppp, een aangepast stuurprogramma voor &man.sppp.4;, òfwel via het gebruikersprogramma &man.ppp.8;. Door het gebruikersprogramma &man.ppp.8; te gebruiken, is het combineren van twee of meer ISDN B-kanalen mogelijk. Ook zijn een toepassing die de telefoon beantwoordt en vele gereedschappen zoals een 300 Baud-modem in software beschikbaar. Een groeiend aantal ISDN-kaarten voor de PC wordt door &os; ondersteund en volgens de rapportages wordt het succesvol in heel Europa en in vele andere delen van de wereld gebruikt. De ondersteunde passieve ISDN-kaarten zijn meestal uitgerust met de Infineon (voormalig Siemens) ISAC/HSCX/IPAC ISDN-chipsets, maar ook worden ISDN-kaarten ondersteund met chips van Cologne Chip (alleen ISA-bus), PCI-kaarten met Winbond W6692-chips, enkele kaarten met combinaties van Tiger300/320/ISAC chipsets en enkele kaarten die gebaseerd zijn op fabrikantspecifieke chipsets zoals de AVM Fritz!Card PCI V.1.0 en de AVM Fritz!Card PnP. Momenteel zijn de actieve ISDN-kaarten die ondersteund worden de AVM B1 (ISA en PCI) BRI-kaarten en de AVM T1 PCI PRI-kaarten. Kijk voor documentatie over isdn4bsd in de map /usr/share/examples/isdn op het &os;-systeem of op de homepage van isdn4bsd, welke ook verwijzingen naar tips, errata, en veel meer documentatie zoals het isdn4bsd handboek bevat. Indien er interesse is om ondersteuning voor een ander ISDN-protocol, een momenteel niet-ondersteunde ISDN-kaart voor de PC, of een andere verbetering voor isdn4bsd toe te voegen, dient er contact opgenomen te worden met &a.hm;. Voor vragen over het installeren, instellen, en problemen met isdn4bsd oplossen is er een mailinglijst, &a.isdn.name;, beschikbaar. ISDN Terminal Adapters Terminal adapters (TA) zijn voor ISDN wat modems voor gewone telefoonlijnen zijn. modem De meeste TA's gebruiken de standaard opdrachtenverzameling van de Hayes-modem, en kunnen direct als vervanging van een modem gebruikt worden. Een TA zal als een gewoon modem werken behalve dat de verbindings- en doorvoersnelheden veel hoger zullen zijn dan van het oude modem. Het is noodzakelijk om PPP precies hetzelfde als voor het modem in te stellen. Zorg ervoor dat de seriële snelheid zo hoog mogelijk wordt ingesteld. PPP Het grootste voordeel van met een TA met een internetprovider te verbinden is de mogelijkheid tot dynamisch PPP. Aangezien IP-adresruimte steeds schaarser wordt, zijn de meeste providers niet meer bereid om een statisch IP te geven. De meeste zelfstandige routers zijn niet in staat tot dynamische IP-toewijzing. TA's zijn geheel afhankelijk van het PPP-daemon dat gedraaid wordt voor hun mogelijkheden en stabiliteit van de verbinding. Dit maakt het mogelijk om gemakkelijk om op een &os;-machine van een modem naar ISDN over te gaan, indien PPP reeds is ingesteld. Echter, dezelfde problemen die er waren met het PPP-programma zullen blijven voorkomen. Indien maximale stabiliteit gewenst is, dient de kernel PPP-, niet de gebruikers-PPP-optie gebruikt te worden. Van de volgende TA's is bekend dat ze met &os; werken: Motorola BitSurfer en BitSurfer Pro Adtran De meeste andere TA's zullen waarschijnlijk ook werken, TA-verkopers proberen er zeker van te zijn dat hun product het meeste van de AT-opdrachtverzameling van het standaardmodem accepteert. Het echte probleem met externe TA's is dat, net zoals bij modems, een goede seriële kaart in de computer nodig is. Voor een goed begrip van seriële apparaten dient de tutorial &os; Serial Hardware en de verschillen tussen asynchrone en synchrone seriële poorten gelezen te worden. Een TA die op een standaard seriële poort (asynchroon) van een PC draait beperkt de snelheid tot 115.2 Kbps, zelfs als er een 128 Kbps-verbinding beschikbaar is. Om de volledige 128 Kbps waartoe ISDN in staat is te gebruiken, dient de TA op een synchrone seriële kaart overgeplaatst te worden. Het kopen van een interne TA voorkomt het probleem van synchroon/asynchroon niet. Interne TA's hebben simpelweg een seriële poortchip van een standaard PC ingebouwd. Dit ontlast de gebruiker alleen van het kopen van nog een seriële kabel en het vinden van nog een leeg elektronisch uitbreidingsslot. Een synchrone kaart met een TA is minstens zo snel als een zelfstandige router, en wanneer het door een eenvoudige 386 met &os; erop wordt aangestuurd, waarschijnlijk flexibeler. De keuze tussen synchrone kaart/TA en zelfstandige router is grotendeels religieus. Hierover zijn wat discussies in de mailinglijsten gevoerd. Het wordt aangeraden om de archieven te doorzoeken voor de volledige discussie. Zelfstandige ISDN bridges/routers ISDN zelfstandige bridges/routers ISDN-bridges of -routers zijn in het geheel niet specifiek voor &os; of enig ander besturingssysteem. Raadpleeg voor een volledigere beschrijving van de technologie van routing en bridging een referentieboek over netwerken. In deze sectie zullen de termen router en bridge door elkaar worden gebruikt. Aangezien de prijzen van eenvoudige ISDN-routers/-bridges zakken, zal dit waarschijnlijk een steeds populairdere keuze worden. Een ISDN-router is en kleine doos die direct in het plaatselijke Ethernetnetwerk geprikt wordt, en zijn eigen verbinding met de andere bridge/router beheert. Het heeft ingebouwde software om via PPP en andere populaire protocollen te communiceren. Een router staat veel snellere doorvoer dan een standaard-TA toe, aangezien het een volledig synchrone ISDN-verbinding zal gebruiken. Het grootste probleem met ISDN-routers en -bridges is dat samenwerking tussen fabrikanten nog steeds een probleem kan zijn. Indien er plannen zijn om met een internetprovider te verbinden, is het raadzaam de wensen met hen te bespreken. Indien er gepland is om twee LAN-segmenten met elkaar te verbinden, zoals het thuis-LAN en het kantoor-LAN, is dit de eenvoudigste en onderhoudarmste oplossing. Aangezien de apparatuur voor beide kanten van de verbinding wordt gekocht is het zeker dat de verbinding zal werken. De volgende installatie kan worden gebruikt om bijvoorbeeld een thuiscomputer of een netwerk van een afdelingskantoor met een netwerk van het hoofdkantoor te verbinden: Netwerk van afdelingskantoor of thuis 10 base 2 Het netwerk gebruikt een topologie gebaseerd op een bus met een 10 base 2 Ethernet (thinnet). Verbind indien nodig de router met de netwerkkabel met een AUI/10BT transceiver. ---Sun werkstation | ---FreeBSD computer | ---Windows 95 | Zelfstandige router | ISDN BRI lijn 10 Base 2 Ethernet Wanneer het thuis-/afdelingskantoornetwerk uit slechts één computer bestaat kan een twisted-pair crossover-kabel gebruikt worden om direct met de zelfstandige router te verbinden. Hoofdkantoor- of ander LAN 10 base T Het netwerk gebruikt een stertopologie met 10 base T Ethernet (Twisted Pair). -------Novell Server | H | | ---Sun | | | U ---FreeBSD | | | ---Windows 95 | B | |___---Zelfstandige router | ISDN BRI lijn ISDN Netwerkdiagram Een groot voordeel van de meeste routers/bridges is dat ze gelijktijdig 2 gescheiden onafhankelijke PPP-verbindingen met 2 gescheiden sites toestaan. Dit wordt door de meeste TA's niet ondersteund, behalve voor specifieke (gewoonlijk dure) modellen die twee seriële poorten hebben. Dit dient niet met kanaalbinding, MPP, etc. verward te worden. Dit kan een erg handige eigenschap zijn indien, bijvoorbeeld, er een toegewijde ISDN-verbinding op kantoor is en het gewenst is om deze af te tappen, maar een andere ISDN-lijn op het werk ongewenst is. Een router op kantoor kan een toegewijde B-kanaal verbinding (64 Kbps) met het Internet beheren en het andere B-kanaal voor een gescheiden gegevensverbinding gebruiken. Het tweede B-kanaal kan voor inbellen, uitbellen, of dynamisch binden (MPP, etc.) gebruikt worden met het eerste B-kanaal voor meer bandbreedte. IPX/SPX Een Ethernet-bridge staat ook toe om meer dan alleen IP-verkeer te verzenden. Het is ook mogelijk om IPX/SPX of enig ander protocol te gebruiken. Chern Lee Bijgedragen door Network Address Translation Overzicht natd Het Network Address Translation daemon van &os;, in het algemeen bekend als &man.natd.8;, is een daemon dat rauwe binnenkomende IP-pakketten accepteert, de bron naar die van de plaatselijke machine verandert en de pakketten terug in de uitgaande IP-pakketstroom injecteert. &man.natd.8; doet dit door het IP-adres en de poort van de bron zo te veranderen dat wanneer de gegevens weer ontvangen worden, het in staat is om de originele plaats van de gegevens te achterhalen en ze door te sturen naar de originele aanvrager. Internetverbinding delen NAT NAT wordt het meest gebruikt wat in het algemeen bekend is als het delen van een Internetverbinding. Installatie Wegens de krimpende IP-ruimte in IPv4, en het groeiend aantal gebruikers van consumentenlijnen op hoge snelheid zoals kabel of DSL, hebben steeds meer mensen een oplossing als het delen van een Internetverbinding nodig. Vanwege de mogelijkheid om meerdere computers online te verbinden door één verbinding en IP-adres is &man.natd.8; een redelijke keuze. In de meeste gevallen heeft een gebruiker een machine verbonden met een kabel- of DSL-lijn met één IP-adres en is het gewenst om deze ene verbonden computer te gebruiken om Internettoegang aan meerdere computers over een LAN te geven. Hiervoor dient de &os;-machine op het Internet dienst doen als gateway. Deze gateway-machine heeft twee NICs nodig — één voor de verbinding met de Internetrouter, de andere voor de verbinding met het LAN. Alle machines op het LAN zijn verbonden door een hub of switch. Er zijn vele manieren om een LAN via een &os;-gateway met het Internet te verbinden. Dit voorbeeld behandelt slechts een gateway met tenminste twee NICs. _______ __________ ________ | | | | | | | Hub |-----| Client B |-----| Router |----- Internet |_______| |__________| |________| | ____|_____ | | | Client A | |__________| Netwerkschema Dit soort installaties wordt in het algemeen gebruikt om een Internetverbinding te delen. Eén van de LAN-machines is verbonden met het Internet. De rest van de machines hebben internettoegang via die gateway-machine. bootloader configuratie Bootloader-configuratie De mogelijkheden van de kernel voor network address translation met &man.natd.8; staan niet aan in GENERIC, maar ze kunnen worden voorgeladen tijdens het opstarten door enkele opties aan /boot/loader.conf toe te voegen: ipfw_load="YES" ipdivert_load="YES" Ook moet de tunable net.inet.ip.fw.default_to_accept op 1 worden gezet: net.inet.ip.fw.default_to_accept="1" Het is een goed idee om deze optie aan te zetten tijdens de eerste pogingen om een firewall en NAT gateway te installeren. Op deze manier zal het standaardbeleid van &man.ipfw.8; allow ip from any to any zijn in plaats van het minder vrije deny ip from any to any, en zal het iets moeilijker zijn om buitengesloten te worden net na het opnieuw - opstarten van het systeem. + opstarten van het systeem. Kernelconfiguratie kernel instellingen Wanneer modules geen optie zijn of wanneer het gewenst is om alle benodigde mogelijkheden in de draaiende kernel te bouwen, dienen de volgende opties in het kernelinstellingenbestand aanwezig te zijn: options IPFIREWALL options IPDIVERT De volgende opties kunnen ook van pas komen: options IPFIREWALL_DEFAULT_TO_ACCEPT options IPFIREWALL_VERBOSE Systeeminstellingen voor het opstarten Om de firewall en NAT tijdens het opstarten aan te zetten, moet het volgende in /etc/rc.conf staan: gateway_enable="YES" firewall_enable="YES" firewall_type="OPEN" natd_enable="YES" natd_interface="fxp0" natd_flags="" Stelt de machine in om dienst te doen als gateway. Het draaien van sysctl net.inet.ip.forwarding=1 heeft hetzelfde effect. Activeert de firewall-regels in /etc/rc.firewall tijdens het opstarten. Dit specificeert een vooraf gedefinieerde verzameling van firewall-regels die alles binnenlaat. Raadpleeg /etc/rc.firewall voor aanvullende types. Geeft aan welke interface te gebruiken om pakketten naar door te sturen (de interface die met het Internet verbonden is). Alle aanvullende instelopties die tijdens het opstarten aan &man.natd.8; worden doorgegeven. Het gedefinieerd hebben van de bovenstaande opties in /etc/rc.conf zal natd -interface fxp0 draaien tijdens het opstarten. Dit kan ook handmatig worden gedraaid. Het is ook mogelijk om een instellingenbestand voor &man.natd.8; te gebruiken als er teveel opties zijn om door te geven. In dit geval dient het instellingenbestand te worden gedefinieerd door de volgende regel aan /etc/rc.conf toe te voegen: natd_flags="-f /etc/natd.conf" Het bestand /etc/natd.conf zal een lijst met instelopties bevatten, één per regel. Het geval in de volgende sectie bijvoorbeeld zal het volgende bestand gebruiken: redirect_port tcp 192.168.0.2:6667 6667 redirect_port tcpc 192.168.0.3:80 80 Raadpleeg voor meer informatie over het instellingenbestand het gedeelte over de optie van de hulppagina &man.natd.8;. Elke machine en interface achter het LAN dient een IP-adres in de privé-netwerkruimte toegewezen te krijgen zoals gedefinieerd in RFC 1918 en een standaard gateway van het interne IP-adres van de natd-machine hebben. Bijvoorbeeld, cliënt A en B achter het LAN hebben IP-adressen 192.168.0.2 en 192.168.0.3, terwijl de LAN-interface van de natd-machine IP-adres 192.168.0.1 heeft. De standaard gateway van van cliënt A en B dient ingesteld te worden op die van de natd-machine, 192.168.0.1. Voor de externe, of Internet-interface van de natd-machine zijn geen speciale wijzigingen nodig om &man.natd.8; te laten werken. Poorten omleiden Het nadeel van &man.natd.8; is is dat de LAN-cliënten niet vanaf het Internet toegankelijk zijn. Cliënten op het LAN kunnen uitgaande verbinden naar de wereld maken maar kunnen geen inkomende verbindingen ontvangen. Dit vormt een probleem wanneer geprobeerd wordt om Internetdiensten op een van de LAN-cliëntmachines te draaien. Een eenvoudige om dit te omzeilen is om bepaalde Internetpoorten op de natd-machine om te leiden naar een LAN-cliënt. Bijvoorbeeld, er draait een IRC-server op cliënt A, en er draait een webserver op cliënt B. Om dit goed te laten werken, dienen verbindingen die worden ontvangen op poorten 6667 (IRC) en 80 (web) te worden omgeleid naar de respectievelijke machines. De optie dient aan &man.natd.8; met de juiste opties te worden doorgegeven. De syntaxis is als volgt: -redirect_port proto doelIP:doelPOORT[-doelPOORT] [aliasIP:]aliasPOORT[-aliasPOORT] [verIP[:verrePOORT[-verrePOORT]]] In het bovenstaand voorbeeld dienen de argumenten te zijn: -redirect_port tcp 192.168.0.2:6667 6667 -redirectport tcp 192.168.0.3:80 80 Dit zal de juiste tcp-poorten naar de LAN-cliënt-machines omleiden. Het argument kan worden gebruikt om poortbereiken over individuele poorten aan te geven. Bijvoorbeeld, tcp 192.168.0.2:2000-3000 2000-3000 zal alle verbindingen die op poorten 2000 tot 3000 worden ontvangen omleiden naar poorten 2000 tot 3000 op cliënt A. Deze opties kunnen worden gebruikt wanneer &man.natd.8; direct wordt gedraaid, wanneer ze zijn geplaatst in de optie natd_flags="" van /etc/rc.conf, of wanneer ze via een instellingenbestand worden doorgegeven. Raadpleeg voor meer instelopties &man.natd.8;. Adressen omleiden adressen omleiden Adressen omleiden is handig wanneer er verschillende IP-adressen beschikbaar zijn, maar ze op één machine moeten zitten. Hiermee kan &man.natd.8; aan elke LAN-cliënt een eigen extern IP-adres toewijzen. Vervolgens overschrijft &man.natd.8; de uitgaande pakketten van de LAN-cliënten met het juiste IP-adres en leidt het al het binnenkomende verkeer op dat ene IP-adres terug naar de specifieke LAN-cliënt. Dit staat ook bekend als statisch NAT. Bijvoorbeeld, de IP-adressen 128.1.1.1, 128.1.1.2, en 1281.2..3 behoren toe aan de natd gateway-machine. 128.1.1.1 kan gebruikt worden als het externe IP-adres van de natd gateway-machine, terwijl 128.1.1.2 en 128.1.1.3 terug worden gestuurd naar de LAN-cliënten A en B. De syntaxis van is als volgt: -redirect_address lokaalIP publiekIP lokaalIP Het interne IP-adres van de LAN-cliënt. publiekIP Het externe IP-adres overeenkomend met de LAN-cliënt. In het voorbeeld zou dit argument zijn: -redirect_address 192.168.0.2 128.1.1.2 -redirect_address 192.168.0.3 128.1.1.3 Net zoals worden ook deze argumenten geplaatst in de optie natd_flags="" van /etc/rc.conf, of doorgegeven via een instellingenbestand. Met adresomleiding is het omleiden van poorten niet nodig aangezien alle gegevens die op een bepaald IP-adres worden ontvangen worden omgeleidt. Het externe IP-adres op de natd machine dient actief en naar een externe interface gealiased te zijn. In &man.rc.conf.5; staat hoe dit te doen. Parallel Line IP (PLIP) PLIP Parallel Line IP PLIP PLIP maakt het mogelijk om TCP/IP tussen parallelle poorten te draaien. Het is nuttig op machines zonder netwerkkaarten, of om op laptops te installeren. In deze sectie wordt besproken: Het maken van een parallelle (laplink) kabel. Twee computers met PLIP verbinden. Een parallelle kabel maken Een parallelle is te koop in de meeste computerwinkels. Wanneer dit niet mogelijk is, of indien de het gewenst is om te weten hoe ze worden gemaakt, laat de volgende tabel zien hoe ze met een gewone parallelle printerkabel gemaakt kunnen worden. Een parallelle kabel voor netwerken bedraden A-naam A-einde B-einde Beschrijving Post/Bit DATA0 -ERROR 2 15 15 2 Gegevens 0/0x01 1/0x08 DATA1 +SLCT 3 13 13 3 Gegevens 0/0x02 1/0x10 DATA2 +PE 4 12 12 4 Gegevens 0/0x04 1/0x20 DATA3 -ACK 5 10 10 5 Strobe 0/0x08 1/0x40 DATA4 BUSY 6 11 11 6 Gegevens 0/0x10 1/0x80 GND 18-25 18-25 GND -
PLIP opzetten Als eerste dient er een laplink-kabel aanwezig te zijn. Controleer vervolgens dat beide computers een kernel hebben met ondersteuning voor het stuurprogramma &man.lpt.4;: &prompt.root; grep lp /var/run/dmesg.boot lpt0: <Printer> on ppbus0 lpt0: Interrupt-driven port De parallelle poort dient een interrupt-gestuurde poort te zijn, regels zoals de volgende dienen in het bestand /boot/device.hints aanwezig te zijn: hint.ppc0.at="isa" hint.ppc0.irq="7" Controleer vervolgens dat het kernelinstellingenbestand een regel device plip bevat of dat de kernelmodule plip.ko is geladen. In beide gevallen dienen de parallelle netwerkinterfaces te verschijnen wanneer het commando &man.ifconfig.8; gebruikt wordt om het weer te geven: &prompt.root; ifconfig plip0 plip0: flags=8810<POINTOPOINT,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 Steek de laplink-kabel in de parallelle interface op beide computers. Stel als root op beide sites de parameters voor de netwerkinterface in. Bijvoorbeeld, indien het gewenst is om host host1 met een andere machine host2 te verbinden: host1 <-----> host2 IP Address 10.0.0.1 10.0.0.2 Stel de interface op host1 in met: &prompt.root; ifconfig plip0 10.0.0.1 10.0.0.2 Stel de interface op host2 in met: &prompt.root; ifconfig plip0 10.0.0.2 10.0.0.1 Er dient nu een werkende verbinding te zijn. Lees voor meer details de hulppagina's &man.lp.4; en &man.lpt.4;. Ook dienen beide hosts aan /etc/hosts toegevoegd te worden: 127.0.0.1 localhost.mijn.domein localhost 10.0.0.1 host1.mijn.domein host1 10.0.0.2 host2.mijn.domein host2 Ga naar elke host en ping de andere om te bevestigen dat de verbinding werkt. Bijvoorbeeld, op host1: &prompt.root; ifconfig plip0 plip0: flags=8851<UP,POINTOPOINT,RUNNING,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 10.0.0.1 --> 10.0.0.2 netmask 0xff000000 &prompt.root; netstat -r Routing tables Internet: Destination Gateway Flags Refs Use Netif Expire host2 host1 UH 0 0 plip0 &prompt.root; ping -c 4 host2 PING host2 (10.0.0.2): 56 data bytes 64 bytes from 10.0.0.2: icmp_seq=0 ttl=255 time=2.774 ms 64 bytes from 10.0.0.2: icmp_seq=1 ttl=255 time=2.530 ms 64 bytes from 10.0.0.2: icmp_seq=2 ttl=255 time=2.556 ms 64 bytes from 10.0.0.2: icmp_seq=3 ttl=255 time=2.714 ms --- host2 ping statistics --- 4 packets transmitted, 4 packets received, 0% packet loss round-trip min/avg/max/stddev = 2.530/2.643/2.774/0.103 ms
Aaron Kaplan Origineel geschreven door Tom Rhodes Geherstructureerd en toegevoegd door Brad Davis Uitgebreid door IPv6 IPv6 (ook bekend als IPng IP next generation) is de nieuwe versie van het welbekende IP-protocol (ook bekend als IPv4). Net zoals de andere huidige *BSD-systemen, bevat &os; de referentie-implementatie van KAME IPv6. Het &os;-systeem wordt dus geleverd met alles wat nodig is om met IPv6 te experimenteren. Deze sectie richt zich op het ingesteld en draaiend krijgen van IPv6. In de vroege jaren 1990 werden mensen zich bewust van de snel krimpende adresruimte van IPv4. De uitbreidingssnelheid van het Internet baarde twee grote zorgen: Geen adresruimte meer. Tegenwoordig is dit niet zo'n probleem meer aangezien RFC1918 voor privé-adresruimte (10.0.0.0/8, 172.16.0.0/12, en 192.168.0.0/16) en Network Address Translation (NAT) worden gebruikt. De regels in de routeertabellen werden te groot. Dit is tegenwoordig nog steeds een probleem. IPv6 behandelt deze en vele andere zaken: 128-bits adresruimte. Met andere woorden, er zijn theoretisch 340.282.366.920.938.463.463.374.607.431.768.211.456 adressen beschikbaar. Dit betekent dat er ongeveer 6,67 * 10^27 IPv6-adressen per vierkante meter op onze planeet beschikbaar zijn. Routers zullen alleen netwerkaggregatie-adressen in hun routeertabellen opslaan en dus de gemiddelde ruimte van een routeertabel verkleinen tot 8192 regels. IPv6 heeft ook vele andere nuttige eigenschappen zoals: Automatische adresconfiguratie (RFC2462) Anycast-adressen (ééen-van-velen) Verplichte multicast-adressen IPsec (IP security) Versimpelde structuur van de headers Mobiele IP Overgangsmechanismen voor IPv6 naar IPv4 Bekijk voor meer informatie: IPv6-overzicht op playground.sun.com KAME.net Achtergrond over IPv6 adressen Er zijn verschillende soorten IPv6-adressen: unicast, anycast, en multicast. Unicast-adressen zijn de bekende adressen. Een pakket dat naar een unicast-adres wordt verzonden arriveert precies op de interface dat bij dat adres hoort. Anycast-adressen zijn syntactisch niet van unicast-adressen te onderscheiden maar ze adresseren een groep interfaces. Een pakket dat bestemd is voor een anycast-adres zal bij de dichtstbijzijnde interface arriveren (in router-metrieken). Anycast-adressen mogen alleen door routers worden gebruikt. Multicast-adressen identificeren een groep interfaces. Een pakket dat bestemd is voor en multicast-adres zal bij alle interfaces die bij de multicast-groep horen arriveren. Het broadcast-adres van IPv4 (gewoonlijk xxx.xxx.xxx.255) wordt in IPv6 met multicast-adressen uitgedrukt. Gereserveerde IPv6-adressen IPv6-adres Prefixlengte (bits) Beschrijving Opmerkingen :: 128 bits niet gespecificeerd cf. 0.0.0.0 in IPv4 ::1 128 bits teruglusadres cf. 127.0.0.1 in IPv4 ::00:xx:xx:xx:xx 96 bits ingebouwd IPv4 De laagste 32 bits zijn het IPv4-adres. Ook IPv4 compatibel IPv6-adres genoemd. ::ff:xx:xx:xx:xx 96 bits IPv4-afgebeeld IPv6-adres De laagste 32 bits zijn het IPv4-adres. Voor hosts die geen IPv6 ondersteunen. fe80:: - feb:: 10 bits link-lokaal cf. teruglusadres in IPv4 fec0:: - fef:: 10 bits site-lokaal   ff:: 8 bits multicast   001 (base 2) 3 bits globale unicast Alle globale unicast-adressen worden vanuit deze pool toegewezen. De eerste 3 bits zijn 001.
IPv6-adressen lezen De canonieke vorm wordt weergegeven als: x:x:x:x:x:x:x:x, waarbij elke x een 16-bits hexadecimale waarde is. Bijvoorbeeld FEBC:A574:382B:23C1:AA49:4592:4EFE:9982 Vaak bevat een adres lange deelstrings van allen nullen, daarom kan per adres één zo'n deelstring worden afgekort als ::. Ook kunnen maximaal drie voorlopende 0's per hexadecimaal viertal worden weggelaten. Bijvoorbeeld, fe80::1 komt overeen met de canonieke vorm fe80:0000:0000:0000:0000:0000:0000:0001. Een derde vorm is het schrijven van de laatste 32 bits in de bekende (decimale) IPv4-stijl met punten . als scheidingstekens. Bijvoorbeeld, 2002::10.0.0.1 komt overeen met de (hexadecimale) canonieke representatie 2002:0000:0000:0000:0000:0000:0a00:0001 wat weer hetzelfde is als 2002::a00:1. Op dit punt dient de lezer het volgende te begrijpen: &prompt.root; ifconfig rl0: flags=8943<UP,BROADCAST,RUNNING,PROMISC,SIMPLEX,MULTICAST> mtu 1500 inet 10.0.0.10 netmask 0xffffff00 broadcast 10.0.0.255 inet6 fe80::200:21ff:fe03:8e1%rl0 prefixlen 64 scopeid 0x1 ether 00:00:21:03:08:e1 media: Ethernet autoselect (100baseTX ) status: active fe80::200:21ff:fe03:8e1%rl0 is een automatisch ingesteld link-lokaal adres. Het is als deel van de automatische instelling vanuit het MAC-adres aangemaakt. Kijk voor verdere informatie over de structuur van IPv6-adressen op RFC3513. Verbinding krijgen Er zijn momenteel vier manieren om met andere IPv6-hosts en -netwerken te verbinden: Neem contact op met de Internetprovider om te zien of ze al IPv6 aanbieden. SixXS biedt wereldwijd tunnels met eindpunten aan. Tunnelen via 6-naar-4 (RFC3068) Gebruik de poort net/freenet6 indien er een inbelverbinding wordt gebruikt. DNS in de IPv6-wereld Er waren twee soorten DNS-records voor IPv6. De IETF heeft A6-records overbodig verklaard. AAAA-records zijn nu de standaard. AAAA-records gebruiken gaat rechttoe-rechtaan. Wijs de hostnaam toe aan het nieuwe IPv6-adres dat net ontvangen is door het volgende aan de DNS-bestand voor primaire zones toe te voegen: MIJNHOSTNAAM AAAA MIJNIPv6ADRES Vraag het aan de DNS-provider indien de DNS-zones niet zelf worden geserveerd. De huidige versies van bind (versie 8.3 en 9) en dns/djbdns (met de IPv6-patch) ondersteunen AAAA-records. De benodigde wijzigingen doorvoeren in <filename>/etc/rc.conf</filename> IPv6-cliëntinstellingen Deze instellingen helpen bij het configureren van een machine in het LAN die als cliënt in plaats van router dienst zal doen. Om &man.rtsol.8; automatisch de interface tijdens het opstarten te laten configureren dient het volgende toegevoegd te worden: ipv6_enable="YES" Voeg het volgende toe om statisch een IP-adres zoals 2001:471:1f11:251:290:27ff:fee0:2093 aan de interface fxp0 toe te voegen: ipv6_ifconfig_fxp0="2001:471:1f11:251:290:27ff:fee0:2093" Voeg het volgende aan /etc/rc.conf toe om een standaardrouter 2001:471:1f11:251::1 toe te wijzen: ipv6_defaultrouter="2001:471:1f11:251::1" IPv6 router/gateway instellingen Deze paragraaf helpt bij het opvolgen van de aanwijzingen die de tunnelprovider heeft gegeven en ze om te zetten in instellingen die blijven na een herstart. Om de tunnel tijdens het opstarten te herstellen kan het volgende in /etc/rc.conf gebruikt worden: Noem de generieke tunnelinterfaces die zullen worden ingesteld, bijvoorbeeld gif0: gif_interfaces="gif0" Om de interface met een lokaal eindpunt MIJN_IPv4_ADRES in te stellen naar een ver eindpunt VER_IPv4_ADRES: gifconfig_gif0="MIJN_IPv4_ADRES VER_IPv4_ADRES" Voeg het volgende toe om het IPv6-adres dat is toegewezen als het eindpunt van de IPv6-tunnel te gebruiken: ipv6_ifconfig_gif0="MIJN_TOEGEWEZEN_IPv6_TUNNEL_EINDPUNT_ADRES" Nu hoeft alleen de standaardroute voor IPv6 ingesteld te worden. Dit is de andere kant van de IPv6-tunnel: ipv6_defaultrouter="MIJN_IPv6_VER_TUNNEL_EINDPUNT_ADRES" IPv6-tunnelinstellingen Indien de server gebruikt wordt om IPv6 tussen de rest van het netwerk en de wereld te routen, is ook de volgende instelling in /etc/rc.conf nodig: ipv6_gateway_enable="YES" Routeradvertentie en automatische hostconfiguratie Deze sectie helpt bij het instellen van &man.rtadvd.8; om de standaard IPv6-route te adverteren. Het volgende is nodig in /etc/rc.conf om &man.rtadvd.8; aan te zetten: rtadvd_enable="YES" Het is belangrijk om de interface te specificeren waarop het IPv6-routerverzoek plaatsvindt. Om bijvoorbeeld &man.rtadvd.8; te vertellen om fxp0 te gebruiken: rtadvd_interfaces="fxp0" Nu dient het instellingenbestand /etc/rtadvd.conf aangemaakt te worden. Hier is een voorbeeld: fxp0:\ :addrs#1:addr="2001:471:1f11:246::":prefixlen#64:tc=ether: Vervang fxp0 door de interface die gebruikt gaat worden. Vervang vervolgens 2001:471:1f11:246:: met de prefix van uw toewijzing. Indien een /64 subnet is toegewezen, hoeft er verder niets veranderd te worden. In andere gevallen dient de juiste waarde voor prefixlen# gebruikt te worden.
Harti Brandt Bijgedragen door Asynchronous Transfer Mode (ATM) Klassiek IP configureren over ATM (PVCs) Klassiek IP over ATM (CLIP) is de eenvoudigste methode om Asynchronous Transfer Mode (ATM) met IP te gebruiken. Het kan met geswitchte verbindingen (SVCs) en met permanente verbindingen (PVCs) gebruikt worden. Deze sectie beschrijft hoe een netwerk gebaseerd op PVCs op te zetten. Volledig geschakelde configuraties De eerste methode om een CLIP met PVCs op te zetten is om elke machine met elke andere machine in het netwerk te verbinden via een toegewijde PVC. Hoewel dit eenvoudig te configureren is, wordt het onpraktisch voor een groter aantal machines. Dit netwerk gaat ervan uit dat er vier machines in het netwerk zijn, allen verbonden met het ATM netwerk met een ATM adapterkaart. De eerste stap is het plannen van de IP-adressen en de ATM verbindingen tussen de machines. Het volgende wordt gebruikt: Host IP-adres hostA 192.168.173.1 hostB 192.168.173.2 hostC 192.168.173.3 hostD 192.168.173.4 Om een volledig geschakeld net te bouwen is er een ATM-verbinding nodig tussen elk paar machines: Machines VPI.VCI koppel hostA - hostB 0.100 hostA - hostC 0.101 hostA - hostD 0.102 hostB - hostC 0.103 hostB - hostD 0.104 hostC - hostD 0.105 De VPI- en VCI-waarde kunnen aan beide kanten van de verbinding verschillen, maar voor de eenvoud wordt aangenomen dat ze hetzelfde zijn. Vervolgens dienen de ATM-interfaces op elke host geconfigureerd te worden: hostA&prompt.root; ifconfig hatm0 192.168.173.1 up hostB&prompt.root; ifconfig hatm0 192.168.173.2 up hostC&prompt.root; ifconfig hatm0 192.168.173.3 up hostD&prompt.root; ifconfig hatm0 192.168.173.4 up aannemende dat de ATM-interface op alle hosts hatm0 is. Nu dienen de PVCs op hostA geconfigureerd te worden (er wordt aangenomen dat ze reeds op de ATM-switches zijn geconfigureerd, raadpleeg de handleiding van de switch hoe dit te doen). hostA&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.2 hatm0 0 100 llc/snap ubr hostA&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.3 hatm0 0 101 llc/snap ubr hostA&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.4 hatm0 0 102 llc/snap ubr hostB&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.1 hatm0 0 100 llc/snap ubr hostB&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.3 hatm0 0 103 llc/snap ubr hostB&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.4 hatm0 0 104 llc/snap ubr hostC&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.1 hatm0 0 101 llc/snap ubr hostC&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.2 hatm0 0 103 llc/snap ubr hostC&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.4 hatm0 0 105 llc/snap ubr hostD&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.1 hatm0 0 102 llc/snap ubr hostD&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.2 hatm0 0 104 llc/snap ubr hostD&prompt.root; atmconfig natm add 192.168.173.3 hatm0 0 105 llc/snap ubr Uiteraard kunnen ook andere verkeerscontracten dan UBR worden gebruikt indien de ATM-adapter die ondersteunt. In dit geval wordt de naam van het verkeerscontract gevolgd door de parameters van het verkeer. Hulp voor het gereedschap &man.atmconfig.8; kan verkregen worden met: &prompt.root; atmconfig help natm add of in de hulppagina &man.atmconfig.8;. Dezelfde configuratie kan ook bereikt worden via /etc/rc.conf. Voor hostA wordt dit: network_interfaces="lo0 hatm0" ifconfig_hatm0="inet 192.168.173.1 up" natm_static_routes="hostB hostC hostD" route_hostB="192.168.173.2 hatm0 0 100 llc/snap ubr" route_hostC="192.168.173.3 hatm0 0 101 llc/snap ubr" route_hostD="192.168.173.4 hatm0 0 102 llc/snap ubr" De huidige toestand van alle CLIP routes kan worden verkregen met: hostA&prompt.root; atmconfig natm show Tom Rhodes Bijgedragen door Common Address Redundancy Protocol (CARP) CARP Common Address Redundancy Protocol Het Common Address Redundancy Protocol, of CARP, staat toe dat meerdere hosts hetzelfde IP-adres gebruiken. In sommige opstellingen wordt dit gebruikt voor beschikbaarheid of loadbalancing. Hosts kunnen ook gescheiden IP-adressen gebruiken, zoals in het voorbeeld dat hier is gegeven. Om ondersteuning voor CARP aan te zetten, dient de &os;-kernel herbouwd te worden met de volgende optie: device carp De functionaliteit van CARP zou nu beschikbaar moeten zijn en kan met verschillende sysctl-OIDs worden bijgesteld: OID Beschrijving net.inet.carp.allow Accepteer inkomende CARP pakketten. Staat standaard aan. net.inet.carp.preempt Deze optie zet alle CARP interfaces down op de host wanneer er een down gaat. Staat standaard uit. net.inet.carp.log De waarde 0 zet alle logging uit. De waarde 1 zet het loggen van slechte CARP-pakketten aan. Waardes hoger dan 1 zet het loggen van toestandsveranderingen van de CARP interfaces aan. De standaardwaarde is 1. net.inet.carp.arpbalance Balanceer lokaal netwerkverkeer met ARP. Staat standaard uit. net.inet.carp.suppress_preempt Een alleen-lezen OID die de toestand van preëmptie-onderdrukking weergeeft. Preëmptie kan worden onderdrukt wanneer de verbinding op een interface afwezig is. De waarde 0 betekent dat preëmptie niet onderdrukt is. Elk probleem verhoogt deze OID. De CARP-apparaten zelf kunnen met het commando ifconfig worden aangemaakt: &prompt.root; ifconfig carp0 create In een echte omgeving hebben deze interfaces unieke identificatienummers, bekend als een VHID, nodig. Dit VHID of Virtual Host Identification zal worden gebruikt om de hosts op het netwerk te onderscheiden. CARP gebruiken voor serverbeschikbaarheid Eén gebruik van CARP, zoals boven aangegeven, is serverbeschikbaarheid. Dit voorbeeld geeft failover-ondersteuning voor drie hosts, met allemaal een uniek IP-adres en dezelfde webinhoud. Deze machines zullen samen met een Round Robin DNS configuratie dienst doen. De failover-machine zal twee aanvullende CARP-interfaces hebben, één voor elk van de IP's van de contentservers. Wanneer er een storing optreedt, zou de failover-server het IP-adres van de falende machine moeten oppikken. Dit betekent dat de storing geheel onmerkbaar zou moeten zijn voor de gebruiker. De failover-server heeft dezelfde inhoud en diensten nodig als de andere contentservers waarvoor het moet invallen. De twee machines dienen identiek geconfigureerd te worden op de gegeven hostnamen en VHIDs na. Dit voorbeeld noemt deze machines respectievelijk hosta.example.org en hostb.example.org. Ten eerste dienen de benodigde regels voor een CARP-configuratie aan rc.conf te worden toegevoegd. Voor hosta.example.org dient het bestand rc.conf de volgende regels te bevatten: hostname="hosta.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.3 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0" ifconfig_carp0="vhid 1 pass testpass 192.168.1.50/24" Op hostb.example.org dienen de volgende regels in rc.conf te staan: hostname="hostb.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.4 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0" ifconfig_carp0="vhid 2 pass testpass 192.168.1.51/24" Het is erg belangrijk dat de wachtwoorden die met de optie aan ifconfig gegeven zijn, identiek zijn. De carp apparaten zullen alleen luisteren naar en advertenties accepteren van machines met het juiste wachtwoord. Het VHID dient ook verschillend te zijn voor elke machine. De derde machine, provider.example.org, dient voorbereidt te worden op het afhandelen van failover van beide hosts. Deze machine heeft twee carp apparaten nodig, één om elke host af te handelen. De juiste instelregels voor rc.conf zullen ongeveer gelijk zijn aan de volgende: hostname="provider.example.org" ifconfig_fxp0="inet 192.168.1.5 netmask 255.255.255.0" cloned_interfaces="carp0 carp1" ifconfig_carp0="vhid 1 advskew 100 pass testpass 192.168.1.50/24" ifconfig_carp1="vhid 2 advskew 100 pass testpass 192.168.1.51/24" Met twee carp apparaten is provider.example.org in staat om het IP-adres van de andere machine op te pikken wanneer de ene niet meer antwoordt. De standaard &os;-kernel kan preëmptie geactiveerd hebben. In dat geval hoeft provider.example.org het IP-adres niet terug te geven aan de originele contentserver. In dit geval kan het nodig zijn dat een beheerder handmatig het IP terug aan de meester moet geven. Het volgende commando dient op provider.example.org gegeven te worden: &prompt.root; ifconfig carp0 down && ifconfig carp0 up Dit dient gedaan te worden op de carp interface die met de juiste host overeenkomt. Op dit moment dient CARP volledig actief en beschikbaar voor testen te zijn. Voor het testen dienen òfwel het netwerken herstart te worden, òf de machines dienen opnieuw opgestart te worden. Meer informatie is altijd beschikbaar in de hulppagina &man.carp.4;